Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2. Verzoekster heeft met betrekking tot het spoedeisend belang aangevoerd dat sluiting van het gemeenschapsgebouw grote gevolgen heeft voor haar als eigenaar, zowel vanwege de onmogelijkheid om het gebouw te kunnen (laten) gebruiken voor integratie bevorderende activiteiten ten aanzien van de Molukse gemeenschap in Geleen als vanwege het risico op schade aan het gemeenschapsgebouw als gevolg van het niet kunnen verrichten van onderhoudswerkzaamheden gedurende de komende winter. Verweerder heeft dit als zodanig niet bestreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van de situatie dat elk spoedeisend belang ontbreekt. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging of een voorlopige voorziening getroffen moet worden.
3. Verweerder heeft de op deze zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, waar onder een bestuurlijke rapportage van 30 april 2018 en aanvullende informatie van de politie van 15 juni 2018. Ten aanzien van voornoemde stukken heeft de rechtbank op verzoek van verweerder artikel 8:29, eerste lid, van de Awb toegepast. De rechtbank heeft, nadat verzoeker bij schrijven van 13 september 2018 toestemming heeft verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van de bestuurlijke rapportage en de aanvullende informatie van de politie. Voor zover in het hierna volgende melding wordt gemaakt van de inhoud van die stukken, blijkt deze inhoud - ook - uit het bestreden besluit en/of de processtukken.
4. Verzoekster is een stichting met een ideële doelstelling, namelijk de behartiging van de sociaal-culturele en maatschappelijke belangen van de Zuid-Molukse gemeenschap, en eigenaar van het gemeenschapsgebouw. Er staat op het adres van het gemeenschapsgebouw niemand ingeschreven. Uit de informatie van de politie, zoals deze is weergegeven in het bestreden besluit, blijkt dat het gemeenschapsgebouw door de [motorclub] Geleen wordt gebruikt als vergaderlocatie en dat tijdens clubavonden (2 keer per week) ook geregeld leden van andere ‘chapters’ van de [motorclub] aanwezig zijn. In het gemeenschapsgebouw zijn in de ruimte waarin door de politie opsporingsmiddelen zijn toegepast, nagenoeg geen andere activiteiten waargenomen dan activiteiten van of gelinkt aan de [motorclub] Geleen. Uit het onderzoek blijkt voorts - voor zover thans van belang - dat in het gemeenschapsgebouw door leden van de [motorclub] strafbare feiten worden gepleegd, waaronder overtredingen van de Opiumwet (gebruik van en handel in verdovende middelen). In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is het gemeenschapsgebouw op 6 december 2017 door de politie betreden. Daarbij is in het gemeenschapsgebouw onder meer het volgende aangetroffen:
- 350 gram wit poeder, vermoedelijk zetmeel en
Uit de rapportage, zoals deze is weergegeven in het bestreden besluit, volgt voorts dat tijdens clubavonden door leden van de [motorclub] verdovende middelen, waaronder naar alle waarschijnlijkheid cocaïne, wordt gebruikt en onderling aan elkaar worden verstrekt. Ook blijkt uit de rapportage en de aanvullende informatie van de politie dat op 1 september 2017 tijdens een clubavond in het gemeenschapsgebouw is gesproken over ‘sealtjes’ die een lid van de [motorclub] heeft meegebracht en tegen betaling heeft verstrekt. Er wordt ook gesproken over ‘sealtjes’ die later die dag nog zullen worden verstrekt door het lid van de [motorclub]. In de rapportage wordt tot slot beschreven dat het gemeenschapsgebouw na de politie-inval van 6 december 2017 nog steeds wordt gebruikt door de [motorclub].
5. Gelet op de bevindingen neergelegd in de bestuurlijke rapportage heeft verweerder bij brief van 2 juli 2018 aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder bestuursdwang op te leggen die strekt tot sluiting van het gemeenschapsgebouw voor de duur van 12 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet in samenhang met het vastgestelde ‘Damoclesbeleid Sittard-Geleen’.
6. Op 17 juli 2018 heeft op verzoek van de heer [naam] van de Wijkraad Borrekuilstraat Geleen een gesprek plaatsgevonden, waarbij de burgemeester, de wethouder en vertegenwoordigers van de Wijkraad Borrekuilstraat Geleen, de Bewonerscommissie Sittard en verzoekster aanwezig waren. Verzoekster heeft daarna op 20 juli 2018 haar zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van de zienswijze van verzoekster heeft verweerder bij brief van 23 juli 2018 gevraagd om een aanvullende zienswijze van verzoekster, die verzoekster op 10 augustus 2018 heeft verstrekt.
7. Bij het uitvoerig gemotiveerde bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster de last onder bestuursdwang opgelegd, met dien verstande dat een begunstigingstermijn voor de duur van 192 uur is geboden waarin verzoekster zelf uitvoering kan geven aan de last. Indien aan de last geen uitvoering wordt gegeven, zal bestuursdwang worden toegepast.
8. Verzoekster heeft aan het verzoek om een voorlopige voorziening - samengevat - ten grondslag gelegd dat er weliswaar meer dan de vastgestelde gebruikershoeveelheid harddrugs in het gemeenschapsgebouw zijn aangetroffen, maar verzoekster betwist dat er in (hard)drugs zou zijn gehandeld. Verzoekster stelt voorts dat zij niet op de hoogte was en ook niet kon zijn van strafbare feiten die door [motorclub] in het gemeenschapsgebouw werden gepleegd. Vanaf het moment dat [motorclub] bij vonnis van de civiele rechter van 18 juni 2018 werd verboden, heeft verzoekster aan [motorclub] medegedeeld dat zij geen gebruik meer mocht maken van het gemeenschapsgebouw. Er is dan ook geen noodzaak meer om het gemeenschapsgebouw te sluiten. Er is volgens verzoekster ook geen noodzaak om het gemeenschapsgebouw aan het zicht van het illegale, criminele circuit te onttrekken omdat het gemeenschapsgebouw in dit circuit niet bekend was.
Bovendien wordt het gemeenschapsgebouw niet alleen door de [motorclub] gebruikt, maar ook door vele andere gebruikers waaronder biljartclub Merpati die er tweemaal per week competitiewedstrijden speelt. Daarnaast zijn er jaarlijks terugkerende activiteiten zoals een nieuwjaarsbal en een wijkfeest. Voorts zijn er regelmatig repetities van bands, belijdenissen, verjaardagsfeestjes en themadagen. Tenslotte verricht verzoekster fonds wervende activiteiten waarbij geld wordt ingezameld ten behoeve van diverse projecten op de Molukken. Deze ± 100 gebruikers van het gemeenschapsgebouw worden door de sluiting gedupeerd. Verzoekster heeft niet de mogelijkheid of de financiële middelen om gedurende 12 maanden een passende alternatieve locatie in de buurt te vinden.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester van Sittard-Geleen het Damoclesbeleid gemeente Sittard-Geleen (hierna: het beleid) vastgesteld. Hierin is bepaald dat indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs het lokaal zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van twaalf maanden.
Ingevolge artikel 4:84, van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
10. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2365) en recent herhaald in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RvS:2018:738) brengt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat de drugs niet zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. In dat geval ontbreekt de sluitingsbevoegdheid. 11. Op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie is voldoende komen vast te staan dat op 6 december 2017 een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in het gemeenschapsgebouw. Verweerder heeft geen grond hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage en heeft zich op grond hiervan op het standpunt mogen stellen dat, nu de hoeveelheid groter was dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, aannemelijk is dat die bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. In het kader van deze bestuursrechtelijke procedure kan worden uitgegaan van het feitencomplex zoals dat uit de rapportage naar voren is gekomen. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 2 juni 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AP0351) en30 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:371). Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs niet bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zoals hiervoor in overweging 4. is weergegeven volgt immers uit de bestuurlijke rapportage ook dat tijdens clubavonden door leden van de [motorclub] verdovende middelen, waaronder naar alle waarschijnlijkheid cocaïne, worden gebruikt en onderling aan elkaar worden verstrekt. Ook is tijdens een clubavond in het gemeenschapsgebouw gesproken over ‘sealtjes’ die een lid van de [motorclub] heeft meegebracht en tegen betaling heeft verstrekt. Er wordt ook gesproken over ‘sealtjes’ die later die dag nog zullen worden verstrekt door het lid van de [motorclub]. Tegenover deze bevindingen heeft verzoekster haar stelling dat geen sprake is van handel op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd. Verweerder was dan ook bevoegd tot sluiting van het pand.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid beschikt. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de uitoefening van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen.
13. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld. Dit betekent echter niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. In haar uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) heeft de Afdeling overwogen dat verweerder alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. 14. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen blijkt uit politieonderzoek dat op vele momenten tijdens clubavonden in het gemeenschapsgebouw geluiden en beelden zijn waargenomen die duiden op het snuiven van verdovende middelen. Ook wordt op vele momenten op beeld en geluid waargenomen dat in het gemeenschapsgebouw door leden van de [motorclub] verdovende middelen aan elkaar worden verstrekt. Tot slot heeft een aantal leden van de [motorclub] die in het gemeenschapshuis zijn aangetroffen, al drugs gerelateerde antecedenten. Gelet hierop - in samenhang met de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs - bestond er een algemeen belang bij het zichtbaar onttrekken van het pand aan het criminele circuit.
Verweerder heeft voorts in de besluitvorming betrokken dat in het gemeenschapsgebouw weliswaar activiteiten zijn georganiseerd voor de Molukse gemeenschap, maar ook dat een groot deel (meer dan de helft) van de activiteiten bestaat uit feestelijke aangelegenheden van particulieren en daarnaast de biljartcompetitie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet enkel of in overwegende mate activiteiten organiseert die het belang van de Molukse gemeenschap of het algemeen belang dienen. Die activiteiten neemt verweerder mee in zijn afweging en zet hij af tegen de omstandigheden die uit het politieonderzoek zijn gebleken zoals die hiervoor zijn weergegeven. De (bijzondere) omstandigheden die namens verzoekster naar voren zijn gebracht, prevaleren niet boven het algemeen belang van het sluiten van het gemeenschapsgebouw.
15. In het betoog van verzoekster dat haar van de overtreding geen verwijt valt te maken omdat zij niet op de hoogte was en ook niet kon zijn van strafbare feiten die door [motorclub] in het gemeenschapsgebouw werden gepleegd en dat zij aan [motorclub] heeft medegedeeld dat zij geen gebruik meer mag maken van het gemeenschapsgebouw, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. Verweerder heeft daaromtrent terecht overwogen dat [motorclub] pas kort geleden, na haar formele verbodenverklaring en ontbinding, de toegang tot het gebouw is ontzegd en niet (meteen) na de geconstateerde overtreding.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden voldoende in kaart gebracht en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel. De voorzieningenrechter verwijst voor de door verzoekster aangevoerde bijzondere omstandigheden naar de uitgebreide overwegingen van verweerder dienaangaande, die zij volledig onderschrijft. De voorzieningenrechter wijst er bovendien op dat van de zijde van verweerder herhaaldelijk, en ook ter zitting, hulp is aangeboden bij het vinden van vervangende ruimte voor activiteiten die het belang van de Molukse gemeenschap ten goede komen. Niet is gebleken van gebondenheid van deze - of andere -activiteiten aan het gemeenschapsgebouw.
17. Dat de sluiting financiële consequenties heeft voor verzoekster of nadelige gevolgen heeft voor het gebouw is een direct gevolg van de sluiting en kan ook niet als bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van Awb worden aangemerkt.
18. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank zijn de door verzoekster aangevoerde omstandigheden afzonderlijk noch in samenhang bezien zodanig dat dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van de beleidsregels af te wijken.
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.