ECLI:NL:RBLIM:2019:6318

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
03-246408-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met vuurwapen in Heerlen

Op 2 december 2018 heeft de verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in de PI De Geerhorst te Sittard, meerdere kogels afgevuurd op [slachtoffer] in Heerlen. De verdachte werd bijgestaan door mr. O. Bolluyt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 juni 2019. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en vernieling van een auto. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten en dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij al geruime tijd werd afgeperst en bedreigd door [slachtoffer] en [betrokkene]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en verwierp het beroep op noodweer. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer] en [benadeelde partij].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03-246408-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in de PI De Geerhorst (HvB) te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. O. Bolluyt, advocaat kantoorhoudende te Almere.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 juni 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
1.op 2 december 2018 met een geladen vuurwapen meerdere kogels in het lichaam (in de linkerknie en in de rechterzijde van het bovenlichaam) van [slachtoffer] heeft afgevuurd en daardoor (
primair) heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven of (
subsidiair) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] of (
meer subsidiair) heeft gepoogd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2.op 2 december 2018 een revolver voorhanden heeft gehad;
3.op 2 december 2018 een spiegel, een raam en een stoel van een auto heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 2 december 2018 meerdere kogels op [slachtoffer] heeft afgevuurd en hem daarbij heeft geraakt in de rechterzijde van het bovenlichaam en in de linkerknie. Het schieten door de verdachte is te zien op de camerabeelden en de verdachte heeft dit feit ook bekend. Dit handelen van de verdachte moet volgens de officier van justitie worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De verdachte heeft onmiddellijk na het openen van de voordeur in het bovenlichaam van [slachtoffer] geschoten, terwijl deze op relatief korte afstand stond. Zo doende heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het beroep van de verdachte op (putatief) noodweer(exces) slaagt volgens de officier van justitie niet, omdat uit de camerabeelden en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting niet blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door [slachtoffer] . [slachtoffer] is immers onmiddellijk nadat de verdachte de deur van zijn woning had geopend neergeschoten. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend zijn bewezen. Ook deze feiten heeft de verdachte bekend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair onder 1 tenlastegelegde omdat het handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De verdachte heeft nimmer enig opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - op de dood van [slachtoffer] gehad. De verdachte had de mogelijkheid om [slachtoffer] te doden, maar heeft dat bewust niet gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij expres niet op vitale lichaamsdelen heeft geschoten. De bij [slachtoffer] geconstateerde verwondingen ondersteunen deze verklaring. De verdachte heeft weloverwogen laag met de revolver gericht en geschoten, hetgeen ook blijkt uit de camerabeelden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van een schotverwonding aan een vitaal lichaamsdeel en dus op de dood van [slachtoffer] . Daartoe heeft hij verwezen naar een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 5 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4781).
Ten aanzien van het subsidiair onder 1 tenlastegelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar kan de verdachte volgens de raadsman een geslaagd beroep op noodweer(exces) doen. De verdachte werd al wekenlang grof afgeperst, geïntimideerd en bedreigd door [slachtoffer] en [betrokkene] . De verdachte dacht dat [slachtoffer] bij de bezoeken aan zijn woning gewapend was, omdat [slachtoffer] die indruk door zijn gedrag en handelingen expres heeft gewekt. Het hele gezin van de verdachte werd bedreigd en de echtgenote had uit veiligheidsoverwegingen de woning al verlaten. De verdachte had al onder dwang € 50.000,00 afgestaan aan [betrokkene] en [slachtoffer] , maar zij wilden meer. Er leek geen einde te komen aan de afpersing. Onder verwijzing naar het rapport van psycholoog dr. Th.A.M. Deenen van 4 mei 2019, heeft de raadsman gesteld dat het handelen van [betrokkene] en [slachtoffer] uiteindelijk heeft geleid tot een acute aanpassingsstoornis en tot verandering in normale gedragskeuzes en gedragingen bij de verdachte. Op 2 december 2018 stond [slachtoffer] wederom dreigend en intimiderend voor de deur. Op dat moment was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar. De verdachte kon niets anders dan zich verdedigen zoals hij heeft gedaan dan wel hier - letterlijk en figuurlijk - in doorschieten.
Ten slotte heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 2 december 2018 met een geladen vuurwapen meerdere kogels in het lichaam, te weten één in de rechterzijde van het bovenlichaam en één in de linkerknie, van [slachtoffer] heeft afgevuurd. Zij baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
-de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2019;
-het proces-verbaal van de aangifte van 3 december 2018 door [slachtoffer] , doorgenummerde dossierpagina’s 54 en 55;
-de geneeskundige verklaring van 2 december 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 52 en 53;
-de camerabeelden afkomstig van de opnamerecorder van het camerasysteem uit de woning aan de [adresgegevens verdachte] .
