4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In het kader van een project van het Korps Landelijke Politiediensten en de politie Limburg-Zuid naar aanleiding van de grootschalige drugsproblematiek in Limburg-Zuid (het project Waakzaam) is een deelproject opgezet met als doel het doen van onderzoek naar onverklaarbaar vermogen. In dat onderzoek werden ongebruikelijke transacties opgevraagd (MOT-meldingen). Bij dat onderzoek kwamen drie meldingen naar voren die betrekking hadden op de verdachte. Uit verder onderzoek kwam naar voren dat de verdachte gehuwd is geweest met [medeverdachte] . [medeverdachte] en de verdachte bleken ook voor te komen in de database Blueview. De informatie in Blueview was onder meer gerelateerd aan overtredingen van de Opiumwet.
Vervolgens werd onderzoek verricht naar de bezittingen van de verdachte en werden fiscale en financiële gegevens gevorderd of verkregen van RDW, Kadaster en Kamer van Koophandel. Op 10 maart 2011 werd de woning van de verdachte doorzocht en werden goederen en schriftelijke bescheiden in beslag genomen, waaronder facturen en notitieboekjes. Verder werden nog andere administratieve bescheiden gevorderd (in relatie tot de praktijk voor fysiotherapie van de verdachte) en op 18 mei 2011 werd een machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. In het onderzoek werden vervolgens diverse getuigen gehoord. De verdediging heeft verder nog enkele facturen overgelegd aan de politie, die vervolgens gebruikt zijn voor het onderzoek.
De kasopstelling (overzicht van contante inkomsten en contante betalingen)
De politie heeft aan de hand van de schriftelijke bescheiden een overzicht gemaakt van de contante uitgaven van de verdachte. Ook werd een overzicht van contante inkomsten gemaakt. Dit betreft de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 maart 2011. Daarbij heeft de politie aangenomen dat de verdachte op 1 januari 2004 niet over contant geld beschikte: het aanvangssaldo werd op nihil gesteld.
In deze periode heeft de verdachte contante uitgaven gedaan voor de bouw en inrichting van haar woning aan de [adresgegevens verdachte] , voor auto’s en in de vorm van stortingen van geld op de bank.
Contante ontvangsten had de verdachte in de vorm van geldopnames van de bank en de verkoop van een auto. Bij de doorzoeking is geen contant geld aangetroffen, zodat het eindsaldo van de kas ook op nihil wordt gesteld. Dat alles leidt tot de volgende kasopstelling.
Beginsaldo contant geld € 0
+/+ contante opnames van de bank € 292.729,31
+/+ legale contante ontvangsten
€ 5.000,- +
Beschikbaar aan contant geld € 297.729,31
-/- contante stortingen op de bank € 173.883,60
-/- contante uitgaven € 455.915,53
-/- contante uitgaven o.b.v. facturen van de verdediging
€ 57.839,24
Theoretisch eindsaldo kas (contant geld) -/- € 389.909,06
Werkelijk eindsaldo kas (contant geld)
€ 0,00 +
Negatieve kas -/- € 389.909,06
Eerste conclusies en overwegingen van de rechtbank
Uit deze kasopstelling volgt dat de verdachte van 1 januari 2004 tot en met 10 maart 2011 de beschikking heeft gehad over contant geld dat niet te herleiden is tot een bron, zoals spaargeld dat van de bank is opgenomen. Het bedrag van € 389.909,06 is onverklaard. Toch moet het geld ergens vandaan gekomen zijn. Je kunt immers niet roodstaan in je portemonnee.
