8.8Op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz kan het zorgkantoor de verleningsbeschikking wijzigen of intrekken met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Gezien de gedingstukken is de rechtbank, evenals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 26 april 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:3614) van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen namens eiseres wordt betoogd, aangenomen kan worden dat de voormalig bestuurders van Reset de heren [naam 2] en [naam 3] feitelijk bij zorgverlener Jasmijn Zorg betrokken zijn als zorgverlener, als gemachtigde of anderszins als adviseur van hun partners. De toelichting die [naam 2] , bij de zitting aanwezig als begeleider van eiseres, desgevraagd ter zitting heeft gegeven leidt niet tot een ander oordeel. De gedingstukken bieden naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van verweerder ter zitting dat voormalig bestuurder van Reset [naam 3] samen met [naam 4] Jasmijn Zorg bestuurt. 11. De rechtbank is verder van oordeel dat de relatie tussen Reset en Jasmijn Zorg zoals weergegeven onder 10. niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat budgethouders verplicht kunnen worden geen zorg meer in te kopen bij Jasmijn Zorg. Het feit dat Reset volgens verweerder fraude heeft gepleegd, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Slechts een op Jasmijn Zorg toegespitst onderzoek kan tot een dergelijke verplichting aanleiding geven.
12. Met betrekking tot de bevindingen van BBO, zoals weergegeven onder 7, overweegt de rechtbank dat een aantal van deze bevindingen betrekking heeft op het jaar 2014 en in een enkel geval op het jaar 2015 en zich in de daarop volgende jaren niet meer hebben voorgedaan. Dit geldt voor de aftekening door de cliënten, het werken met vaste maandbedragen en het doen van voorschotbetalingen. Van doorslaggevend belang om eiseres de maatregel bestaande uit het verbod tot betaling van de door Jasmijn Zorg geleverde zorg uit het Wlz-pgb op te leggen lijkt, zo valt af te leiden uit de eindrapportage van BBO, het feit dat activiteiten in het kader van begeleiding groep worden aangeboden die niet kunnen worden aangemerkt als AWBZ- of Wlz-geïndiceerde zorg. Door verweerder worden activiteiten zoals bezoeken aan Thermae 2000 en workshops ‘koken en bakken’ en ‘bloemschikken’ ter discussie gesteld. De rechtbank overweegt, dat los van de vraag of de betreffende zorg al dan niet als Wlz-zorg, zoals bedoeld in artikel 3.3.3 juncto artikel 3.1.1, eerste lid onder b, van de Wlz kan worden gekwalificeerd, uit de eindrapportage is gebleken dat Jasmijn Zorg een aantal van dergelijke activiteiten heeft geschrapt. Ten aanzien van het feit dat de zorgplannen niet altijd op orde zijn, merkt de rechtbank op dat verweerder in dezen afgeweken is van zijn normale gedragslijn, namelijk het vragen om een nieuw zorgplan. Van belang acht de rechtbank verder dat het totaal van het bij alle budgethouders tezamen uiteindelijk afgekeurde bedrag over de jaren 2014 tot en met medio 2016 ter hoogte van € 5.896,62 in geen verhouding staat tot het totaal van het bij alle budgethouders van Reset afgekeurde bedrag over de jaren 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2014 ter hoogte van € 292.297,07. In dit verband merkt de rechtbank op dat ter zitting is gebleken dat
verweerder ten aanzien van eiseres met betrekking tot het jaar 2014 niet tot invordering is overgegaan en de jaren 2015, 2016 en 2017 en daarmee dus ook de in geding zijnde periode van 1 april 2017 tot 7 oktober 2017 (einde Wlz-pgb) zijn goedgekeurd.
13. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat Jasmijn Zorg een verbeterslag heeft doorgevoerd. In dit verband merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de administratie van Jasmijn Zorg verbeterd is. Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van het onderzoek van BBD een zó vergaande maatregel, inhoudende een verbod op het inkopen met een pgb van zorg bij Jasmijn Zorg, niet rechtvaardigen. Een minder ingrijpende maatregel, zoals bijvoorbeeld verscherpt toezicht, komt haar meer aangewezen voor.
14. Het beroep is gegrond. Het besluit is in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, Awb neergelegde beginsel van een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet gelet op de aard van de zaak geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).