Over de vraag hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd dient te worden, overweegt de rechtbank het volgende.
Op de camerabeelden afkomstig van de opnamerecorder uit de woning van de verdachte is te zien dat de verdachte onmiddellijk na het openen van de voordeur van zijn woning met een vuurwapen een kogel in het bovenlichaam van [slachtoffer] afvuurt. Vervolgens probeert deze zich achter een op de oprit van de buren geparkeerde auto te verstoppen. De verdachte loopt op hem af en vuurt vervolgens een kogel in de linkerknie van [slachtoffer] af.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte bij het schieten bewust laag, op niet vitale lichaamsdelen, gericht heeft en dat er daarom geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet op de dood. Dit blijkt tevens uit de omstandigheid dat verdachte ook bij zijn tweede schot heeft gericht op de benen van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt daarover dat verdachte volgens zijn eigen verklaring geen geoefend schutter is. Het is dus maar de vraag of in redelijkheid aangenomen kan worden dat het laag richten door verdachte tot het bedoelde resultaat leidt, rekening houdend met de terugslag van het wapen en met de hevige gemoedstoestand van verdachte. Op de beelden te zien is dat verdachte na het openen van de voordeur meteen schiet. Van rustig en nauwkeurig op de benen richten blijkt niet. De afstand tussen de verdachte en [slachtoffer] was op dat moment slechts enkele meters. De eerste kogel raakte [slachtoffer] in zijn bovenlichaam waar zich kwetsbare en vitale organen bevinden. Op basis van al deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Het tweede schot is afgevuurd terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Volgens verdachte heeft hij gericht op de benen van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is in zijn knie geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank weegt dit schot in de knie niet mee bij de tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat gelet op voornoemde omstandigheden bij dit schot niet de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank kwalificeert deze handeling als zware mishandeling.
Feit 2
De rechtbank acht het voorhanden hebben van de revolver, gelet op de volgende bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2019;
- het proces-verbaal sporenonderzoek met foto’s, doorgenummerde dossierpagina’s 26 tot en met 30;
- het proces-verbaal d.d. 24 januari 2019 van het Team forensische opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, doorgenummerde dossierpagina’s 758 tot en met 760.
Feit 3
Uit het dossier blijkt dat de eerste kogel door het bovenlichaam van [slachtoffer] heen is gegaan en vervolgens de op de oprit geparkeerde auto van de buren heeft beschadigd. De rechtbank acht de vernieling, gelet op de volgende bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen:
-de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 25 juni 2019;
-het proces-verbaal van de aangifte d.d. 2 december 2018 door [benadeelde partij] , doorgenummerde dossierpagina’s 70 en 71 en het proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij] , doorgenummerde dossierpagina’s 68 en 69;
-het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 43.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
1. primair
op 2 december 2018 in de gemeente Heerlen:
- ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen revolver op die [slachtoffer] heeft geschoten en een kogel heeft afgevuurd in de rechterzijde van het bovenlichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de linker knie, heeft toegebracht door met dat opzet met een geladen revolver een kogel op die knie af te vuren.
2.
op 2 december 2018 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, onder
1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Colt, type King Cobra,
kaliber. 357 Magnum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
3.
op 2 december 2018 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een
rechter buiten spiegel en een raam van het bijrijdersportier en de bekleding van een
stoel van een auto (type Opel Meriva gekentekend [kenteken] ), die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een beroep op noodweer is vereist dat men tot de verdediging wordt genoodzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] - nadat hij bij de woning van de verdachte heeft aangeklopt - een paar passen achteruit zet en rustig staat te wachten totdat de voordeur wordt geopend. Meteen na het openen van de voordeur vuurt verdachte een kogel op het lichaam van [slachtoffer] af. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet de kans kreeg om iets te zeggen of te doen. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Ook het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces kan om die reden niet slagen. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat sprake is van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft vastgesteld, was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] ten tijde van het openen van de voordeur iets bedreigends tegen hem zei, zoals hij bij de politie heeft verklaard, maar dat hij zich na het bekijken van de camerabeelden realiseerde dat hij zich vergist moet hebben. De rechtbank begrijpt dat de verdachte daarmee heeft beoogd een beroep te doen op putatief noodweer.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand komt, met andere woorden, een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc-toets te worden beoordeeld: zou de gemiddelde rechtsgenoot, geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?
De rechtbank acht het - objectief gezien - niet aannemelijk dat voornoemde feiten en omstandigheden - de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. De rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, levert het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten op:

1. primair

poging tot doodslag
en
zware mishandeling;

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Over de strafbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Psycholoog dr. Th.A.M. Deenen heeft over de geestvermogens van de verdachte op
4 mei 2019 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat bij de verdachte sprake is van een zich herstellende aanpassingsstoornis en van problematisch alcohol- en cocaïnegebruik.
