ECLI:NL:GHARL:2019:4781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
21-005662-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politiebeambte voor poging tot doodslag en zware mishandeling na schietincident op scooter

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een politiebeambte, was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag en veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor poging tot zware mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld naar aanleiding van een schietincident op 8 april 2017, waarbij de verdachte viermaal op een rijdende scooter schoot. Het hof oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van de scooterrijder bestond, en dat de verdachte niet bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte had verklaard dat zij laag had geschoten om de scooter te raken, niet de bestuurder, en het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte algeheel vrij van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005662-18
Uitspraak d.d.: 5 juni 2019
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 oktober 2018 met parketnummer 18-830347-17 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 22 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het gerechtshof de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit en inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen ter zake van het subsidiair genoemde delict tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. J. Anker, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en de verdachte veroordeeld ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf, met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof zal dit vonnis vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 april 2017, in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet, toen die [aangever] als bestuurder van een scooter haar, verdachte, op de kruising van de wegen [weg 1] en [weg 2] naderde en/of wegreed, vier keer, althans meerdere malen, in de richting van die [aangever] , althans in de richting van die scooter heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 08 april 2017 te [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen die [aangever] als bestuurder van een scooter haar, verdachte, op de kruising van de wegen [weg 1] en [weg 2] naderde en/of wegreed, vier keer, althans meerdere malen, in de richting van die [aangever] , althans in de richting van die scooter heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, te weten primair poging tot doodslag en subsidiair poging tot zware mishandeling, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden. Kort gezegd heeft de verdediging aangevoerd dat het aan de verdachte ten laste gelegde opzet ontbreekt.
Hierover overweegt het gerechtshof het volgende.
Feitenvaststelling
De verdachte is een politieagente. In de vroege avond van 8 april 2017 reageert zij samen met haar collega’s op een melding dat een persoon zijn moeder en vader in hun woning heeft bedreigd met een vuurwapen. Wanneer de politie ter plaatse komt, blijkt dat de bewuste persoon zich niet meer in de woning bevindt, dat hij is vertrokken en dat hij zijn twee vuurwapens heeft meegenomen. De politie begint daarop een zoekactie naar de bewuste persoon. Op enig moment leeft bij de politiebeambten de gedachte dat de gezochte persoon zich op een snel rijdende rode scooter voortbeweegt.
De verdachte bevindt zich samen met haar collega [collega] in een politieauto wanneer zij een rode scooter met hoge snelheid in haar richting ziet rijden. Zij stapt daarop uit de politieauto en stelt zich op op de kruising van het fietspad [weg 1] / [weg 2] en kijkt aanvankelijk in de rijrichting van de scooter. De verdachte geeft vervolgens verbaal een stopteken en vrijwel direct daarop schiet zij viermaal in de richting van de scooter. Aanvankelijk schiet de verdachte terwijl de scooterrijder haar nadert. Op het kruisingsvlak passeert de scooterrijder de verdachte en vervolgt zijn weg door rechtsaf te slaan. Tijdens het passeren valt er een schot. Daarna verwijdert de scooterrijder zich zigzaggend van de verdachte, waarbij er nog een schot wordt nagegeven. De scooterrijder wordt door de kogels niet geraakt. De zoektocht wordt daarop stopgezet. Later blijkt dat de scooterrijder niet de gezochte persoon is. Op de scooter worden naast een inschotbeschadiging in de transmissiebehuizing ricochetbeschadigingen aangetroffen.
Poging tot doodslag?
Het gerechtshof is, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Afgaand op de verklaringen van de verdachte over het hoe en waarom van haar handelen ontbreekt het bewijs voor het opzet van de verdachte op het van het leven beroven van de scooterrijder, aangever [aangever] . Zowel van opzet als bedoeling als van voorwaardelijk opzet is geen sprake. Redengevende feiten en/of omstandigheden voor opzet als bedoeling ontbreken geheel. Voor een aanmerkelijke kans op een fatale afloop ontbreekt het bewijs, gezien het feitelijk handelen van de verdachte. Het gerechtshof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij weloverwogen laag heeft geschoten, omdat zij niet de scooterrijder wilde raken maar juist de scooter. Dat zij laag heeft geschoten wordt niet weersproken door de resultaten van het sporenonderzoek. Daaruit volgt dat de scooter laag, te weten in de transmissiebehuizing, is geraakt. Afgezien van deze beschadiging is de scooter niet geraakt. Het gerechtshof heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen die de verklaring van de verdachte op dit punt weerleggen. Het gerechtshof gaat er dan ook van uit dat de verdachte bewust laag heeft geschoten. Het gerechtshof komt daarmee tot het oordeel dat het opzet op de dood van de scooterrijder niet is af te leiden uit de eigen verklaringen van de verdachte en ook niet uit het feitelijk handelen van de verdachte.
Tot het bewijs van opzet kan echter ook worden gekomen via het in de jurisprudentie ontwikkelde leerstuk van het voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het gerechtshof is van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van de scooterrijder. De verdachte schoot immers doelbewust laag op de scooter waardoor niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van een schotverwonding aan een vitaal lichaamsdeel van de scooterrijder. Ook de kans dat het derde schot (ricochet) een vitaal lichaamsdeel van de scooterrijder zou raken, acht het gerechtshof niet aanmerkelijk. De kans dat de handelingen van de verdachte konden leiden tot een fatale val van de scooterrijder die aanvankelijk snel reed, maar uiteindelijk snelheid moest minderen om rechtsaf te kunnen slaan, en geen helm droeg, acht het gerechtshof eveneens niet aanmerkelijk. Die kans is immers sterk afhankelijk van de wijze van vallen, of de bestuurder zelf zijn val kan opvangen, of hij tijd en gelegenheid heeft om te remmen voorafgaand aan de val en de ondergrond waarop de bestuurder terechtkomt.
Het gerechtshof komt aldus tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte getracht heeft de scooterrijder opzettelijk van het leven te beroven.
Poging tot zware mishandeling?
Het gerechtshof is voorts van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan eveneens behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zwaar lichamelijk letsel is vereist dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zoals hiervoor reeds is weergegeven, gaat het gerechtshof ervan uit dat de verdachte doelbewust laag op de scooter heeft geschoten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de scooterrijder wilde aanhouden en dat zij niet dacht dat zij hem zou raken. Het gerechtshof is van oordeel dat uit de eigen verklaringen van de verdachte niet tot het bewijs van opzet als bedoeling op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de scooterrijder kan worden gekomen. Het gerechtshof staat vervolgens voor de vraag of tot bewijs van opzet kan worden gekomen door middel van voorwaardelijk opzet.
Aanmerkelijke kans
Het gerechtshof is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat een bestuurder van een scooter ten val komt wanneer op zijn scooter wordt geschoten en dat deze bestuurder, wanneer hij snel rijdt en geen helm draagt, bij zo een val zwaar lichamelijk letsel oploopt. In casu is de aanmerkelijke kans toegenomen nu vier maal in de richting van de scooter is geschoten. Het gerechtshof is daarom van oordeel dat in casu een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de scooterrijder, aangever [aangever] .
Bewustheid van de aanmerkelijke kans
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de scooterrijder wilde aanhouden, dat het haar bedoeling was om de scooter te raken en niet de bestuurder, dat zij ervan overtuigd was dat zij de scooterrijder niet zou raken en dat zij niet verwachtte dat de bestuurder letsel zou krijgen door haar gedragingen. Voorts dat haar is geleerd in beginsel niet op een rijdend voertuig te schieten hoewel dat wel is toegestaan. Achteraf terugkijkend verklaart de verdachte dat een kogel door het spatbord had kunnen gaan en dat de mogelijkheid van een ricochetschot bestond. Op dat moment was dat echter niet haar gedachtegang. De verdachte verwachtte daarnaast niet, zo verklaart zij, dat de bestuurder van de scooter - mocht hij vallen - zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit het voorgaande leidt het gerechtshof af dat de verdachte heeft vertrouwd op haar schietvaardigheid en er voetstoots vanuit is gegaan dat het bewust laag schieten in de richting van de (rijdende) scooter om de bestuurder te kunnen aanhouden, niet zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij de bestuurder van de scooter.
Het gerechtshof overweegt dat de verdachte, een getraind en ervaren (23 dienstjaren) politievrouw, ook blijkens haar eigen verklaring en handelen zich bewust was van de risico’s van het gebruik van haar dienstwapen in de gegeven situatie. De verdachte heeft verklaard dat ze een been had kunnen raken, dat ze weet dat het vuren op bewegende voertuigen wordt afgeraden en bovendien richtte ze doelbewust laag op de scooter.
Aanvaarden van de aanmerkelijke kans
De verdachte is bij het schieten op de scooter echter zonder meer uitgegaan van de goede afloop. De verklaring en het handelen van de verdachte wijzen op bewuste schuld aan (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar zijn niet toereikend voor het bewijs van voorwaardelijk opzet op (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, de verdachte heeft de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de scooterrijder niet bewust aanvaard. De verdachte schoot doelbewust laag op de scooter en zij rekende erop dat ze daarmee de scooterrijder niet zou raken. Met het schieten op de rijdende scooter heeft de verdachte naar het oordeel van het gerechtshof verwijtbaar hoogst onvoorzichtig gehandeld. De verdachte had beter moeten weten, zeker als daarbij wordt betrokken de inhoud van de Ambtsinstructie en het feit dat de verdachte een getrainde politievrouw is met een jarenlange ervaring. In dit verband verdient opmerking dat de Ambtsinstructie geen ruimte laat om het vuurwapen te gebruiken indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten risico voor de rechtsorde met zich brengt (Ambtsinstructie, artikel 7, lid 3). Het gerechtshof is van oordeel dat deze situatie zich voordeed.
Het gerechtshof is voorts van oordeel dat het handelen van de verdachte, te weten het weloverwogen laag schieten, naar haar uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Het voorgaande leidt tot algehele vrijspraak van het ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.N.M. Koldenhof-ten Kate, griffier,
en op 5 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.H. toe Laer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.