Het negatieve bedrag is een minimumbedrag, omdat er aanwijzingen zijn dat de verdachte ook nog contant geld besteed moet hebben aan haar levensonderhoud en dat van haar kinderen. In het dossier wordt beschreven dat de verdachte via de bank meer betaald heeft aan kosten van het gezin dan volgens de berekeningen van het Nibud voor een gezin als normaal mag worden beschouwd. Daarbij zijn alle rubrieken bij elkaar opgeteld. Dat zou dan betekenen dat de verdachte in het geheel geen contante uitgaven voor haar gezin heeft gedaan. Dat acht de rechtbank niet aannemelijk. Met name uitgaven voor posten zoals uitgaan en voeding vinden doorgaans niet uitsluitend per bank plaats, maar ook vaak contant. Er zijn echter geen schriftelijke bescheiden vermeld in het dossier, zoals bonnen van de supermarkt, waaruit opgemaakt kan worden welke contante uitgaven dit concreet zijn geweest. Het gaat in de strafzaak te ver om deze bedragen te schatten op basis van de Nibudgegevens en op die manier bewezen te achten. Bij de beslissing over de ontnemingsvordering komt de rechtbank erop terug.
Het onverklaarde bedrag aan contant geld moet zoals gezegd ergens vandaan gekomen zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Zij baseert dat op het volgende bewijs.
Bewijs voor de illegale herkomst van het geld en overwegingen en conclusies van de rechtbank daaromtrent. Medeplegen?
De verdachte heeft bij haar belastingaangiften niet gemeld dat zij veel contant geld had. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat als beginsaldo in box 3 per 1 januari 2004 een bedrag van € 1.287,- staat vermeld in de belastingaangifte van de verdachte, een aanzienlijk lager bedrag dan de fiscale vrijstellingen voor inkomsten uit spaargeld en beleggingen. In de jaren daarna is ook geen aangifte gedaan van een groot bedrag aan contant geld.Dat betekent dat voldoende aannemelijk is dat het beginsaldo van de kasopstelling, het startbedrag aan legaal traceerbaar contant geld, op nihil kan worden gesteld.
Het verzwijgen voor de fiscus van vermogen in de vorm van contant geld is bovendien een sterke aanwijzing dat het geld niet legaal is verkregen. De politie beredeneert ook dat de verdachte in de jaren 2001 tot 2004, voor aanvang van de tenlastegelegde periode, niet zoveel gespaard kan hebben van haar inkomsten uit haar werk als fysiotherapeute als zijzelf tegenover de politie stelde.In de tenlastegelegde periode beschikte de verdachte over
€ 3.000,- per maand door geld uit de maatschap van de fysiotherapiepraktijk op te nemen, dan wel over een uitkering in verband met ziekte en zij genoot naar eigen zeggen € 900,- aan huurinkomsten.Gelet op de uitgaven die zij deed voor haar huishouden/gezin, kan zij ook in die periode geen tonnen hebben gespaard. Dat alles betekent dat het niet anders kan zijn dat zij niet op een legale manier aan € 389.909,06 is gekomen en dat dit geld dus van misdrijf afkomstig moet zijn geweest. Dat levert op dat er sprake is van witwassen. Een specifiek onderliggend misdrijf hoeft dan niet te worden bewezen. Het verzwijgen levert wel een aanwijsbaar delict op (strafbaar gesteld door artikel 69 van de Algemene inzake rijksbelastingen) en ook in dat opzicht heeft de verdachte geld witgewassen, voor zover het de verschuldigde, maar niet betaalde belasting betreft.
Maar er is meer dat de conclusie rechtvaardigt dat het geld niet op legale manier is verdiend. De verdachte is getrouwd geweest met voornoemde [medeverdachte] . Uit het dossier kan worden opgemaakt dat het einde van het huwelijk in 1999 er niet toe heeft geleid dat de banden volledig zijn verbroken. In tegendeel. Daar komt de rechtbank hierna nog op terug.
[medeverdachte] heeft zich niet gemeld bij de fiscus voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. In de jaren 2004, 2005 en 2006 zijn er wel loonbedragen door hem ontvangen, maar van vermogen dat in box 3 zou kunnen vallen blijkt niets. In 2007 tot en met 2009 is het loon nihil of negatief en [medeverdachte] ontving zorgtoeslag.Ook ten aanzien van [medeverdachte] heeft de politie een kasopstelling gemaakt met een negatief eindsaldo.
