ECLI:NL:RBLIM:2019:10931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
8031283 AZ VERZ 19-80
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd na erkenning buitenlandse onderwijsbevoegdheid

In deze zaak gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst van een leraar in het voortgezet onderwijs, die in het bezit is van een buitenlands diploma dat in Nederland wordt erkend, van rechtswege is omgezet van een overeenkomst voor bepaalde tijd naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De leraar, verzoekster, was in dienst van de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) en had een tijdelijke arbeidsovereenkomst die eindigde op 31 juli 2019. Tijdens haar dienstverband heeft zij op 15 februari 2019 de erkenning van haar Ierse onderwijsbevoegdheid verkregen. De kantonrechter oordeelt dat de CAO VO en de arbeidsovereenkomst bepalen dat de leraar bij het behalen van de onderwijsbevoegdheid automatisch voor onbepaalde tijd wordt benoemd, zonder dat de werkgever daar een beslissing over hoeft te nemen. De werkgever, LVO, had niet de vrijheid om anders te beslissen, ook niet vanwege vermeend slecht functioneren van de leraar. De kantonrechter verklaart dat de arbeidsovereenkomst van verzoekster is geconverteerd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en veroordeelt LVO tot betaling van het loon en toelating tot de bedongen werkzaamheden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8031283 AZ VERZ 19-80
Beschikking van 4 december 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. A.A.M. Hoogveld,
tegen
de stichting
STICHTING LIMBURGS VOORTGEZET ONDERWIJS, SAMENWERKINGSBESTUUR VOOR BIJZONDER EN OPENBAAR ONDERWIJS,
gevestigd te Sittard,
verwerende partij,
gemachtigde mr. drs. C.A.H. Lemmens,
Partijen worden [verzoekster] en LVO genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 12;
  • het verweerschrift met bijlagen 1 t/m 26;
  • de brieven van 14 en 15 november 2019 van [verzoekster] met bijlagen 13 t/m 19;
  • de mondelinge behandeling op 19 november 2019 met de pleitnota van [verzoekster] .
1.3
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.Het verzoek en de beoordeling

2.1.
[verzoekster] is per 1 september 2017 in dienst getreden van LVO in de functie van Leraar LB (Teacher of Mathematics) bij het United World College, een onder LVO vallende school die Engelstalig onderwijs (‘school’ en ‘college’) verzorgt voor leerlingen van verschillende nationaliteiten (verder: UWC). Bij brief van 11 september 2017 heeft LVO aan [verzoekster] de arbeidsovereenkomst en (een aantal van) de voorwaarden waaronder deze wordt aangegaan, bevestigd. In deze brief staat onder meer:

Het dienstverband wordt aangegaan voor bepaalde tijd (art. 9.a.4. CAO VO 2016/2017) omdat u niet in het bezit bent van een wettelijke onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs en wel voor een periode van 1 september 2017 tot en met 31 juli 2018 en eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist (art. 10.a.1. lid 3 sub a CAO VO 2016/2017).
Met u wordt een scholingsovereenkomst aangegaan, waarin een afspraak wordt opgenomen over de datum waarop u uiterlijk uw 2e graads bevoegdheid behaald zult hebben
2.2
Bij brief van 11 juni 2018 heeft LVO het volgende aan [verzoekster] geschreven:

Hierbij bevestigen wij, dat wij zijn overeengekomen uw dienstverband met ingang van
1 augustus 2018 als volgt te wijzigen.
Uw tijdelijke dienstverband als Leraar LB (Teacher Mathematics) bij United World College
Maastricht voor 1.0 fte wordt teruggebracht naar 0.6 fte en zal worden verlengd voor
bepaalde tijd vanwege het feit dat u nog niet in het bezit bent van een wettelijke
onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs tot en met 31 juli 2019 (art. 9.a.4 lid 1
CAO VO 2016/2017).
