ECLI:NL:RBLIM:2019:5329

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
ROE 18/1853
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor supermarkt en geschil over parkeernormen

Op 11 juni 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een supermarkt op het perceel Rijksweg 121 te Mook. De zaak is aangespannen door PLUS Vastgoed B.V., PLUS Retail B.V. en een particuliere eiser, die bezwaar maakten tegen de afwijzing van hun bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar. De eisers stelden dat het bouwplan onvoldoende parkeerplaatsen voorziet, in strijd met de parkeernormen van de CROW-publicatie 317 en artikel 2.5.30 van de bouwverordening. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat werd voldaan aan de parkeernormen, waardoor het bestreden besluit niet deugde. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank oordeelde ook dat de eisers recht hadden op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende parkeerruimte bij de realisatie van nieuwe supermarkten en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2019 in de zaak tussen

PLUS Vastgoed B.V., gevestigd te Utrecht,

PLUS Retail B.V., gevestigd te Utrecht,
PLUS [*], gevestigd te Mook,
Food-Retail Mook B.V., gevestigd te Mook,
Retail Mook Holding B.V., gevestigd te Mook, en
[naam 1], woonachtig te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar, verweerder (gemachtigden: mr. G.H. Smits en R.M.C.W.J. Loontjens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
JAVO Invest B.V., gevestigd te Ottersum (gemachtigde: mr. B. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een supermarkt op het perceel Rijksweg 121 te Mook.
Bij besluit van 28 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van PLUS Vastgoed B.V., PLUS Retail B.V. en [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van PLUS [*], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], bijgestaan door hun gemachtigde. Als deskundigen zijn namens eisers ing. C. Nab en ing. J. de Wijs, werkzaam als adviseurs Parkeren en Locatieontwikkeling bij Goudappel Coffeng, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam 3] en [naam 4], bijgestaan door haar gemachtigde.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken AWB 18/1522 en AWB 18/1607. Na de behandeling zijn de zaken gesplitst, zodat afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster heeft op 28 juli 2017 een aanvraag voor een
omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een supermarkt op het perceel
Rijksweg 121 te Mook. Vergunninghoudster is een projectontwikkelaar die ter plaatse een
Jan Linders supermarkt mogelijk wil maken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder, na vast te hebben gesteld dat een deel van
het gebouw (een uitbreiding) vergunningvrij kan worden gerealiseerd, de gevraagde vergunning verleend. Volgens verweerder doen zich voor wat betreft de activiteit bouwen, behoudens strijdigheid met het bestemmingsplan ‘Mook en Molenhoek’ (het bestemmingsplan), geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde weigeringsgronden voor. De aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening gemeente Mook en Middelaar, 14e serie wijzigingen (de bouwverordening), en, zoals volgt uit het stempeladvies van de commissie ruimtelijke kwaliteit van 24 oktober 2017, de redelijke eisen van welstand. Omdat de overdekte winkelwagenstalling is gesitueerd buiten het bouwvlak is - voor zover thans van belang - sprake van strijd met het bestemmingsplan. Om realisering van de stalling niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) een omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder valt het gebruik onder artikel 4, eerste onderdeel, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het afwijken van het bestemmingsplan, gelet op het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft verweerder bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor het maken van handelsreclame (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo) en het aanleggen van een in- en uitrit aan de Prinses Beatrixstraat te Mook (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo). De weigeringsgronden van 2.12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Mook en Middelaar 2015 (APV) doen zich in de visie van verweerder niet voor.
3. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij zijn allen betrokken
bij de nabijgelegen supermarkt Plus [*] aan de Prinses Beatrixstraat 13 te Mook.
Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. zijn eigenaar van die supermarkt.
