In deze zaak vordert de huurder, met toestemming van zijn bewindvoerder, in kort geding de verhuurder te veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis het woongenot van het gehuurde appartement te herstellen en de huisraad en kleding van de huurder terug te geven, onder verbeurte van een dwangsom. De huurder is onder bewind gesteld, waardoor zijn goederen en de rechten uit de huurovereenkomst onder het bereik van dat bewind vallen. De verhuurder heeft zonder toestemming van de huurder het appartement ontruimd en de sloten vervangen, wat onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat de huurovereenkomst tussen partijen blijft gelden en dat de verhuurder onrechtmatig heeft gehandeld door de huurder de toegang tot het appartement te ontzeggen. De vordering van de huurder wordt toegewezen, met een beperking van de gevorderde dwangsom. In reconventie vordert de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst, maar deze vordering wordt afgewezen omdat de verhuurder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huurder zijn verplichtingen niet is nagekomen. De verhuurder wordt veroordeeld in de proceskosten.