Het dienstverband eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist indien u voor de
einddatum geen wettelijke onderwijsbevoegdheid heeft behaald.
Het dienstverband wordt met ingang van 31 juli 2019 niet verlengd. Deze mededeling moet
worden beschouwd als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 lid 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Als u uw bevoegdheid behaalt voor de einddatum van uw arbeidsovereenkomst wordt deze
omgezet in onbepaalde tijd (art. 9.a.4 lid 7 CAO VO 2016/2017).
Deze brief is een wijziging op uw arbeidsovereenkomst met de ingangsdatum 1 september
2017.
2.3
Het voornemen in de brief van 11 september 2017 om een scholingsovereenkomst aan te gaan voor het behalen van de 2e graads onderwijsbevoegdheid (zie 2.1) komt in de brief van 11 juni (zie 2.2) niet terug en er is nooit uitvoering aan gegeven. Wel heeft [verzoekster] op 1 november 2018 de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media verzocht om erkenning van haar Ierse diploma. Dit verzoek is bij beslissing van 15 februari 2019 toegewezen. De Minister verklaart, gelet op o.a. artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties van 6 december 2007:

[verzoekster] (…) toe te laten tot het beroep van leraar algemeen voortgezet onderwijs. Dit betekent dat u hiermee bevoegd bent tot het geven van onderwijs in het vak wiskunde in alle leerjaren van het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.
2.4
Op 1 maart 2019 vond er een gesprek plaats tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds [naam HR manager] , HR manager en [naam director] , director of Secondary School van UWC. Toen is tegen [verzoekster] gezegd dat haar arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2019 niet wordt verlengd omdat UWC niet tevreden is over haar functioneren en ouders van leerlingen klachten over haar hebben geuit. Bij brief van 28 maart 2019 heeft LVO dit aan [verzoekster] bevestigd door te schrijven:

Hierbij bevestigen wij, dat uw dienstverband loopt tot en met 31 juli 2019 waarna het van rechtswege eindigt.
2.5
[verzoekster] heeft LVO bij e-mail van 25 juli 2019 medegedeeld dat volgens haar de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door de erkenning van [verzoekster] ’ onderwijsbevoegdheid op 15 februari 2019, en dat de arbeidsovereenkomst dus niet op 31 juli 2019 is geëindigd. In haar antwoord hierop blijft LVO bij het standpunt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd en verwijst zij naar de tijdige mondelinge bevestiging daarvan vanwege het ontbreken van vertrouwen in verbetering van de prestaties van [verzoekster] , ondanks coaching. [verzoekster] heeft nadien nog een aantal pogingen ondernomen om LVO te overtuigen van de juistheid van haar standpunt, wat niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid.

3.Het geschil

3.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter:
I. bij wijze van voorlopige voorziening LVO te veroordelen voor de duur van het geding tot betaling van het loon en om [verzoekster] , onder verbeurte van een dwangsom, in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten;
en voorts,
primair:
II. het ontslag te vernietigen;
III. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en LVO van
11 juni 2018 is geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
IV. LVO te verplichten [verzoekster] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat LVO hiermee in gebreke blijft;
V. LVO te veroordelen tot betaling van het loon van [verzoekster] van € 1.978,20 per maand, onder gelijktijdige afgifte van een correcte bruto-netto specificatie, vanaf 1 augustus 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van opeisbaarheid van het maandloon en met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% ten aanzien van dat deel van het loon met de betaling waarvan LVO in verzuim is;
e.e.a. met veroordeling van LVO in de proceskosten
Subsidiair en meer subsidiair verzoekt [verzoekster] de kantonrechter LVO te veroordelen om de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 1 augustus 2019 om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd resp. haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden, en in beide gevallen het loon vanaf 1 augustus 2019 te betalen althans een schadevergoeding of billijke vergoeding bij een latere ingangsdatum van de nieuwe arbeidsovereenkomst.
3.2
LVO heeft verweer gevoerd. In essentie komt dit erop neer dat noch uit de CAO noch uit de arbeidsovereenkomst een omzetting van rechtswege van de arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd in één voor onbepaalde tijd voortvloeit. Een verplichting tot het aangaan of aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft de werkgever ook niet. Artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO laat de werkgever de vrijheid om na het verstrijken van de bepaalde tijd de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, op grond van een oordeel over het functioneren van de leerkracht dat pas in de loop van de arbeidsovereenkomst(en) voor bepaalde tijd kan worden gevormd en pas tegen het eind daarvan kan en hoeft te worden meegedeeld . [verzoekster] is ongeschikt gebleken als leraar. Er is ook in het rooster en de bezetting geen plaats voor haar binnen UWC. Dat was mede de reden om [verzoekster] geen arbeidsovereenkomst meer aan te bieden.

4.De beoordeling

4.1
[verzoekster] woont in Duitsland. De kantonrechter zal dienen te beoordelen of hij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Van belang is dat de arbeid in Nederland wordt verricht en LVO is gevestigd in Nederland. Ingevolge artikel 6, aanhef en onder b, Rv en artikel 1, aanhef en onder a en b, sub i, van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1215/2012) is de Nederlandse rechter dan bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Vervolgens is de vraag welk recht van toepassing is. Voor zover een rechtskeuze voor het Nederlandse recht al niet voortvloeit uit de toepasselijkheid van de CAO VO vloeit dit voort uit het gegeven dat [verzoekster] te Nederland haar arbeid verricht (artikel 8 lid 2 van de Verordening 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)).
4.2
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter bevoegd is om op dit verzoek te beslissen met toepassing van het Nederlandse recht.
4.3
Partijen zijn in essentie verdeeld over het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [verzoekster] door de erkenning van haar onderwijsbevoegdheid (tot het geven van het vak wiskunde in het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs) op 15 februari 2019 is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of (met hetzelfde resultaat) daardoor de plicht was ontstaan voor LVO om aan [verzoekster] een dergelijke arbeidsovereenkomst aan te bieden.
4.4
Om die vraag te kunnen beantwoorden is het bepaalde in artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO van belang. Dit artikellid luidt:
“Onmiddellijk na het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid wordt de leraar benoemd voor onbepaalde tijd in de bij zijn functie behorende schaal zodra de leraar ten minste twaalf maanden in dienst is bij werkgever.”
4.5
Vanzelfsprekend geldt voor de uitleg van een CAO de zogenoemde CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een CAO een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt niet aan op de bedoelingen van de partijen die de CAO tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de bepalingen in de CAO zelf kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de CAO worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5.)
4.6
Nergens in de CAO VO is een bepaling opgenomen die ziet op erkenning van een buitenlandse onderwijsbevoegdheid en een daarmee samenhangend recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De eerste vraag waarvoor de kantonrechter zich dan ook gesteld ziet, is of onder ‘het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid’ kan worden begrepen de erkenning in Nederland van een buitenlandse onderwijsbevoegdheid. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang wat artikel 9.a.4 van de cao bepaalt over het in dienst nemen van een onbevoegde leraar. Uit artikel 9.a.4 van de CAO volgt dat de onbevoegdheid van een leraar er niet aan in de weg staat om deze een dienstverband aan te bieden. Uit artikel 9.a.4 lid 1 CAO VO volgt dat een onbevoegde leraar voor ten hoogste twee jaar als zodanig kan worden benoemd, gedurende maximaal drie contracten. Uit de leden 2 en 3 volgt dat de werkgever bij aanvang van de benoeming in overleg met de onbevoegde leraar een studieplan opstelt, waarin facilitering in tijd en geld zijn vastgelegd die moeten leiden tot het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid. Zelfs als binnen die twee jaren geen wettelijke onderwijsbevoegdheid is behaald kan in bijzondere gevallen het dienstverband met nog twee keer één jaar worden verlengd (lid 4). Dit is een afwijking van de wettelijke ketenbepaling in artikel 7:668a lid 5 BW, die, zoals staat in lid 5 ‘voortkomt uit de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering binnen de sector voortgezet onderwijs waarbij continuïteit, kwaliteit en het bevorderen van bevoegde leraren in het onderwijs gewaarborgd dient te worden.’ Zo lang de leraar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid bezit, kan hij uitsluitend worden benoemd in de leraarsfunctie LB; hij krijgt dan een lager loon.