In de berekening van de politie is een bedrag opgenomen in het kader van uitgaven voor levensonderhoud overeenkomstig de berekeningen van het Nibud. Die laat de rechtbank wederom buiten beschouwing, omdat er geen schriftelijke bescheiden vermeld zijn in het dossier, waaruit opgemaakt kan worden welke contante uitgaven dit concreet zijn geweest. Als minimumpositie blijft desalniettemin over dat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode heeft kunnen beschikken over een onverklaard bedrag aan contant geld van € 37.005,-.
De rechtbank acht bewezen dat dit geld verdiend is met het overtreden van de Opiumwet.
[medeverdachte] is namelijk in 2002 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor het samen met anderen overtreden van artikel 2 B van de Opiumwet (bewerken/verkopen/vervoeren van harddrugs), gepleegd in oktober 2001. Dat blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van [medeverdachte] .Algemeen mag worden aangenomen dat activiteiten in het kader van harddrugs zeer lucratief zijn.
[medeverdachte] heeft in relatie tot een andere strafzaak op 24 november 2008 verklaard dat hij plakken hasjiesj in bezit heeft gehad.[medeverdachte] is samen met de verdachte gezien en hij verbleef regelmatig bij haar in de woning in [adresgegevens verdachte] : op 9 februari 2011 werd hij ook gezien door een observatieteam van de politie.Bij de doorzoeking van de woning in [adresgegevens verdachte] werden vervolgens op 10 maart 2011 een notitieboekje aangetroffen achter een schilderij en notitieblaadjes op zolder. De notities bevatten aantekeningen die betrekking hebben op hennep en kunnen als een soort boekhouding worden aangemerkt, onder meer geschreven op blaadjes uit een agenda van 2005 en op een bon van een growshop uit 2007. Er staan namen en bedragen in vermeld en woorden die betrekking hebben op hennepteelt, zoals “zware”, “lichte”, “knip thuis”, “stek”, “gro + voe” (grond en voeding), “filters, stroombord, watersysteem, stekken” en “skunk”. Bij de vermelde hoeveelheden gaat het om tientallen kilo’s en de bedragen lopen in de duizenden. Op een notitieblaadje wordt een hoeveelheid van 61 kg vermeld.Wanneer de rechtbank daarbij de Rapporten van het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar ministerie betrekt over de hennepteelt, dan mag volgens de versie van april 2005 als opbrengst per kilo gekweekte hennep een bedrag van € 2.370,- worden aangenomen en in hetzelfde rapport, versie november 2010, een bedrag van € 3.280,-. Dan zou een hoeveelheid van 61 kilo dus een opbrengst hebben gegenereerd van € 144.570,- in 2005 en € 200.080,- in 2010.Rekening houdend met kosten en medeplegers die ook moeten profiteren van de opbrengst, trekt de rechtbank de conclusie dat [medeverdachte] gedurende de ten laste gelegde periode jaarlijks gemiddeld in elk geval tienduizenden euro’s moet hebben verdiend door de Opiumwet te overtreden en aanzienlijk meer dan de € 37.000,- die uit de kasopstelling blijkt.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of bewezen kan worden dat die opbrengsten naar de verdachte zijn gevloeid en het negatieve eindsaldo van de kasopstelling van € 389.909,06 kunnen verklaren. De rechtbank overweegt als volgt.
Hiervoor is al geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dat de verdachte voornoemd bedrag niet kan hebben gespaard. Ook werd opgemerkt dat de verdachte eind jaren ’90 getrouwd is geweest met [medeverdachte] en dat [medeverdachte] in februari 2011 werd geobserveerd bij de woning van de verdachte. Er is echter meer dat de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte en [medeverdachte] gedurende de gehele tenlastegelegde periode als een hecht koppel kunnen worden beschouwd.