PLUS [*] is de exploitant, PLUS Vastgoed B.V. de huurder van het pand en PLUS
Retail B.V. de franchisegever. [naam 1] is eigenaar van het pand waarin de
supermarkt is gevestigd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van PLUS Vastgoed B.V.,
PLUS Retail B.V. en [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft
zich op het standpunt gesteld dat zij slechts een afgeleid belang hebben en zij daarmee geen
belanghebbenden, zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, zijn. PLUS [*], Food-
Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. zijn binnen hetzelfde marktsegment en
verzorgingsgebied als de nieuwe supermarkt werkzaam en zijn daarom wel als
belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken. Hun bezwaar heeft
verweerder, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Die aanvulling
bestaat onder meer uit een onderbouwing van het standpunt dat een deel van het gebouw
vergunningvrij kan worden gerealiseerd, een uitbreiding van de onderbouwing dat het
afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwen van de winkelwagenstalling in
overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en een nadere onderbouwing van de
ter plaatse geldende parkeernorm. Dat het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke
eisen van welstand wordt nader onderbouwd met een welstandsadvies van het Gelders
genootschap van 6 april 2018. Voor zover verkeersaspecten bij de vergunningverlening een
rol spelen, heeft verweerder verwezen naar notities van Goudappel Coffeng van
19 september 2016, BVA Verkeersadviezen van augustus 2017 en DTV Consultants van
26 maart 2018.
5. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben er op
gewezen dat naast de omgevingsvergunning een verkeersbesluit is genomen. Het
verkeersbesluit heeft tot doel om in de Prinses Beatrixstraat (gedeeltelijk) tweerichtings-
verkeer toe te staan. Eisers zijn van mening dat zij door beide besluiten in hun belangen
worden geschaad. Volgens eisers is hierdoor de bereikbaarheid van de PLUS supermarkt,
zowel voor wat betreft parkeren als verkeer, in het geding.
Eisers hebben bestreden dat [naam 1] slechts een afgeleid belang heeft. Door
het verlenen van de omgevingsvergunning wordt de bereikbaarheid, verhuurbaarheid en de
waarde van zijn pand negatief beïnvloed.
Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat van strijd met de
bouwverordening geen sprake is. Het bouwplan is in strijd met artikel 2.5.30 van de
bouwverordening. Hiertoe hebben eisers verwezen naar notities van verkeersdeskundigen
Goudappel Coffeng van 15 februari 2018 en 29 augustus 2018, waarin wordt geconcludeerd
dat het bouwplan voorziet in te weinig parkeerplaatsen en de laad- en losvoorziening voor
expeditie verkeer niet bereikbaar is. Ten aanzien van de bereikbaarheid van die voorziening
hebben eisers op 6 mei 2019 een aanvullende notitie van Goudappel Coffeng van 3 mei 2019
overgelegd.
Het afwijken van de planregels voor het realiseren van een winkelwagenstalling levert verder
in de visie van eisers strijd op met een goede ruimtelijke ordening. Onder verwijzing naar
eerdergenoemde notities van Goudappel Coffeng, hebben eisers hiertoe aangevoerd dat
(mede) door de winkelwagenstalling het parkeerterrein niet voorziet in voldoende
parkeerplaatsen en niet voldoet aan de voor de afmetingen van parkeervakken geldende
NEN-normen (NEN 2443:2013).
Verweerder heeft in strijd met artikel 2.12 van de APV een omgevingsvergunning verleend
voor het aanleggen van een in- en uitrit aan de Prinses Beatrixstraat. Ook op dit punt hebben
eisers verwezen naar de notities van Goudappel Coffeng. Door de aanleg vervallen zonder
noodzaak openbare parkeerplaatsen en openbaar groen. Bovenop de geldende parkeernorm
hadden die parkeerplaatsen, gelet op de parkeerdruk ter plaatse, moeten worden
gecompenseerd. Bovendien zorgen de in- en uitrit voor een verkeersonveilige situatie.
Uit het vorenstaande en de omstandigheid dat verweerder de omgevingsvergunning en het
verkeersbesluit, waartussen onlosmakelijke samenhang bestaat, niet in onderlinge
samenhang heeft beoordeeld en behandeld, volgt in de visie van eisers dat het bestreden
besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De gestelde
onlosmakelijke verbondenheid is nader onderbouwd met de genoemde notitie van
Goudappel Coffeng van 3 mei 2019.