Uit de hiervoor weergegeven artikelleden volgt dat het de bedoeling van CAO-partijen is om het mogelijk te maken onbevoegde leraren in dienst te nemen, zij het op basis van tijdelijke overeenkomsten, met het doel dat de onderwijsbevoegdheid binnen - in beginsel - twee jaar wordt behaald. Hiertoe worden de onbevoegde leraren gefaciliteerd door de werkgever. Er is geen goed argument te bedenken, en door LVO ook niet aangevoerd, waarom het bepaalde in lid 7 niet zou gelden voor leraren met een (nog) niet in Nederland erkende buitenlandse onderwijsbevoegdheid. Immers, het doel – het ondanks het ontbreken van de formele bevoegdheid tijdelijk les geven in een bepaald vak en ondertussen die bevoegdheid (proberen te) verkrijgen - is gelijk. Het maakt dan niet uit dat de weg er naar toe een andere is. Voor de in lid 5 genoemde doeleinden: continuïteit, kwaliteit en het bevorderen van bevoegde leraren in het onderwijs, maakt het niet uit of een leraar zijn Nederlandse onderwijsbevoegdheid heeft verkregen door erkenning van een buitenlands diploma of door het volgen van een opleiding in Nederland. De kantonrechter is daarom van oordeel van onder het “behalen” van de wettelijke onderwijsbevoegdheid moet worden begrepen de erkenning van een buitenlandse onderwijsbevoegdheid. Los van deze uitleg van de CAO is evident dat partijen ook niet voor ogen stond dat [verzoekster] door het volgen van een opleiding in Nederland haar wettelijke onderwijsbevoegdheid zou realiseren. Door LVO is immers in overleg met [verzoekster] nooit een studieplan opgesteld en in de bevestiging van de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is niet meer opgenomen dat LVO een scholingsovereenkomst zal sluiten (zie 2.3 hierboven), terwijl daarin wel is verwezen naar artikel 9.a.4 lid 7 van de CAO VO. Hieruit volgt dat partijen met “behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid” door [verzoekster] voor ogen hadden dat zij om erkenning van haar buitenlandse bevoegdheid zou verzoeken. Dat heeft zij gedaan en die heeft zij verkregen/behaald. LVO heeft in het verweerschrift gesteld dat deze onderwijsbevoegdheid beperkt zou zijn, maar heeft bij de mondelinge behandeling niet kunnen uitleggen in hoeverre [verzoekster] bij UWC minder inzetbaar zou zijn dan een leraar met een Nederlands diploma. Met de erkenning werd [verzoekster] bevoegd tot het geven van onderwijs in het vak wiskunde in alle leerjaren van het internationaal georiënteerd onderwijs.
Kortom: Uit de uitleg van zowel de CAO als de overeenkomst tussen partijen volgt dat de erkenning van [verzoekster] ’ buitenlandse onderwijsbevoegdheid gelijk staat aan het behalen van een onderwijsbevoegdheid, zodat aan díe voorwaarde voor totstandkoming van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is voldaan.
4.7
De vervolgvraag is of, nadat [verzoekster] op 15 februari 2019 was toegelaten tot het geven van onderwijs, (a) van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen of (b) op LVO een onvoorwaardelijke plicht rustte om [verzoekster] een zodanige arbeidsovereenkomst aan te bieden, dan wel (c) aan [verzoekster] in beginsel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toekwam maar LVO de vrijheid had om deze vanwege het onvoldoende functioneren van [verzoekster] niet aan te gaan.
4.8
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de woorden ‘wordt de leraar benoemd’ in artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO van belang. Het werkwoord ‘worden’ is in lid 7 gebruikt als hulpwerkwoord om de lijdende vorm uit te drukken: ‘de leraar wordt benoemd voor onbepaalde tijd in de bij zijn functie behorende schaal’. Er moet dan zijn voldaan aan twee voorwaarden: ten eerste moet de leraar zijn onderwijsbevoegdheid hebben behaald en ten tweede moet de leraar ten minste twaalf maanden in dienst zijn bij de werkgever. [verzoekster] voldeed op 1 maart 2019 aan beide voorwaarden. Als aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de leraar ‘onmiddellijk’ benoemd voor onbepaalde tijd. Het gebruik van de passieve werkwoordsvorm duidt erop dat voor het intreden van het rechtsgevolg van het behalen van de onderwijsbevoegdheid - het ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd - geen activiteit van de werkgever is vereist althans dat de werkgever de bevoegdheid mist om anders te beslissen. Dezelfde werkwoordsvorm (“wordt omgezet”) heeft LVO gebruikt in de arbeidsovereenkomst, zie 2.2 hierboven. Ook daarvan gaat de suggestie uit - in elk geval mocht [verzoekster] ervan uitgaan - dat het behalen van de onderwijsbevoegdheid als onvermijdelijk gevolg het ontstaan (of de verplichting tot het aangaan) van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft.
LVO stelt dat een werkgever, ook als een leraar voldoet aan de genoemde voorwaarden, nog een afweging mag maken die kan leiden tot het niet vastzittten aan of hoeven aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voor die uitleg bieden de bewoordingen van artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO geen steun. Het woord ‘Onmiddellijk’ en de woorden ‘wordt de leraar benoemd’ duiden niet op ruimte van de werkgever om na het intreden van het genoemde rechtsgevolg op grond van andere aan de werknemer te stellen voorwaarden dan de in 9.a.4 lid 7 CAO genoemde, te beslissen geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden.
4.9
De vervolgvraag is dan of elders in de CAO gehanteerde bewoordingen tot een andere uitleg van artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO leiden dan zojuist gegeven. LVO heeft gewezen op artikel 9.a.2 lid 6 CAO VO. Dit artikellid ziet op een verlenging van een dienstverband voor bepaalde tijd van een werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Wanneer in dat geval een tijdsduur van vier jaar wordt overschreden of wanneer de zevende overeenkomst wordt aangegaan en het dienstverband daarna wordt voortgezet, ‘geschiedt’ dit voor onbepaalde tijd. Naar het oordeel van de kantonrechter ziet artikel 9.a.4. lid 7 CAO op een andere situatie dan artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO. De bewoordingen verschillen bovendien. Het woord ‘onmiddellijk’ ontbreekt. Dat met het woord ‘geschiedt’ iets anders is bedoeld dat met de woorden ‘wordt …benoemd’ volgt niet uit de CAO. Er lijkt integendeel hetzelfde mee te zijn bedoeld: ook ‘geschiedt’ klinkt als imperatief. De kantonrechter ziet in elders gehanteerde bewoordingen dan ook geen grond voor een andere uitleg van artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO.
4.1
[verzoekster] voldoet, als gezegd, aan de twee voorwaarden in artikel 9.a.4 lid 7 CAO: zij heeft op 15 februari 2019 haar onderwijsbevoegdheid ‘behaald’ en was toen meer dan twaalf maanden in dienst. Andere voorwaarden golden in elk geval op dat moment niet.