In 2006, 2008 en 2011 zijn er drie kinderen geboren die [medeverdachte] heeft erkend. Volgens de verdachte is [medeverdachte] de biologische vader van de eerste twee kinderen. Vanaf 2005 tot 2007, zo blijkt uit de schriftelijke verklaring van de verdachte en haar verklaring ter terechtzitting, heeft zij met [medeverdachte] toen een huishouden gevoerd. Daarna verbleef [medeverdachte] geregeld bij haar om de kinderen te kunnen zien en op te passen. Verder ging [medeverdachte] geregeld mee om te onderhandelen met leveranciers ten behoeve van de bouw van haar woning.
Dat laatste blijkt ook uit getuigenverklaringen, maar dat is niet het enige dat uit die verklaringen blijkt. Uit de verklaringen blijkt namelijk dat [medeverdachte] en de verdachte zich daarbij presenteerden als gezin en als paar, dat [medeverdachte] geregeld aanwezig was in de woning tijdens de bouwwerkzaamheden en dat zowel de verdachte als [medeverdachte] de rekeningen in verband met die woning (contant) betaalden.
Zo heeft de leverancier van de keuken ( [getuige 1] ) verklaard dat hij op 31 december 2007 het eerste contact met hen had. Ze wilden een keuken en daarna werd er ook een badkamer aangekocht. Ze hadden volgens de getuige ook twee kleine kinderen bij zich en stelden zich voor als meneer en mevrouw [verdachte] . De getuige heeft met beiden zaken gedaan: de verdachte tekende het contract en [medeverdachte] gaf telefonisch akkoord. Aanvankelijk zou er in 2008 geleverd worden, maar dat werd uitgesteld tot 2010. De getuige heeft steeds met beiden contact gehad. [medeverdachte] was altijd bij de onderhandelingen en de leveringen aanwezig. De contante betalingen werden meestal door [medeverdachte] gedaan. De laatste keer dat de getuige hen zag, was in de woning in [adresgegevens verdachte] , in november 2010.
De leverancier van de cv-installatie van de woning van de verdachte ( [getuige 2] ) heeft verklaard dat het eerste contact met de verdachte dateerde van 2008. De onderhandelingen deed de verdachte en zij gaf de opdrachten. Tijdens de werkzaamheden vanaf einde 2008 tot einde 2009 kreeg hij ook wel opdrachten van een persoon genaamd [medeverdachte] , die daar vaker in huis was en van wie de getuige dacht dat het de man van de verdachte was. De verdachte betaalde hem contant.
Ook de leverancier van audio- en videoapparatuur ( [getuige 3] ) heeft een vergelijkbare verklaring afgelegd. De verdachte en [medeverdachte] hadden goederen gekocht op 12 december 2009, nadat zij ongeveer twee maanden eerder ook in de zaak waren geweest. De onderhandelingen deed volgens de getuige alleen [medeverdachte] , die alles contant betaald heeft. Het laatste contact met [medeverdachte] dateerde van 11 september 2010.
Een vierde leverancier ( [getuige 4] ) heeft verklaard dat hij zaken deed met de verdachte. De getuige heeft gordijnen en rolgordijnen geleverd. Op 1 oktober 2010 kwam de verdachte met haar man. In verband met de betaling is de getuige achter de man aangereden, omdat het geld op hun woonadres lag. De man nam de getuige mee naar het adres van de fysiotherapiepraktijk van de verdachte, waarna de man het geld cash van zolder haalde. Ook ontving de getuige op 16 november 2010 nog een contant bedrag van de verdachte.
