ECLI:NL:RBLIM:2019:547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/03/258360 / KG ZA 18-678
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding met betrekking tot de levering van een perceelsgedeelte

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 januari 2019 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Mohr, was in een eerder vonnis van 2 mei 2018 veroordeeld om een perceelsgedeelte van 3 x 1,21 meter aan gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen, te leveren. Eiser had echter niet tijdig voldaan aan deze veroordeling, wat leidde tot een geschil over de verbeurde dwangsommen. Eiser stelde dat hij geen dwangsommen verschuldigd was, omdat hij zich tijdig tot de notaris had gewend om een leveringsakte op te stellen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het enkele verstrekken van de opdracht aan de notaris niet voldeed aan de veroordeling, die ook de feitelijke overdracht van de eigendom vereiste binnen de gestelde termijn.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de fout van de notaris voor rekening en risico van eiser komt, op basis van artikel 6:76 BW. Eiser had moeten begrijpen dat de veroordeling uitvoerbaar was en had een andere notaris moeten raadplegen toen de oorspronkelijke notaris aangaf dat de levering niet mogelijk was. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden zijn begroot op € 1.271,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/258360 / KG ZA 18-678
Vonnis in kort geding van 22 januari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C. Mohr;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 2 mei 2018 is [eiser] veroordeeld “
om op eigen kosten aan [gedaagde] het hiervoor onder 3.4 genoemde stukje grond ter grootte van 3 x 1,21 m, deel uitmakend van het perceel grond nabij de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend [kadasternummer] , over te dragen en daartoe een notariële leveringsakte te laten opstellen en medewerking te verlenen aan het verlijden daarvan, dit binnen een maand na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag voor elke ingegane dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een minimum van € 5.000,00.
2.2.
Het vonnis is op 9 mei 2018 aan [eiser] betekend. Onbetwist staat vast dat [eiser] zich op 3 mei 2018 al heeft gewend tot de toenmalig notaris [naam notaris] met het verzoek een leveringsakte op te stellen waarmee het in 2.1. bedoelde perceelsgedeelte kon worden geleverd.
2.3.
Bij vonnis van 9 maart 2016 was eerder geoordeeld dat [eiser] door verjaring eigenaar was geworden van een deel, ter grootte van 22 m², van een perceel dat eigendom is van [gedaagde] , en is [gedaagde] in dat vonnis veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van dat vonnis mee te werken aan de inschrijving van die verjaring in de openbare registers van het kadaster.
2.4.
Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat [eiser] een gedeelte – ter grootte van 3 m x 1,21 m – van de strook grond die hij door verjaring in eigendom had gekregen, zou terugleveren aan [gedaagde] , nu [gedaagde] dit dringend nodig had in het kader van de herinrichting van het overige gedeelte van zijn perceel. Partijen hebben naar aanleiding van het overeengekomene een notariële akte laten opstellen door notaris [naam notaris] .
2.5.
Bij e-mail van 6 augustus 2018 heeft [gedaagde] [eiser] gewezen op het feit dat [eiser] volgens [gedaagde] de in 2.1. geciteerde veroordeling in het vonnis van 2 mei 2018 nog niet was nagekomen en [eiser] daardoor de maximale dwangsommen van € 5.000,-- had verbeurd. Bij e-mail van 6 november 2018 heeft [gedaagde] zijn aanspraken op de volgens hem verbeurde dwangsommen herhaald.
2.6.
Uiteindelijk heeft de levering van het stukje grond – met de afgeronde oppervlakte van 4 m² – plaatsgevonden op 3 december 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij geen dwangsommen is verschuldigd. Hij heeft zich op 3 mei 2018 tot notaris [naam notaris] gewend met het verzoek een akte op te stellen waarmee het bedoelde stukje grond met een oppervlakte van – afgerond – 4 m² zou worden teruggeleverd aan [gedaagde] . Daarmee heeft [eiser] , naar hij stelt, voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 2 mei 2018. Aan de verplichting tot het medewerking verlenen aan de overdracht, waartoe hij bij dat vonnis is veroordeeld, is volgens [eiser] door hem (al) voldaan op het moment dat hij aan de notaris opdracht had gegeven om een akte op te maken waarbij dat stukje grond wordt teruggeleverd aan [gedaagde] .
3.2.
Het feit dat die akte pas zo laat is gepasseerd, is volgens [eiser] enkel te wijten aan het feit dat de notaris tot wie [eiser] zich aanvankelijk had gewend, [naam notaris] , zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bedoelde teruglevering juridisch niet mogelijk was, en ook niet nodig was. [eiser] stelt alles te hebben gedaan wat van hem kon worden verwacht om de noodzakelijke levering te effectueren. Hij was echter afhankelijk van de notaris. Omdat de notaris aan wie hij de opdracht had verstrekt ook de akte had opgesteld na het vonnis uit 2016, lag het volgens [eiser] voor de hand dat aan deze notaris ook de opdracht zou worden verstrekt om de akte op te stellen waarmee het stukje grond aan [gedaagde] moest worden teruggeleverd.