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een acute aanpassingsstoornis. De verdachte was toen onvoldoende in staat om in alle vrijheid zijn eigen gedragskeuzes te maken. Medebepalend hierbij is de stressor gerelateerde stoornis geweest waardoor de verdachte niet meer helder kon denken en onvoldoende in staat was om zaken op een rustige wijze af te wegen. Op basis daarvan is het advies om de verdachte voor het eerste feit te zien als verminderd toerekeningsvatbaar. Dit geldt niet voor feit 2. Het derde feit, vernieling van de auto, is te zien als een gevolg van feit 1. Indien feit 1 niet zou zijn gebeurd, zou feit 3 ook niet aan de orde zijn. Daarom geldt wat betreft de toerekenbaarheid van feit 3 hetzelfde als voor het eerste feit. Met name het middelengebruik verdient nader onderzoek in het kader van de kans op recidive. De kans op een hernieuwde stressor gerelateerde stoornis wordt als laag ingeschat. Ook de kans op een nieuw geweld gerelateerd incident is, gezien de levensloop van de verdachte, laag. Het advies is om binnen het kader van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel een ambulant traject bij de verslavingsreclassering te doen gericht op het in kaart brengen van het middelengebruik van de verdachte in combinatie met psycho-educatie.
De rechtbank neemt op basis van de in voornoemd rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies de conclusie over om de verdachte voor de hem onder 1 en onder 3 ten laste gelegde feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. Er is overigens geen sprake van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank (geheel subsidiair) verzocht te volstaan met het opleggen van een fikse voorwaardelijke straf, al dan niet in combinatie met de maximale taakstraf en een proeftijd van drie jaren. Daarbij is volgens de raadsman van belang dat uit het rapport van voornoemde psycholoog blijkt dat de verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 3 verminderd toerekeningsvatbaar was en dat uit het rapport van de reclassering van 20 juni 2019 blijkt dat de kans op herhaling nihil is. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat een lange detentie veel impact op het bedrijf van de verdachte en zijn gezin heeft. Zijn bedrijf staat door de afpersingen van [betrokkene] en [slachtoffer] en door zijn voorlopige hechtenis op omvallen en zijn huwelijk staat door alle gebeurtenissen zwaar onder druk.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel is, gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 2 december 2018 meerdere kogels op [slachtoffer] afgevuurd. Eén kogel is terecht gekomen in de rechterzijde van de onderbuik van [slachtoffer] en één kogel in zijn linkerknie. Gelukkig heeft [slachtoffer] het schietincident overleefd. Dit is echter niet te danken aan het handelen van de verdachte. Over zijn handelen heeft de verdachte verklaard dat hij al maanden werd afgeperst door [betrokkene] en [slachtoffer] en daardoor reeds 50.000 euro had betaald. De afpersingen bleven echter gaande. Niet alleen hij maar ook zijn gezin en moeder werden bedreigd. Zijn echtgenote had uit angst inmiddels de echtelijke woning verlaten. Deze verklaring vindt overigens ook bevestiging in het dossier en in de veroordeling van [betrokkene] en [slachtoffer] hiervoor bij vonnis van deze rechtbank van dezelfde datum. Verdachte verklaart dat hij zeer bang was en niet meer zichzelf door de bedreigingen van [betrokkene] en [slachtoffer] . Daarom had hij zich bewapend met een revolver, zodat hij zich - indien nodig - kon verdedigen. De rechtbank acht de door de verdachte gestelde angst invoelbaar. Dat geldt echter niet voor de wijze waarop de verdachte de afpersingen heeft trachten te stoppen. In plaats van zichzelf te bewapenen had de verdachte naar de politie kunnen en moeten gaan. In al die maanden dat hij werd afgeperst heeft hij die (juiste) keuze niet gemaakt. Door deze onjuiste keuze heeft verdachte zich tevens in de positie gebracht dat hij vanuit de door hem ervaren angst wederom een onjuiste keuze heeft gemaakt door te schieten op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 22 mei 2019 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt rekening met het advies van de reclassering. In het rapport van de reclassering van 20 januari 2019 is vermeld dat toezicht door de reclassering na detentie is geïndiceerd, omdat het in detentie niet zo goed met de verdachte gaat en hij overvraagd lijkt te worden. Daarbij adviseert de reclassering een meldplicht en urinecontroles na detentie, om controle te houden op het middelengebruik van de verdachte en van daaruit alsnog te kunnen inzetten op een eventueel behandeltraject.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte voor een deel van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft begaan en de verminderde toerekeningsvatbaarheid acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf veel te hoog. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en alcohol- en drugsverbod. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot de voorlopige hechtenis afwijzen.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering van de benadeelde partij
De vordering van [slachtoffer]
heeft zich ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde als benadeelde partij gesteld door indiening van zijn vordering tot vergoeding van zijn schade tot een bedrag van
€ 15.000,-, bestaande uit immateriële schade, inclusief wettelijke rente. Er is sprake van fysiek letsel met hinderlijke beperkingen, hetgeen valt onder letselcategorie 3 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarnaast is er sprake van psychisch letsel, hetgeen in dit geval ook valt onder letselcategorie 3 van voornoemde lijst.
De vordering van [benadeelde partij]
heeft zich ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde als benadeelde partij gesteld door indiening van zijn vordering tot vergoeding van zijn materiële schade tot een bedrag van € 1.171,14, bestaande uit € 943,06 in verband met het herstellen van de auto,
€ 133,70 in verband met reiskosten, € 39,90 in verband met telefoonkosten en € 54,48 voor een verlofdag voor het bijwonen van de zitting. Over die kosten vordert [benadeelde partij] tevens de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De reiskosten bestaan voor een bedrag van € 15,40 uit de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van [slachtoffer]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] , rekening houdend met de mogelijke mate van eigen schuld van de benadeelde partij, slechts voor een bedrag van € 2.500,00 voor vergoeding in aanmerking komt, te vermeerderen met wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De vordering van [benadeelde partij]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [slachtoffer]
De raadsman heeft op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en onvoldoende inzichtelijk is in hoeverre de geclaimde schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde onder 1 is veroorzaakt. Op de camerabeelden van het schietincident van 2 december 2018 is volgens de raadsman te zien dat [slachtoffer] al moeilijk loopt voordat hij beschoten wordt.
De vordering van [benadeelde partij]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij de vordering al had willen betalen als hij van het bestaan ervan had geweten.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer]
De rechtbank zal de vordering toewijzen voor een bedrag van € 5.000,00 en de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 2 december 2018. Voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat het vaststellen van de precieze schade, rekening houdend met de mogelijke mate van eigen schuld van de benadeelde partij, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen indien gewenst.
De vordering van [benadeelde partij]
Nu de vordering door de verdediging niet is betwist en de verdachte heeft aangegeven deze te willen vergoeden, zal de rechtbank de vordering toewijzen ten bedrage van (€ 688,96 +
€ 254,10 + € 133,70 - € 15,40 + € 39,90 =) € 1.101,26, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 december 2018. Voorts zal de rechtbank aan de benadeelde partij de proceskosten toewijzen, tot op heden begroot op (€ 15,40 + 54,48 =) € 69,88.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 57, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de tenlastegelegde feiten bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals deze hierboven onder 4 zijn omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarde, waaraan de verdachte gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
- de verdachte moet zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch melden bij Reclassering Nederland te Maastricht, op het telefoonnummer: 088 - 804 1502. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- de verdachte wordt verboden om alcohol en drugs te gebruiken, gedurende de proeftijd of zolang de reclassering dit nodig acht en verdachte is in dit kader gehouden mee te werken aan urinecontroles.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om € 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te berekenen over de periode vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, te betalen aan [slachtoffer] ;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van [slachtoffer] tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] , de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van [benadeelde partij] toe en veroordeelt de verdachte om € 1.101,26 vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te berekenen over de periode vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, te betalen aan [benadeelde partij] ;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van [benadeelde partij] tot op heden op € 69,88;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van € 1.101,26 , te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, de verplichting tot betaling aan [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [benadeelde partij] , de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Buiten staat
Mr. C.M. Nollen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 2 december 2018 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- meermalen, met een geladen revolver, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft
geschoten en/of (daarbij) een of meerdere kogels heeft afgevuurd in het lichaam, althans de
ledematen, van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2018 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee schotwonden (in/door de linker knie en/of in de rechterzijde van het bovenlichaam, althans in de ledematen,) heeft toegebracht, met dat
opzet:
- meermalen met een geladen revolver, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft
geschoten en/of (daarbij) een of meerdere kogels heeft afgevuurd in het lichaam, althans de
ledematen, van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2018 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meermalen met een geladen revolver, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft
geschoten en/of (daarbij) een of meerdere kogels heeft afgevuurd in het lichaam, althans de
ledematen, van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2018 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Colt, type King Cobra, kaliber .357 Magnum zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 2 december 2018 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een (rechter buiten) spiegel en/of een raam van het bijrijdersportier en/of (de bekleding van) een stoel van een auto (type Opel Meriva gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het (drieledige) proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R018134, aanvankelijk gesloten d.d. 14 januari 2019, aangevuld gesloten d.d. 14 februari 2019 en het tweede aanvullend dossier gesloten d.d. 7 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 785.