ECLI:NL:RBLIM:2019:283

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2012
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen belastingaanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, beroep gegrond verklaard

Op 16 januari 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Venray. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak voor het jaar 2018, maar dit bezwaar werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De eiseres stelde dat haar bezwaarschrift tijdig per fax was verzonden, maar de verweerder ontkende dit en stelde dat het bezwaarschrift pas na de bezwaartermijn was ontvangen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de eiseres inderdaad tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 januari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 18 / 2012

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2019 in de zaak tussen

[naam] , gevestigd te [plaats] , eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Venray, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 31 januari 2018 heeft verweerder de waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken van de onroerende zaak [adres] voor het jaar 2018 vastgesteld op [waarde] .
Bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2018 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld G. Gieben, werkzaam bij Previcus BV te Boxmeer.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De rechtbank ziet in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, voor zover hier van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb, voor zover hier van belang, is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit van 31 januari 2018 later dan de dagtekening ervan bekend is gemaakt. Dat betekent dat de bezwaartermijn is begonnen op de dag na die van de dagtekening, derhalve op 1 februari 2018, en is geëindigd op 15 maart 2018.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hij niet eerder dan 25 mei 2018 (toen eiseres de gronden van het bezwaar heeft ingediend), derhalve na de bezwaartermijn, enig bericht van eiseres heeft ontvangen. Het op die datum ingediende (aanvullende) bezwaarschrift is door verweerder daarom niet-ontvankelijk verklaard.
6. In beroep is betoogd – zakelijk weergegeven – dat het bezwaarschrift, gedateerd op 2 februari 2018, per fax naar verweerder is verzonden. Verwezen is naar het bij het beroepschrift meegezonden verzendrapport waaruit blijkt dat het bezwaarschrift op 5 februari 2018 om 16:32 uur naar verweerder is verzonden met het resultaat 'OK'. Voorts is er op gewezen dat op 14 maart 2018 een overzichtslijst van alle door Previcus BV ingediende bezwaarschriften naar verweerder is verzonden.
7. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure enkel ter beoordeling staat of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij toetst de rechtbank ambtshalve of verweerder in de bestuurlijke fase de regels betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift correct heeft toegepast.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift onder meer aangegeven dat uit onderzoek naar aanleiding van het standpunt van eiseres is gebleken dat het bezwaarschrift niet is aangekomen bij de gemeente Venray. Navraag heeft echter uitgewezen dat op 5 februari 2018 te 16:36 uur wel een fax is ontvangen met enkel een machtigingsformulier van eiseres maar geen bezwaarschrift zoals bedoeld door eiseres. Verweerder is van mening dat eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar en verzoekt om de zaak terug te verwijzen voor het doen van een nieuwe uitspraak op het bezwaarschrift.
9. Het door verweerder ontvangen, per fax verzonden, machtigingsformulier is als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. De kopregel hiervan luidt als volgt:
“5. Feb. 2018 16:36 Previcus Vastgoed Nr. 0323 P. 2/2”.
10. De rechtbank stelt vast dat het in de kopregel vermelde nummer 0323 overeenkomt met het op het door eiseres overgelegd verzendrapport van de fax dat inhoudt dat op 5 februari 2018 twee pagina’s succesvol per fax zijn verzonden aan verweerder. Daarbij kan de aanduiding “P. 2/2” niet anders worden uitgelegd dan dat de ontvangen pagina (het machtigingsformulier) de tweede pagina van een twee pagina’s omvattend faxbericht is, hetgeen impliceert dat de eerste pagina het (pro forma) bezwaarschrift is geweest. Verweerder had hieruit kunnen afleiden dat er kennelijk nog een andere pagina tot het faxbericht behoorde dan het machtingsformulier. Bovendien had verweerder ook uit het – op de laatste dag van de bezwaartermijn ontvangen – overzicht van door Previcus ingediende bezwaarschriften kunnen afleiden dat bezwaar was gemaakt tegen het besluit van 31 januari 2018 nu dit overzicht zowel het in dit besluit vermelde aanslagnummer als het vermelde object bevat. Een en ander wettigt derhalve de (ambtshalve) conclusie dat tijdig bezwaar is gemaakt, hetgeen overigens gelet op het verweerschrift ook tussen partijen niet meer in geschil is.
11. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
12. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het griffierecht zal dienen te vergoeden.
13. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 256,00,waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres één punt met een waarde van € 512,00 wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). De daarbij te hanteren wegingsfactor zal de rechtbank, gelet op de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:4638) waarin is overwogen dat de wegingsfactor 0,5 – onder meer – wordt gehanteerd als een bezwaar evident ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, op 0,5 bepalen. Nu van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken, zal de rechtbank de te vergoeden proceskosten daarom vaststellen op € 256,00.
14. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat voor vergoeding van de kosten van het bezwaar geen grond bestaat, aangezien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Redengevend daartoe acht de rechtbank dat vooralsnog geen sprake is van herroeping van het besluit waartegen het bezwaar is ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar bekend te maken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht (ad € 338,00) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 256,00 (wegens kosten van rechtsbijstand), te betalen aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van
M.B.G. Cox-Vorage, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 januari 2019.
MC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen. De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de dag van verzending van de uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.