De kantonrechter is van oordeel dat op dat moment van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Voor zover uit de woorden ‘wordt …benoemd’ voortvloeit dat op LVO als werkgever nog de plicht rustte om iets te doen, met name een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden, overweegt de kantonrechter dat een dergelijke verplichting slechts een formaliteit zonder inhoudelijke betekenis zou zijn. Het ligt mede daarom in de rede dat de woorden ‘wordt … benoemd’ in die zin worden uitgelegd dat onmiddellijk na het behalen van haar wettelijke onderwijsbevoegdheid door [verzoekster] van rechtswege - krachtens CAO en contract - een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen is ontstaan.
4.11
Hetgeen LVO overigens heeft aanvoert leidt niet tot een ander oordeel. De kantonrechter motiveert dit in de navolgende overwegingen.
4.12
Anders dan LVO stelt, is niet in strijd met (enig beginsel van) het arbeidsrecht een bepaling die ertoe strekt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, bij vervulling van één of meerdere voorwaarden, van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De bedoeling van de wetgever met de wettelijke ketenregeling in artikel 7:668a BW is immers, naast het bieden van flexibiliteit voor de werkgever, bescherming van de werknemer. Indien conform artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO op een eerder dan het in artikel 7:668a lid 1 BW bepaalde moment een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, kan dit daarom niet worden gezien als in strijd met de strekking van de wet.
4.13
LVO voert aan dat uit de toelichting bij de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel voortvloeit dat het aan de onderwijsinstelling is om te beoordelen of de leraar beschikt over de vereiste talenkennis. Dit betekent, volgens LVO, dat van conversie / een plicht tot omzetting naar / aanbieding van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet onvoorwaardelijk sprake kan zijn. De kantonrechter is van oordeel dat het bepaalde in de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties onderwijspersoneel (zoals de Regeling thans is genoemd) los staat van het bepaalde in artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO, althans dat deze CAO-bepaling niet strijdig is met de Regeling op dit punt. Uit artikel 31 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties - de wet waarop de Regeling is gebaseerd - volgt dat de migrerende beroepsbeoefenaar die erkenning van beroepskwalificaties heeft verkregen respectievelijk is toegelaten als dienstverrichter, beschikt over de talenkennis die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep is vereist. Als de beroepsbeoefenaar niet over de talenkennis beschikt, dient hij deze te verwerven alvorens het beroep uit te oefenen. Ingevolge artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO geldt als voorwaarde voor ‘benoeming’ het ten minste twaalf maanden in dienst zijn bij de werkgever. Gedurende deze periode moet een werkgever in staat worden geacht te beoordelen of de werknemer beschikt over de vereiste talenkennis.
LVO voert ook aan dat van conversie / een plicht tot omzetting naar / aanbieding van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geen sprake kan zijn, omdat dit zou kunnen betekenen dat een leraar die zonder onderwijsbevoegdheid aan het begin van het schooljaar start en een maand nadien de erkenning van zijn buitenlandse onderwijsbevoegdheid verkrijgt, op dat moment ook een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verkrijgt. Zoals hiervoor is overwogen moet een leraar tenminste twaalf maanden in dienst zijn, voordat dit rechtsgevolg kan intreden.
4.14
LVO heeft onder bijlagen 24, 25 en 26 van haar verweerschrift teksten overgelegd afkomstig van CAO-partijen. Aan deze stukken kan, zoals hiervoor onder 4.5 overwogen, geen betekenis worden toegekend. Dat wordt niet anders indien dergelijke stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijke CAO-partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Zij vormen ook dan immers geen deel van de uit te leggen rechtsbron (de CAO), en hebben evenmin de status van een bij die tekst behorende toelichting. Bij een andere opvatting zou voor degenen voor wie de CAO geldt onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken. Gelet op de bestaansgrond van de CAO-norm kan dit niet worden aanvaard (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678).
4.15
LVO betoogt met een beroep op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 januari 2008, ECLI:NL:CRB:2008:BC4319, dat een uitleg van artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO, zoals door [verzoekster] voorgestaan, niet wordt geaccepteerd. De kantonrechter volgt LVO niet in dit betoog. De zaak voor de CRvB is ambtenarenzaak, de omstandigheden zijn niet dezelfde en bovendien bestond een bepaling als artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO toen nog niet.
4.16
Het door LVO gestelde en door [verzoekster] betwiste disfunctioneren kan ook niet leiden tot een ander oordeel. Voor het antwoord op de vraag of aan [verzoekster] op grond van artikel 9.a.4 lid 7 CAO VO een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toekomt, is het functioneren niet van belang, althans aan het functioneren van [verzoekster] mocht LVO niet (achteraf) voorwaarden stellen teneinde het rechtsgevolg van de omzetting te ontlopen.
4.17
De kantonrechter zal dan ook voor recht verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en LVO van 11 juni 2018 is geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag zal de kantonrechter afwijzen. De brief van 28 maart 2019 is kennelijk bedoeld als een aanzegging ingevolge artikel 9.a.2. lid 2 CAO VO en niet als opzegging.
4.18
[verzoekster] heeft verzocht toegelaten te worden tot de bedongen arbeid. Volgens LVO kan [verzoekster] niet tot de bedongen arbeid worden toegelaten, omdat zij niet goed functioneert. [verzoekster] heeft gemotiveerd weersproken dat sprake was van disfunctioneren. LVO heeft een lijst met klachten over [verzoekster] overgelegd, onderbouwd met e-mails. Niet alle klachten zijn (terstond) voorgelegd aan [verzoekster] . Een aantal klachten gaat over leerlingen met specifieke problemen en onder de lijst bevindt zich een klacht over het niveau van de Engelse taal van een andere docente. De eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is verlengd. In de brief van 11 juni 2018, waarmee deze verlenging is bevestigd, is geen woord besteed aan onvoldoende functioneren. Integendeel, er is expliciet verwezen naar artikel 9.a.4 lid 7. CAO VO. Er was wel sprake geweest van (enige) begeleiding van [verzoekster] . [verzoekster] heeft, nadat het besluit om [verzoekster] niet langer in dienst te houden was gevallen, begeleiding gehad van een coach. Er is echter geen verbeterplan opgesteld; er zijn [verzoekster] geen heldere verbeterdoelen gesteld en geen tijdpad waarbinnen deze bereikt moesten worden. Deze gang van zaken duidt niet op zodanige terechte kritiek van LVO op het functioneren van [verzoekster] dat thans niet van LVO kan worden gevergd haar te werk te stellen bij UWC. Het verzoek tot toelating van [verzoekster] tot de bedongen arbeid zal dan ook worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de dwangsom te matigen tot € 500,- per werkdag, gedurende maximaal drie dagen per week, met een maximum van € 25.000,-.
4.19
Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, brengt mee dat [verzoekster] geen belang meer heeft bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Deze zal dan ook worden afgewezen.
4.2
LVO zal worden veroordeeld tot betaling van het overeengekomen loon van € 1.978,20 per maand vanaf 1 augustus 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW ten aanzien van dat deel van het loon dat LVO niet tijdig heeft voldaan, en tot het verstrekken van loonspecificaties tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
4.21
De wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen zal worden toegewezen, vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening.
4.22
Omdat het primaire verzoek (grotendeels) wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling van de (meer) subsidiaire verzoeken.
4.23
LVO zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot € 81,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en LVO van
11 juni 2018 is geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
5.2
veroordeelt LVO [verzoekster] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per werkdag, gedurende maximaal drie dagen per week, dat LVO nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,-;
5.3
veroordeelt LVO tot betaling van het loon van [verzoekster] van € 1.978,20 per maand, onder gelijktijdige afgifte van een correcte bruto-netto specificatie, vanaf 1 augustus 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW en wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging vanaf de verzuimdata tot de dag der algehele voldoening;
5.4
veroordeelt LVO tot betaling van de proceskosten van [verzoekster] van € 802,-;
5.5
verklaart de onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.J. Quaedackers.
Type: BM