Samengevat: de verdachte en [medeverdachte] hebben samengewoond, treden ook daarna gezamenlijk op en houden zich beiden bezig met de (betalingen voor de) bouw- en inrichtingswerkzaamheden van de woning, waar [medeverdachte] dus niet alleen in het kader van de omgang met de kinderen verbleef, maar ook ten behoeve van de bouw van de woning en nog in februari 2011 wordt gezien. Daarbij zij nog vermeld dat [medeverdachte] in 2006 ten behoeve van de hypotheek voor de woning van de verdachte een ontruimingsverklaring heeft getekend.Gedurende de gehele tenlastegelegde periode kunnen zij dus als eenheid worden gezien. Hun levens zijn nauw met elkaar verweven, niet alleen relationeel maar ook financieel. Nergens volgt uit dat de man die getuigen als [medeverdachte] duiden een ander is dan medeverdachte [medeverdachte] . Tegen de achtergrond bezien van het bewijs dat [medeverdachte] geld verdiende door de Opiumwet te overtreden kan het voor de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte bekend moet zijn geweest met de illegale herkomst van al dat contante geld. Zij moet er in elk geval van op de hoogte zijn geweest dat [medeverdachte] geen betaalde baan had waarmee al dat geld werd verdiend. Uit de belastinggegevens blijkt dat die betaalde baan tot en met 2006 bescheiden moet zijn geweest en dat [medeverdachte] vanaf 2007 in het geheel geen betaald werk had. Uit haar eigen verklaring ter terechtzitting op 23 januari 2018 dat zij met hem in het kader van de echtscheiding overeengekomen was dat zij in plaats van alimentatie zijn ziektekostenverzekering zou betalen, volgt dat zij wist dat [medeverdachte] geen (legaal) werk had. Dat kan niet anders betekenen dan dat zij goed op de hoogte was van het ontbreken van legaal vermogen bij [medeverdachte] en dus van de herkomst uit andere, illegale bron van het geld dat door hen in de woning en auto’s werd gestoken.
Dat alles levert voor de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking op tussen de verdachte en [medeverdachte] , gericht op het wegsluizen van drugsgeld. Dat geld werd omgezet in een woning, waarvan beiden de vruchten konden plukken, [medeverdachte] in elk geval in de vorm van een dak boven zijn hoofd en de verdachte in de vorm van de eigendom van een woning en een eventuele latere waardevermeerdering. Het geld is door de verdachte ook besteed aan de aankoop van auto’s. Dat alles levert witwassen op en omdat het zich over zo’n lange periode heeft afgespeeld is er sprake geweest van gewoontewitwassen.
Het verweer van de verdachte
Met het voorgaande wordt duidelijk dat de rechtbank het verweer van de verdediging niet volgt. Alle bewijsgegevens leveren de situatie op dat aangenomen mag worden dat er sprake is van witwassen, tenzij een verdachte alsnog een aannemelijke verklaring kan bieden die voldoende onderbouwd en verifieerbaar is. De verdachte heeft verklaard dat de voorgaande redeneringen van de rechtbank, die overeenkomen met het standpunt van de officier van justitie, niet kloppen.
Zo is betoogd dat zij bij aanvang van de periode van de kastopstelling over € 120.000,- aan spaargeld beschikte. Dat geld zou zij in de periode van 1998 tot 2004 hebben overgehouden van haar salaris, door onder andere bij haar ouders te wonen en zuinig te leven. De rechtbank vindt dat niet waarschijnlijk, niet alleen gelet op hetgeen door de politie hierover is beschreven met betrekking tot de jaren 2001 tot 2004, maar ook overigens niet.
In haar schriftelijke verklaring van 5 september 2011 zegt de verdachte dat zij over de jaren 2001 en 2002 nog dagafschriften heeft kunnen opvragen van de rekening die zij in Duitsland aanhield. Volgens de politie heeft zij die echter niet ter beschikking gesteld. De rechtbank heeft van de verdediging alsnog dagafschriften van de Kreissparkasse ontvangen, maar constateert dat deze haar stelling onvoldoende onderbouwen.
De afschriften hebben alleen betrekking op het jaar 2001 en zijn niet compleet. Ze zijn bovendien lastig te ontcijferen. Te zien is dat de verdachte loon heeft ontvangen en de rechtbank komt dan op een totaal van € 23.617,- en op een bedrag aan opnames van grote contante sommen van in totaal € 26.150,-. Dat is dus meer dan aan loon te zien is, waarbij aangetekend moet worden dat er niet alleen grote bedragen opgenomen worden, maar ook weer gestort, wat vreemd is als je het geld spaart en in een kluis bewaart, zoals de verdachte heeft verklaard.
Verder is te zien dat er geen loon is betaald in juli en er geen afschrift is dat betrekking heeft op de maand september, terwijl de verschillen in vermelde of te berekenen eindsaldi de conclusie rechtvaardigen dat in juli en in september grote bedragen moeten zijn bijgestort of bijgeboekt: de delen van de dagafschriften die daarop betrekking moeten hebben gehad, ontbreken dus. Bovendien is te zien dat de verdachte veelvuldig tankt en dus ook andere autokosten moet hebben gehad, dat zij gelet op transacties voor een reischeque en pesetas vakantie heeft genoten en toch ook andere uitgaven moet hebben gehad, al was het maar voor verzekeringen en kleding. Niet onderbouwd is dus dat de verdachte haar complete loon heeft kunnen sparen en dientengevolge tussen 1998 en 2004 jaarlijks gemiddeld € 24.000,- heeft vergaard.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat het verweer dat de politie en het openbaar ministerie verwijtbaar hebben nagelaten gegevens op te vragen in Duitsland de verdachte niet kan baten. Op de eerste plaats had zij de dagafschriften bij haar verhoor in september 2011 kunnen overleggen en bovendien blijkt uit navraag dat in verband met de privacywetgeving in Duitsland gegevens maximaal 10 jaar bewaard werden. Zelfs als de politie en de officier van justitie in dit complexe onderzoek meteen te werk zouden zijn gegaan door een rechtshulpverzoek te doen aan de Duitse autoriteiten, zou dat te laat zijn geweest. Dat kan de onderzoekers niet worden tegengeworpen. De verdachte koos ervoor om bij haar eerste verhoren te zwijgen en vervolgens niet meer te verklaren dan dat zij in Duitsland heeft gewerkt en daartoe een salarisrekening had. Over de herkomst van het contante geld dat zij had besteed, wilde zij niet meer zeggen dan dat zij en haar advocaat konden aantonen dat de verwijten niet kloppen. De rechtbank ziet niet in waarom dat de politie op dat moment al had moeten triggeren om navraag te doen naar bankgegevens in Duitsland.
Een andere pijler waarop het verweer rust is de stelling van de verdachte dat zij gedurende de bouw van haar woning twee keer € 60.000,- contant heeft geleend via een bekende van haar. Ook dat acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte, die verklaard heeft dat zij deze bedragen heeft geleend omdat ze geld tekort kwam voor de bouw van de woning, heeft desondanks in die periode, in 2010, € 40.000,- cash aan een auto uitgegeven (waarover bij feit 2 meer). Volgens de tijdlijn die de verdachte geeft, heeft die aankoop tussen de twee leningen in gelegen: het eerste leningdeel zou dateren van maart 2010, de aankoop van de auto vond plaats in mei 2010 en het tweede leningdeel zou verstrekt zijn in juli 2010. Dat is een vreemde en onlogische gang van zaken, omdat het dan voor de hand had gelegen dat de verdachte de € 40.000,- aan haar woning had besteed en had volstaan met de aanschaf van een veel goedkopere auto. Bovendien geldt dat als dit bedrag in de kasopstelling wordt meegenomen, er nog een enorm overschot aan onverklaard contant geld overblijft. De rechtbank blijft dus bij haar bewijsoordeel.
De auto’s (feit 2)
De verdachte heeft 24 auto’s op haar naam gehad in de periode van 2004 tot oktober 2010. Van deze auto’s hebben er 20 nog geen 6 maanden op haar naam gestaan en 6 ervan zelfs slechts 1 maand of korter. 13 van deze auto’s kunnen in verband gebracht worden met personen met Opiumwet-antecedenten en opvallend is dat auto’s nogal vaak en snel van tenaamgestelde veranderen.[medeverdachte] heeft 9 auto’s op naam gehad, waarvan 6 nog geen maand. Van deze auto’s konden er 3 in verband gebracht worden met personen met Opiumwetantecedenten. Een aantal auto’s heeft op naam van beiden gestaan.Dat alles past bij iemand, [medeverdachte] , die zich bezighoudt met illegale activiteiten. De verdachte is daar dus op die manier ook bij betrokken geweest.
Auto’s zijn door de verdachte en/of [medeverdachte] aangekocht met contant geld. Wat daarbij opvalt is dat een aantal auto’s vrij snel daarna weer wordt verkocht voor contant geld, met verlies.
Zo hebben de verdachte en [medeverdachte] op 2 januari 2008 een Mini Cooper gekocht. De auto werd contant betaald. De prijs was € 18.250,- en daarvan werd € 17.250,- contant betaald, in kleine coupures. De auto werd weer verkocht door de verdachte op 22 januari 2008 voor € 15.000,-. Dat bedrag werd contant aan verdachte betaald door de koper.
Een tweede auto, een Volkswagen Golf, werd door de verdachte en [medeverdachte] aangekocht voor € 32.500,-, een bedrag dat contant betaald werd aan de verkoper. De auto heeft op naam van de verdachte gestaan tussen 21 november 2009 en 21 januari 2010. De auto is daarna overgegaan op een persoon genaamd [naam] , maar op 5 februari 2010 bij een politiecontrole werd [medeverdachte] aangetroffen in de auto. De auto is vervolgens gekocht door een koper voor € 26.250,-. Dat bedrag werd overgemaakt op de bankrekening van de verdachte. Bij de verkoop waren de verdachte en [medeverdachte] aanwezig.
Een derde auto, een Audi, werd op 19 mei 2010 gekocht door [medeverdachte] voor € 40.000,- contant. Twee dagen later werd de auto op naam van de verdachte gezet. Op 29 mei 2010 bij een politiecontrole bleek [medeverdachte] de auto te besturen. De auto werd verkocht door de verdachte en [medeverdachte] op 17 juni 2010 voor € 36.250,- contant.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij feit 1 al beschreven waarom zij van oordeel is dat de verdachte en [medeverdachte] tezamen en in vereniging uit misdrijf verkregen geld voorhanden hebben gehad. Dit geld is gelet op het hiervoor weergegeven bewijs ook gebruikt voor transacties met auto’s. Ook dat is een vorm van omzetten van crimineel geld, een vorm van witwassen. De auto’s werden aangekocht met contant geld en korte tijd later weer verkocht, waardoor de auto’s weer omgezet werden in contant geld. Een enkele keer komen er girale transacties bij kijken, maar het betrof zoals gezegd overwegend aan- en verkopen met contant geld. Een drietal auto’s, die de rechtbank hiervoor uit het dossier heeft geselecteerd, werden korte tijd later weer met duizenden euro’s verlies verkocht. Dat vormt een extra aanwijzing dat er sprake is geweest van witwassen. De verdachte heeft ook niet ter terechtzitting of anderszins kunnen uitleggen waarom zij en [medeverdachte] deze verliezen zo gemakkelijk na korte tijd voor lief namen. De rechtbank gelooft gelet daarop ook niet, zoals de verdachte heeft verklaard, dat het geld dat betaald werd voor de Mini Cooper door haar zus bijeen was gespaard. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor anderen in auto’s handelde, maar ook dat is niet geloofwaardig bij voornoemde auto’s, gelet op het forse verlies dat dan door die derde personen moet zijn geleden. Het had dan voor de hand gelegen dat hij die auto’s aan hen had geretourneerd.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat ook bij feit 2 sprake is van medeplegen van gewoontewitwassen en zij zal dit feit, net als feit 1, ook bewezen verklaren.