6. Bij verweerschrift heeft verweerder primair het standpunt ingenomen dat eisers geen
geslaagd beroep kunnen doen op schending van de bouwverordening (het aantal parkeerplaatsen en de bereikbaarheid van de laad- en losvoorziening), het bestemmingsplan
(de winkelwagenstalling) en de APV (de parkeerdruk en verkeersveiligheid). Deze regels strekken niet tot bescherming van de belangen van eisers. Subsidiair heeft verweerder in de ongegrondverklaring van het bezwaar van PLUS [*], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. gepersisteerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Belanghebbendheid PLUS Vastgoed B.V., PLUS Retail B.V. en [naam 1]
8. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of PLUS Vastgoed B.V.,
PLUS Retail B.V. en [naam 1] als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2,
eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt.
9. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan:
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft de eis van
belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat eenieder, in welke hoedanigheid ook, of
een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten
worden beschouwd. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb
te kunnen worden aangemerkt, moet een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk
belang aanwezig zijn dat door het besluit rechtstreeks wordt geraakt (zie onder andere de
uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
13 juni 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA9807 en van 13 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:
AT4173).
10. Eisers hebben in beroep onbestreden gelaten dat PLUS Vastgoed B.V. en PLUS
Retail B.V. als huurder van het pand en franchisegever slechts een (van de eigenaren en
exploitant) afgeleid belang hebben. Verweerder heeft het bezwaar van beide
vennootschappen terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden in
de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn aan te merken.
11. Ten aanzien van [naam 1], de eigenaar/verhuurder van het pand aan de
Prinses Beatrixstraat 13, stelt de rechtbank voorop dat voor zover de eigenaren en exploitant
van de supermarkt als concurrenten van vergunninghoudster nadeel kunnen ondervinden van
de vestiging van de nieuwe supermarkt, hetgeen nadelig kan zijn voor de verhuurder, sprake
is van een afgeleid belang van de eigenaren en exploitant van de supermarkt. Daaraan kan hij geen rechtstreeks belang ontlenen. Voor het standpunt dat de waarde en verhuurbaarheid van
het pand door de vestiging van de nieuwe (concurrerende) supermarkt zou dalen, ontbreekt
een onderbouwing. De (gestelde) verminderde bereikbaarheid relateren eisers aan het
verkeersbesluit, dat tweerichtingsverkeer op de Prinses Beatrixstraat mogelijk maakt, en is
geen gevolg van de omgevingsvergunning. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het
bezwaar van [naam 1], omdat hij geen rechtstreeks belang heeft en daarmee
niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is aan te merken, terecht niet-ontvankelijk heeft geacht.
Geschil
12. De rechtbank overweegt dat in het navolgende onder eisers worden verstaan PLUS
[*], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V.
13. De rechtbank stelt vast dat partijen niet verdeeld houdt dat een deel van het gebouw
vergunningvrij kan worden gerealiseerd. Evenmin is in geschil dat de aanvraag niet in strijd
is met het Bouwbesluit 2012 en de redelijke eisen van welstand. Door eisers zijn verder geen
gronden aangevoerd tegen de verleende omgevingsvergunning voor het maken van
handelsreclame (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo).
14. Over het beroep van eisers op artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening overweegt de rechtbank als volgt.
Parkeren: artikel 2.5.30 van de bouwverordening
15. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat het verboden
is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of
gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. voor zover hier van belang, is bepaald dat voor zover
de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,
van de Wabo de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met
het Bouwbesluit 2012 (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) en de redelijke
eisen van welstand (d).
16. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang
of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of
stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan
wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet
overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening
moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
17. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat artikel 2.5.30 van de bouwverordening niet strekt tot bescherming van de (ondernemers)belangen van eisers en het relativiteitsvereiste, neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, aan vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met dat artikel in de weg staat.
18. Ingevolge artikel 8:69a van Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de
grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen
rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de
belangen van degene die zich daarop beroept.
19. De rechtbank overweegt dat artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening ertoe
strekt te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo
parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te
voorkomen (zie de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:106). De
rechtbank is, gelet op de korte afstand tot het perceel, van oordeel dat artikel 2.5.30, eerste
lid, van de bouwverordening in dit geval strekt tot bescherming van het belang van eisers,
omdat niet kan worden uitgesloten dat een eventueel parkeertekort bij de nieuwe supermarkt
bij de supermarkt van eisers tot parkeeroverlast zal leiden. De rechtbank volgt verweerder
dan ook niet in zijn standpunt dat het relativiteitsvereiste op dit punt in de weg staat aan
vernietiging van het bestreden besluit.
20. Aan de rechtbank ligt vervolgens ter beoordeling voor of de supermarkt beschikt
over voldoende parkeerruimte.
21. In het bestemmingsplan en de bouwverordening wordt niet verwezen naar toe te
passen parkeernormen. Wel wordt in de toelichting op de bouwverordening verwezen naar
de in 2008 geactualiseerde versie van de landelijke parkeerkencijfers van het Centrum voor
Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek
(CROW) uit 2003 (ASVV 2004, aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de
bebouwde kom). Hoewel niet wordt verwezen naar de nieuwe landelijke parkeerkencijfers
(ASVV 2012), acht verweerder het, gelet de verwijzing naar de geactualiseerde versie,
aangewezen om die cijfers te hanteren. Voor het berekenen van de benodigde parkeerruimte
bij de supermarkt heeft verweerder daarom gebruik gemaakt van de kengetallen uit de
publicatie ‘Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie publicatie 317’ (CROW-publicatie
317). Verweerder heeft voor de parkeernorm aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW voor een ‘fullservice supermarkt (middel en hoog segment)’ in een ‘centrum’ in een ‘niet-stedelijk gebied’. De keuze voor het gebiedstype ‘centrum’ heeft verweerder onderbouwd met een verwijzing naar de ter plaatse geldende bestemming ‘centrum’. Ook de schaal van Mook en Middelaar en de aanwezige detailhandel, bedrijven en voorzieningen maken in de visie van verweerder dat sprake is van het gebiedstype ‘centrum’. De typering ‘schil centrum’ ziet vaak op een soort kring met voorzieningen (bepaalde diversiteit) om het centrum heen en daarvan is hier geen sprake, nu men vanuit het centrumgebied direct de woonwijk inloopt. Voor een hiervoor genoemde supermarkt wordt een parkeerkencijfer van
3,2 tot 5,2 parkeerplaatsen per 100m² bvo aangehouden. Op grond van de verleende
omgevingsvergunning kan een supermarkt worden gerealiseerd met een maximaal toegestaan oppervlakte van 1.228m². Dit zou neerkomen op minimaal 39 (1.228/100 x 3,2)
en maximaal 63 (1.228/100 x 5,2) parkeerplaatsen voor de supermarkt. Omdat de
omgevingsvergunning voorziet in 53 parkeerplaatsen (48 voor klanten en 5 voor personeel) wordt voldaan aan de minimale parkeernorm. Daarnaast heeft verweerder bij verweerschrift te kennen gegeven dat uit de tot de omgevingsvergunning behorende tekening blijkt dat het genoemde aantal van 53 parkeerplaatsen niet juist is, omdat op die tekening 55 parkeerplaatsen zijn ingetekend. De minimale norm van 39 parkeerplaatsen wordt daarmee nog ruimer gehaald.
22. Eisers hebben de voormelde parkeernorm bestreden onder verwijzing naar notities
van Goudappel Coffeng van 15 februari 2018 en 29 augustus 2018. Aan de berekening van
de parkeernorm leggen ook eisers de CROW-publicatie 317 ten grondslag. Eisers hebben
voor de parkeernorm aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW voor een
‘fullservice supermarkt (laag en middellaag segment)’ in het gebiedstype ‘schil centrum’ in
een ‘niet-stedelijk gebied’. Het gebiedstype is afhankelijk van het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen, met name het openbaar vervoer. Op ruim 100 meter van de projectlocatie is een bushalte gelegen, waar slechts twee keer per uur een bus halteert. Volgens Goudappel Coffeng is dat te weinig om een reducerend effect te hebben op het autogebruik naar een supermarkt en is de typering ‘schil centrum’ het best passend. Voor een hiervoor genoemde supermarkt wordt een parkeerkencijfer van 4,6 tot 6,6 parkeerplaatsen per 100m² bvo aangehouden. Dit zou neerkomen op minimaal 56 (1.228/100 x 4,6) en maximaal 81 (1.228/100 x 6,6) parkeerplaatsen voor de supermarkt. Omdat het autobezit in de gemeente (iets) boven het landelijke gemiddelde uitkomt (1,30 ten opzichte van 1,25 auto’s per huishouden), ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de gemiddelde parkeernorm van 69 parkeerplaatsen. Dit leidt eisers tot de conclusie dat, te meer nu door de aanleg van de in- en uitrit vier openbare parkeerplaatsen komen te vervallen, er een tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan.
23. De rechtbank overweegt dat de CROW-publicatie 317 voorziet in parkeerkencijfers
voor een groot aantal bestemmingen. Niet in geschil is dat de projectlocatie ligt in de bestemming ‘niet-stedelijk gebied’. Per bestemming wordt onderscheid gemaakt in
verschillende gebiedstypes variërend van centrum tot buitengebied. Achtergrond daarvan is dat de vraag naar parkeerplaatsen wordt bepaald door de locatie en het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen. Veelal is het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen, met name het openbaar vervoer, in het centrum beter en neemt dit af naarmate een locatie verder van het centrum is gelegen. In een centrumgebied is ook eerder sprake van een sturend parkeerbeleid. Uit het vorenstaande volgt dat voor de keuze van het gebiedstype met name de aanwezigheid van openbaar vervoer en het effect daarvan op de parkeervraag bepalend is. Nu eisers onbestreden hebben gesteld dat in de directe omgeving van de projectlocatie slechts beperkt openbaar vervoer voorhanden is (twee bussen per uur), waardoor aannemelijk is dat de parkeervraag nauwelijks zal worden verminderd, acht de rechtbank door verweerder, die in zijn berekening van de parkeernorm geen verband heeft gelegd met het openbaar vervoer in de directe omgeving, onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval het toepassen van het gebiedstype ‘centrum’ en niet ‘schil centrum’ is gerechtvaardigd. Daarbij is een motivering van verweerders standpunt dat een Jan Linders supermarkt tot het middel en hoge segment kan worden gerekend, achterwege gebleven. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in de toelichting op de parkeerkengetallen in CROW-publicatie 317 vergelijkbare supermarkten als Nettorama, C1000 en Jumbo specifiek als ‘fullservice supermarkt (laag en middellaag segment)’ worden genoemd.
24. Uitgaande van een ‘fullservice supermarkt (laag en middellaag segment)’ in een ‘schil centrum’ in een ‘niet-stedelijk gebied’ bedraagt op grond van de CROW-publicatie 317 de minimale parkeernorm 56 parkeerplaatsen. Omdat de voorziene supermarkt slechts over 55 parkeerplaatsen beschikt, ontbeert het bestreden besluit op dit punt een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder met toepassing van afdeling 8.2.2a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen om het gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank niet kan overzien of herstel van het gebrek binnen een redelijke termijn mogelijk is. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
25. Aan een beoordeling van de overige gronden van beroep komt de rechtbank niet meer toe.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van PLUS Vastgoed B.V., PLUS Retail B.V. en [naam 1] ongegrond;
  • verklaart het beroep van PLUS [*], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,- (wegens kosten van rechtsbijstand).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.