3.3.
[eiser] stelt zich concluderend op het standpunt dat thans geen executoriaal beslag kan worden gelegd en indien een dergelijk beslag wel zou worden gelegd, dit moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig.
3.4.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I. [gedaagde] verbiedt om de dwangsommen te executeren door middel van executoriaal beslag, waarbij [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,--, met een maximum van € 15.000,--, althans een dwangsom door de rechtbank in goede justitie – de voorzieningenrechter leest verbeterd – te bepalen, voor elke dag of dagdeel dat hij niet aan het in dezen te wijzen vonnis voldoet;
II. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.5.
[gedaagde] voert verweer. De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien, zoals door [eiser] wordt gesteld, niet in strijd is gehandeld met de veroordeling geciteerd onder 2.1. en op grond daarvan geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt aanstonds de stelling van [eiser] dat hij aan de veroordeling zoals geciteerd onder 2.1. van dit vonnis heeft voldaan met het enkele verstrekken van de opdracht aan de notaris om een leveringsakte op te stellen. De veroordeling luidde immers niet alleen om een leveringsakte te laten opstellen binnen een maand na betekening van het vonnis, maar ook om binnen die maand de eigendom van de grond
over te dragen. Dat laatste is niet gebeurd binnen de gestelde termijn. De verwijzingen door [eiser] naar de vonnissen van de rechtbank Almelo (30 december 2011,CLI:NL:RBALM:2011:BV0041) en Overijssel (8 juli 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1408) zijn niet relevant. Anders dan [eiser] , concludeert de voorzieningenrechter immers dat daarin niet is beslist dat het verstrekken van een opdracht aan een notaris tot het opmaken van een akte kan worden beschouwd als het voldoen aan een rechterlijke veroordeling om een perceel binnen een door de rechter gestelde termijn over te dragen. Bovendien zijn die vonnissen niet relevant, nu [eiser] , zoals al overwogen, niet alleen binnen een maand na betekening van het vonnis van 2 mei 2018 een leveringsakte moest laten opstellen, maar hij ook binnen die periode de grond moest leveren.
4.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat [eiser] , op wie op grond van het vonnis van 2 mei 2018 de verbintenis rustte om het stukje grond met een oppervlakte van 4 m² terug te leveren aan [gedaagde] , jegens deze in beginsel verantwoordelijk is voor het handelen en nalaten van de notaris die hij heeft gekozen en aan wie hij de opdracht heeft verstrekt om daartoe een leveringsakte op te stellen (artikel 6:76 BW). Uit die bepaling volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook dat in het kader van de nakoming van [eiser] verbintenis jegens [gedaagde] , het tekortschieten van de notaris voor rekening van [eiser] komt. [eiser] kan zich niet ter verontschuldiging van het te laat nakomen door hem van de verbintenis tot levering beroepen op het feit dat de tekortkoming niet aan hem maar aan de notaris is te wijten.
4.4.
[eiser] heeft niet gesteld dat de opdracht die hij aan de notaris heeft verstrekt en die strekte ter voldoening aan de veroordeling in het vonnis van 2 mei 2018 feitelijk en/of juridisch niet uitvoerbaar was. Dat is ook gebleken, doordat toen een kantoorgenoot van de oorspronkelijk aangezochte notaris werd benaderd, de zaak alsnog op vrij korte termijn is geregeld.
4.5.
Bovendien is het om de volgende reden niet onredelijk dat het tekortschieten van de oorspronkelijk door [eiser] aangezochte notaris aan [eiser] wordt toegerekend. Uit het vonnis van 2 mei 2018 moet [eiser] hebben begrepen dat hetgeen waartoe hij bij dat vonnis werd veroordeeld feitelijk en juridisch uitvoerbaar was. [eiser] heeft immers geen hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Dat de veroordeling in dat vonnis ook feitelijk en juridisch uitvoerbaar was, is inmiddels ook gebleken. Toen [eiser] ervoer dat de oorspronkelijk aangezochte notaris zich op het standpunt stelde dat de noodzakelijke levering niet mogelijk was, had van [eiser] bovendien mogen worden verwacht dat hij een andere notaris zou hebben geraadpleegd voor een second opinion, temeer nu het niet (tijdig) voldoen aan de veroordeling aanzienlijke financiële consequenties voor [eiser] kon hebben. Dat [eiser] dat niet heeft gedaan, moet dus voor zijn risico komen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00;
- salaris advocaat €
980,00;
Totaal € 1.271,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.271,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT