4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In het kader van een project van het Korps Landelijke Politiediensten en de politie Limburg-Zuid naar aanleiding van de grootschalige drugsproblematiek in Limburg-Zuid (het project Waakzaam) is een deelproject opgezet met als doel het doen van onderzoek naar onverklaarbaar vermogen. In dat onderzoek werden ongebruikelijke transacties opgevraagd (MOT-meldingen). Bij dat onderzoek kwamen drie meldingen naar voren die betrekking hadden op de medeverdachte, [medeverdachte] . Uit verder onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte] gehuwd is geweest met de verdachte. De verdachte en [medeverdachte] bleken ook voor te komen in de database Blueview. De informatie in Blueview was onder meer gerelateerd aan overtredingen van de Opiumwet.
Vervolgens werd onderzoek verricht naar de bezittingen van [medeverdachte] en de verdachte en werden fiscale en financiële gegevens gevorderd of verkregen van RDW, Kadaster en Kamer van Koophandel. Op 10 maart 2011 werd de woning van [medeverdachte] doorzocht en werden goederen en schriftelijke bescheiden in beslag genomen, waaronder facturen en notitieboekjes. Verder werden nog andere administratieve bescheiden gevorderd (in relatie tot de praktijk voor fysiotherapie van [medeverdachte] ) en op 18 mei 2011 en op 8 juni 2011 werden machtigingen verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. In het onderzoek werden vervolgens diverse getuigen gehoord. De verdediging van [medeverdachte] heeft verder nog enkele facturen overgelegd aan de politie, die vervolgens gebruikt zijn voor het onderzoek.
De kasopstellingen (overzicht van contante inkomsten en contante betalingen)
De politie heeft aan de hand van de schriftelijke bescheiden een overzicht gemaakt van de contante uitgaven van [medeverdachte] . Ook werd een overzicht van contante inkomsten gemaakt. Dit betreft de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 maart 2011. Daarbij heeft de politie aangenomen dat [medeverdachte] op 1 januari 2004 niet over contant geld beschikte: het aanvangssaldo werd op nihil gesteld.
In deze periode heeft [medeverdachte] contante uitgaven gedaan voor de bouw en inrichting van haar woning aan de [adres] te [woonplaats] , voor auto’s en in de vorm van stortingen van geld op de bank.
Contante ontvangsten had [medeverdachte] in de vorm van geldopnames van de bank en de verkoop van een auto. Bij de doorzoeking is geen contant geld aangetroffen, zodat het eindsaldo van de kas ook op nihil wordt gesteld. Dat alles leidt tot de volgende kasopstelling.
Beginsaldo contant geld € 0
+/+ contante opnames van de bank € 292.729,31
+/+ legale contante ontvangsten
€ 5.000,- +
Beschikbaar aan contant geld € 297.729,31
-/- contante stortingen op de bank € 173.883,60
-/- contante uitgaven € 455.915,53
-/- contante uitgaven o.b.v. facturen van de verdediging
€ 57.839,24
Theoretisch eindsaldo kas (contant geld) -/- € 389.909,06
Werkelijk eindsaldo kas (contant geld)
€ 0 +
Negatieve kas -/- € 389.909,06
Ook ten aanzien van de verdachte heeft de politie een kasopstelling gemaakt met een negatief eindsaldo.In de berekeningen van de politie en de officier van justitie is een bedrag opgenomen in het kader van uitgaven voor levensonderhoud overeenkomstig berekeningen van het Nibud. Dat bedrag laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat er geen schriftelijke bescheiden vermeld zijn in het dossier, waaruit opgemaakt kan worden welke contante uitgaven er concreet zijn geweest die deze schatting onderbouwen. Het gaat in de strafzaak te ver om huishoudelijke uitgaven van de verdachte louter bewezen te achten in de vorm van een schatting op basis van de Nibudgegevens.
De kasopstelling ziet er dan als volgt uit:
Beginsaldo contant geld € 0
+/+ contante opnames van de bank € 9.730,-
+/+ legale contante ontvangsten
€ 51.250,- +
Beschikbaar aan contant geld € 60.980,-
-/- contante stortingen op de bank € 8.050,-
-/- contante uitgaven
€ 89.935,-
Theoretisch eindsaldo kas (contant geld) -/- € 37.005,-
Werkelijk eindsaldo kas (contant geld)
€ 0 +
Negatieve kas -/- € 37.005,-
Eerste conclusies en overwegingen van de rechtbank
Uit deze kasopstellingen volgt dat [medeverdachte] van 1 januari 2004 tot en met 10 maart 2011 de beschikking heeft gehad over contant geld dat niet te herleiden is tot een bron, zoals spaargeld dat van de bank is opgenomen. Het bedrag van € 389.909,06 is onverklaard. Ook het bedrag van € 37.005,- ten aanzien van de verdachte is onverklaard. Toch moet het geld ergens vandaan gekomen zijn. Je kunt immers niet roodstaan in je portemonnee.
De negatieve bedragen zijn telkens een minimumbedrag, omdat er aanwijzingen zijn dat [medeverdachte] ook nog contant geld besteed moet hebben aan haar levensonderhoud en dat van haar kinderen. Hetzelfde geldt voor de verdachte. Ook hij moet meer contante uitgaven voor zijn levensonderhoud hebben gedaan dan uit het dossier blijkt.
In het dossier wordt beschreven dat [medeverdachte] via de bank meer betaald heeft aan kosten van het gezin dan volgens de berekeningen van het Nibud voor een gezin als normaal mag worden beschouwd. Daarbij zijn alle rubrieken bij elkaar opgeteld. Dat zou dan betekenen dat [medeverdachte] in het geheel geen contante uitgaven voor haar gezin heeft gedaan. Dat acht de rechtbank niet aannemelijk. Met name uitgaven voor posten zoals uitgaan en voeding vinden doorgaans niet uitsluitend per bank plaats, maar ook vaak contant. Er zijn echter ook in haar geval geen schriftelijke bescheiden vermeld in het dossier, zoals bonnen van de supermarkt, waaruit opgemaakt kan worden welke contante uitgaven dit concreet zijn geweest, zodat in de strafzaak geen specifiek bedrag bewezen kan worden verklaard. Bij de beslissing over de ontnemingsvordering komt de rechtbank nog terug op de huishoudelijke uitgaven van [medeverdachte] en de verdachte.
Bewijs voor de illegale herkomst van het geld en overwegingen en conclusies van de rechtbank daaromtrent. Medeplegen?
Het onverklaarde bedrag aan contant geld moet zoals gezegd ergens vandaan gekomen zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Zij baseert dat op het volgende bewijs.
[medeverdachte] heeft bij haar belastingaangiften niet gemeld dat zij veel contant geld had. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat als beginsaldo in box 3 per 1 januari 2004 een bedrag van € 1.287,- staat vermeld in de belastingaangifte van [medeverdachte] , een aanzienlijk lager bedrag dan de fiscale vrijstellingen voor inkomsten uit spaargeld en beleggingen. In de jaren daarna is ook geen aangifte gedaan van een groot bedrag aan contant geld.Dat betekent dat voldoende aannemelijk is dat het beginsaldo van de kasopstelling, het startbedrag aan legaal traceerbaar contant geld, op nihil kan worden gesteld.
Het verzwijgen voor de fiscus van vermogen in de vorm van contant geld is bovendien een sterke aanwijzing dat het geld niet legaal is verkregen. De politie beredeneert ook dat [medeverdachte] in de jaren 2001 tot 2004, voor aanvang van de tenlastegelegde periode, niet zoveel gespaard kan hebben van haar inkomsten uit haar werk als fysiotherapeute als zijzelf tegenover de politie stelde.In de tenlastegelegde periode beschikte [medeverdachte] over € 3.000,- per maand door geld uit de maatschap van de fysiotherapiepraktijk op te nemen, dan wel over een uitkering in verband met ziekte en zij genoot € 900,- aan huurinkomsten.Gelet op de uitgaven die zij deed voor haar huishouden/gezin, kan zij ook in die periode geen tonnen hebben gespaard. Dat alles betekent dat het niet anders kan zijn dat zij niet op een legale manier aan € 389.909,06 is gekomen en dat dit geld dus van misdrijf afkomstig moet zijn geweest. Dat levert op dat er sprake is van witwassen. Een specifiek onderliggend misdrijf hoeft dan niet te worden bewezen. Het verzwijgen levert bovendien wel een aanwijsbaar delict op: een fiscaal delict, strafbaar gesteld door artikel 69 van de Algemene inzake rijksbelastingen en ook in dat opzicht heeft [medeverdachte] geld witgewassen, voor zover het de verschuldigde, maar niet betaalde belasting betreft.
De verdachte heeft zich evenmin gemeld bij de fiscus voor het doen van aangifte inkomstenbelasting of van vermogen. In de jaren 2004, 2005 en 2006 zijn er wel loonbedragen door hem ontvangen, maar van vermogen dat in box 3 zou kunnen vallen blijkt niets. In 2007 tot en met 2009 is het loon nihil of negatief en de verdachte ontving zorgtoeslag.
De rechtbank acht bewezen dat het geld dat in de kasopstellingen is berekend verdiend is met het overtreden van de Opiumwet.
De verdachte is namelijk in 2002 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor het samen met anderen overtreden van artikel 2 B van de Opiumwet (bewerken/verkopen/vervoeren van harddrugs), gepleegd in oktober 2001. Dat blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte d.d. 27 februari 2019. Algemeen mag worden aangenomen dat activiteiten in het kader van harddrugs zeer lucratief zijn.
De verdachte heeft in relatie tot een andere strafzaak op 24 november 2008 verklaard dat hij plakken hasjiesj in bezit heeft gehad.Hij is samen met [medeverdachte] gezien en hij verbleef regelmatig bij haar in de woning in [woonplaats] : op 9 februari 2011 werd hij ook gezien door een observatieteam van de politie.Bij de doorzoeking van de woning in [woonplaats] werden vervolgens op 10 maart 2011 een notitieboekje aangetroffen achter een schilderij en notitieblaadjes op zolder. De notities bevatten aantekeningen die betrekking hebben op hennepteelt en kunnen als een soort boekhouding worden aangemerkt, onder meer op blaadjes uit een agenda van 2005 en op een bon van een growshop uit 2007. Er staan namen en bedragen in vermeld en woorden die betrekking hebben op hennepteelt, zoals “zware”, “lichte”, “knip thuis”, “stek”, “gro + voe” (grond en voeding), “filters, stroombord, watersysteem, stekken” en “skunk”. Bij de vermelde hoeveelheden gaat het om tientallen kilo’s en de bedragen lopen in de duizenden. Op een notitieblaadje wordt een hoeveelheid van 61 kg vermeld.Wanneer de rechtbank daarbij de Rapporten van het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar ministerie betrekt over de hennepteelt in Nederland, dan mag volgens de versie van april 2005 als opbrengst per kilo gekweekte hennep een bedrag van € 2.370,- worden aangenomen en in hetzelfde rapport, versie november 2010, een bedrag van € 3.280,-. Dan zou een hoeveelheid van 61 kilo een opbrengst hebben gegenereerd van € 144.570,- in 2005 en € 200.080,- in 2010.Rekening houdend met kosten en medeplegers die ook moeten profiteren van de opbrengst, trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode jaarlijks gemiddeld in elk geval tienduizenden euro’s moet hebben verdiend door de Opiumwet te overtreden en aanzienlijk meer dan de € 37.000,- die uit de kasopstelling blijkt.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of bewezen kan worden dat die opbrengsten naar [medeverdachte] zijn gevloeid en het negatieve eindsaldo van de kasopstelling van € 389.909,06 kunnen verklaren en of er dus sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank overweegt als volgt.
Hiervoor is al geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte] voornoemd bedrag niet kan hebben gespaard en opgemerkt dat [medeverdachte] en de verdachte eind jaren ’90 getrouwd zijn geweest. De verdachte werd in februari 2011 geobserveerd bij de woning van [medeverdachte] .
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat het einde van het huwelijk in 1999 er niet toe heeft geleid dat de banden volledig zijn verbroken tussen de verdachte en [medeverdachte] . In tegendeel. Er is bewijs dat de conclusie rechtvaardigt dat zij gedurende de gehele tenlastegelegde periode als een hecht koppel kunnen worden beschouwd.
In 2006, 2008 en 2011 zijn er drie kinderen geboren die de verdachte heeft erkend. Volgens [medeverdachte] verbleef de verdachte geregeld bij haar in verband met de kinderen. Verder ging de verdachte vaak mee naar bedrijven ten behoeve van de bouw van haar woning. Zij hoefde van hem geen alimentatie te betalen.Bij de rechter-commissaris heeft zij nog verklaard dat zij na de scheiding nog zo’n twee jaar hebben samengewoond.De verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij en [medeverdachte] op dat moment, 4 april 2011, een relatie hadden en dat het in het verleden vaker aan- en uit is geweest. Ook verklaarde hij dat hij wel bij [medeverdachte] verbleef.
Dat de verdachte meeging naar leveranciers blijkt ook uit getuigenverklaringen, maar dat is niet het enige dat uit die verklaringen blijkt. Uit de verklaringen blijkt namelijk dat [medeverdachte] en de verdachte zich daarbij presenteerden als gezin en als paar, dat de verdachte geregeld aanwezig was in de woning tijdens de bouwwerkzaamheden en dat zowel de verdachte, als [medeverdachte] de rekeningen in verband met die woning (contant) betaalden.
Zo heeft de leverancier van de keuken ( [getuige 1] ) verklaard dat hij op 31 december 2007 het eerste contact met hen had. Ze wilden een keuken en daarna werd er ook een badkamer aangekocht. Ze hadden volgens de getuige ook twee kleine kinderen bij zich en stelden zich voor als meneer en mevrouw [medeverdachte] . De getuige heeft met beiden zaken gedaan; [medeverdachte] tekende het contract en de verdachte gaf telefonisch akkoord. Aanvankelijk zou er in 2008 geleverd worden, maar dat werd uitgesteld tot 2010. De getuige heeft steeds met beiden contact gehad. De verdachte was altijd bij de onderhandelingen en de leveringen aanwezig. De contante betalingen werden meestal door de verdachte gedaan. De laatste keer dat de getuige hen zag, was in de woning in [woonplaats] , in november 2010.
De leverancier van de cv-installatie van de woning van de verdachte ( [getuige 2] ) heeft verklaard dat het eerste contact met [medeverdachte] dateerde van 2008. De onderhandelingen deed [medeverdachte] en zij gaf de opdrachten. Tijdens de werkzaamheden vanaf einde 2008 tot einde 2009 kreeg hij ook wel opdrachten van een persoon genaamd [verdachte] , die daar vaker in huis was en van wie de getuige dacht dat het de man van [medeverdachte] was. [medeverdachte] betaalde de leverancier contant.
Ook de leverancier van audio- en videoapparatuur ( [getuige 3] ) heeft een vergelijkbare verklaring afgelegd. De verdachte en [medeverdachte] hadden goederen gekocht op 12 december 2009, nadat zij ongeveer twee maanden eerder ook in de zaak waren geweest. De onderhandelingen deed volgens de getuige alleen [verdachte] , die alles contant betaald heeft. Het laatste contact met [verdachte] dateerde van 11 september 2010.
Een vierde leverancier ( [getuige 4] ) heeft verklaard dat hij zaken deed met [medeverdachte] . De getuige heeft gordijnen en rolgordijnen geleverd. Op 1 oktober 2010 kwam [medeverdachte] met haar man. In verband met de betaling is de getuige achter de man aangereden, omdat het geld op hun woonadres lag. De man nam de getuige mee naar het adres van de fysiotherapiepraktijk van [medeverdachte] , waarna de man het geld cash van zolder haalde. Ook ontving de getuige op 16 november 2010 nog een contant bedrag van [medeverdachte] .
Samengevat: de verdachte en [medeverdachte] hebben af en aan een relatie gehad, hebben na hun scheiding nog samengewoond, kinderen gekregen, treden gezamenlijk op en houden zich beiden bezig met de (betalingen voor de) bouw- en inrichtingswerkzaamheden van de woning, waar de verdachte dus niet alleen in het kader van de omgang met de kinderen verbleef, maar ook ten behoeve van de bouw van de woning en nog in februari 2011 wordt gezien. Daarbij zij nog vermeld dat de verdachte in 2006 ten behoeve van de hypotheek voor de woning van [medeverdachte] een ontruimingsverklaring heeft getekend.
Gedurende de gehele tenlastegelegde periode kunnen zij dus als eenheid worden gezien. Hun levens zijn nauw met elkaar verweven, niet alleen relationeel maar ook financieel. Nergens volgt uit dat de man die getuigen als [verdachte] duiden een ander is dan de verdachte. Tegen de achtergrond bezien van het bewijs dat de verdachte geld verdiende door de Opiumwet te overtreden kan het voor de rechtbank niet anders zijn dan dat [medeverdachte] bekend moet zijn geweest met de illegale herkomst van al dat contante geld. Zij moet er in elk geval van op de hoogte zijn geweest dat de verdachte geen betaalde baan had waarmee dat geld werd verdiend. Uit de belastinggegevens blijkt dat die betaalde baan tot en met 2006 bescheiden moet zijn geweest en dat de verdachte vanaf 2007 in het geheel geen betaald werk had. Uit haar eigen verklaring dat ze geen alimentatie hoefde te betalen en het gegeven dat zij de ziektekostenverzekering voor de verdachte betaalde, volgt dat zij goed op de hoogte moet zijn geweest van het ontbreken van legaal vermogen bij de verdachte en dus van de herkomst uit andere, illegale bron van het geld dat door hen in de woning en auto’s werd gestoken.
Dat alles levert voor de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking op tussen de verdachte en [medeverdachte] , gericht op het wegsluizen van drugsgeld. Dat geld werd omgezet in een woning, waarvan beiden de vruchten konden plukken, de verdachte in elk geval in de vorm van een dak boven zijn hoofd en dat van zijn kinderen en [medeverdachte] in de vorm van de eigendom van een woning en een eventuele latere waardevermeerdering. Het geld is door de verdachten ook besteed aan de aankoop van auto’s. Dat alles levert witwassen op en omdat het zich over zo’n lange periode heeft afgespeeld is er sprake geweest van gewoontewitwassen.
Het verweer van de verdachte
Met het voorgaande wordt duidelijk dat de rechtbank het verweer van de verdediging niet volgt. Alle bewijsgegevens leveren de situatie op dat aangenomen mag worden dat er sprake is van witwassen, tenzij een verdachte alsnog een aannemelijke verklaring kan bieden die voldoende onderbouwd en verifieerbaar is. Die verklaring is uitgebleven en er zijn concrete aanwijzingen voor Opiumwetdelicten als onderliggende misdrijven.
De verdachte heeft verklaard dat hij contant geld verdiende met handel in auto’s. Dat zou dan gaan om betrekkelijk kleine bedragen. De verdachte noemt bedragen tussen de 400 euro en 800 euro per transactie. Ook zou hij enkele tientjes per maand hebben gekregen van zijn ouders voor zijn levensonderhoud. Het is voor de rechtbank duidelijk dat deze bedragen, de raadsman komt tot een totaalbedrag van € 13.569,-, aan niet opgegeven verdiensten, in geen verhouding staan tot de bedragen die hiervoor in de kasopstellingen zijn genoemd. Bij feit 2 komt de rechtbank nog terug op de aannemelijkheid van verdiensten uit autohandel.
De auto’s (feit 2)
[medeverdachte] heeft 24 auto’s op haar naam gehad in de periode van 2004 tot oktober 2010. Van deze auto’s hebben er 20 nog geen 6 maanden op haar naam gestaan en 6 ervan zelfs slechts 1 maand of korter. 13 van deze auto’s kunnen in verband gebracht worden met personen met Opiumwet-antecedenten en opvallend is dat auto’s nogal vaak en snel van tenaamgestelde veranderen.De verdachte heeft 9 auto’s op naam gehad, waarvan 6 nog geen maand. Van deze auto’s konden er 3 in verband gebracht worden met personen met Opiumwetantecedenten. Een aantal auto’s heeft op naam van beiden gestaan.Dat alles past bij iemand, de verdachte, die zich bezighoudt met illegale activiteiten. Immers, het mag als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat personen die zich bezig houden met drugsgerelateerde handelingen liever niet te vaak in dezelfde auto’s gezien willen worden, niet alleen om minder op te vallen voor de politie, maar ook om inbeslagneming van de auto’s te voorkomen.
Auto’s zijn door de verdachte en/of [medeverdachte] aangekocht met contant geld. Wat daarbij opvalt is dat een aantal auto’s vrij snel daarna weer wordt verkocht voor contant geld, maar met verlies.
Zo hebben de verdachte en [medeverdachte] op 2 januari 2008 een Mini Cooper gekocht. De auto werd contant betaald. De prijs was € 18.250,- en daarvan werd € 17.250,- contant betaald, in kleine coupures. De auto werd weer verkocht door [medeverdachte] op 22 januari 2008 voor € 15.000,-. Dat bedrag werd contant aan [medeverdachte] betaald door de koper.
Een tweede auto, een Volkswagen Golf, werd door de verdachte en [medeverdachte] aangekocht voor € 32.500,-, een bedrag dat contant betaald werd aan de verkoper. De auto heeft op naam van [medeverdachte] gestaan tussen 21 november 2009 en 21 januari 2010. De auto is daarna overgegaan op een persoon genaamd [naam] , maar op 5 februari 2010 bij een politiecontrole werd de verdachte aangetroffen in de auto. De auto is vervolgens gekocht door een koper voor € 26.250,-. Dat bedrag werd overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte] . Bij de verkoop waren de verdachte en [medeverdachte] aanwezig.
Een derde auto, een Audi, werd op 19 mei 2010 gekocht door de verdachte voor € 40.000,- contant. Twee dagen later werd de auto op naam van [medeverdachte] gezet. Op 29 mei 2010 bij een politiecontrole bleek de verdachte de auto te besturen. De auto werd verkocht door de verdachte en [medeverdachte] op 17 juni 2010 voor € 36.250,- contant.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij feit 1 al beschreven waarom zij van oordeel is dat de verdachte en [medeverdachte] tezamen en in vereniging uit misdrijf verkregen geld voorhanden hebben gehad. Dit geld is gelet op het hiervoor weergegeven bewijs ook gebruikt voor transacties met auto’s. Ook dat is een vorm van omzetten van crimineel geld, een vorm van witwassen. De auto’s werden korte tijd later weer verkocht, waardoor de auto’s weer omgezet werden in contant geld. Een enkele keer komen er girale transacties bij kijken, maar het betrof zoals gezegd overwegend aan- en verkopen met contant geld.
De drie auto’s, die de rechtbank hiervoor uit het dossier heeft geselecteerd, werden korte tijd later weer met duizenden euro’s verlies verkocht. Dat vormt een extra aanwijzing dat er sprake is geweest van witwassen. De verdachte heeft ook niet ter terechtzitting of anderszins kunnen uitleggen waarom hij en/of [medeverdachte] deze verliezen zo gemakkelijk na korte tijd voor lief namen. De rechtbank gelooft gelet daarop ook niet dat de verdachte bij deze auto’s voor andere personen handelde. Het had dan voor de hand gelegen dat hij die auto’s aan de betrokken personen had geretourneerd in plaats van hen op te zadelen met duizenden euro’s verlies. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat ook bij feit 2 sprake is van medeplegen van gewoontewitwassen en zij zal dit feit, net als feit 1, dan ook bewezen verklaren.