3.2Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 14 september 2017 heeft met toestemming van de verdachte een onderzoek plaatsgevonden in zijn woning gelegen aan de [adres] . In de woning bevond zich een grote hoeveelheid wapens en munitie.
In de woning werden onder andere in beslag genomen:
- een grendel geweer met een inwendig patroonmagazijn, model 98, kaliber 8 x 57 IS;
- een ingekort dubbelloops hagelgeweer, kaliber 12 GA;
- een 8- schots alarmrevolver, wapenmerk Mondial, model 1938, kaliber 6mm;
- een speelgoedpistool.
Uit onderzoek aan de wapens blijkt het volgende:
- het grendel geweer betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie;
- het ingekort dubbelloops hagelgeweer betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie II, onder 3e van de Wet wapens en munitie;
- het 8- schots alarmrevolver betreft een wapen in de zin artikel 2, lid 1, Categorie III sub 4 van de Wet wapens en munitie;
- het speelgoedpistool vertoond qua vorm en afmetingen sprekende gelijkenis met een vuurwapen, bijvoorbeeld een pistool van het merk Colt. Dit voorwerp is niet voorzien van een CE-markering als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG en is geschikt voor af- en bedreiging. Derhalve is dit een voorwerp in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij het dubbelloops hagelgeweer en het grendelgeweer in Nederland niet mocht hebben.Voorts heeft verdachte verklaard dat het 8‑schots alarmrevolver en het speelgoedpistool ook in zijn woning lagen.
Het onder 1 ten laste gelegde
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 september 2017 in zijn woning aan de [adres] een grendelgeweer, een ingekort dubbelloops hagelgeweer en een 8-schots alarmpistool voorhanden heeft gehad, welke voorwerpen (vuur)wapens in de zin van de Wet wapens en munitie betreft.
De rechtbank is van oordeel van verdachte dient te worden vrijgesproken van de overige ten laste gelegde wapens en munitie. Zij overweegt daarover het volgende.
Wapenonderdelen
Bij het onderzoek in de woning van verdachte zijn de volgende wapenonderdelen aangetroffen:
- onderdelen van een geweer, model 98;
- een machinepistool, zijnde een MP38 of MP40 (bodemvondst);
- onderdelen van een pistoolmitrailleur zijnde een PPSH;
- onderdelen van een machinegeweer zijnde een MG 34 (bodemvondst);
- onderdelen van een geweer
- loop van een geweer
- drie lanceer-inrichtingen van drie antitankwapens;
- een machinegeweer;
- onderdelen van een kogelgeweer, model 98.
Gelet op de omschrijving en foto’s van deze onderdelen en onder verwijzing naar de uitspraak van de toenmalige rechtbank Roermond d.d. 29 juni 2002 (LJN 2002:AE8098) is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen wapenonderdelen zozeer voor gebruik als vuurwapen ongeschikt zijn dat deze niet meer als vuurwapen geschikt te maken zijn zonder feitelijk een geheel nieuw vuurwapen te construeren. In een dergelijk geval is niet alleen de geschiktheid van deze wapenonderdelen komen te ontvallen, maar ook de bestemming.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de inbeslaggenomen wapenonderdelen geen vuurwapens in de zin van de Wet wapens en munitie zijn. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het voorhanden hebben van deze onderdelen.
Munitie
Voorts is bij verdachte een groot aantal patroonmagazijnen aangetroffen. Hoewel dergelijke voorwerpen als onderdelen van wapens in de zin van de Wet wapens en munitie zijn aan te merken, zijn deze in de tenlastelegging opgenomen als zijnde munitie in de zin van de Wet wapens en munitie. Omdat het wegstrepen van het onderdeel ‘en/of munitie van categorie II en/of categorie III’ naar het oordeel van de rechtbank een denaturering van de tenlaste-legging zou betekenen, zal zij verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van deze patroonmagazijnen.
Het onder 2 ten laste gelegde
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 september 2017 in zijn woning te Grubbenvorst een speelgoedpistool voorhanden heeft gehad.
De verdediging heeft gewezen op jurisprudentie over luchtdrukpistolen die gelijkenis vertonen met een vuurwapen. Daarbij heeft het gerechtshof twee beoordelingscriteria geformuleerd, te weten:
is er sprake van een exacte kopie van een specifiek wapen?
is er sprake van een bewuste nabootsing van een vuurwapen zonder dat daarbij een bepaald merk of model voor ogen heeft gestaan?
Uit het proces-verbaal van onderzoek wapens en munitie blijkt dat het speelgoedpistool niet een exacte kopie van een specifiek wapen is, maar wordt aangeduid als nabootsing van een vuurwapen zoals bijvoorbeeld een Colt. Het gaat hier dus om het tweede beoordelings-criterium. De rechtbank volgt deze conclusie. Zij is van oordeel dat het voorwerp op de foto duidelijk een voorwerp is dat zich in zijn geheel voordoet als gelijkend op een vuurwapen. Bij een dergelijk voorwerp kan er sprake zijn van een vrijstelling als het voldoet aan de criteria genoemd de Richtlijn 2009/48/EG. Echter, nu is geconstateerd dat de door de Richtlijn vereiste CE-markering ontbreekt en voorts wordt gerelateerd dat het voorwerp geschikt is voor af- en bedreiging, betreft het een voorwerp in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank zal daarom het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaren.