ECLI:NL:RBLIM:2018:8545

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
6504559 17-8833
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens het kweken van hennepplanten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en [gedaagde] q.q., vertegenwoordigd door [naam onderbewindgestelde]. De eisende partij, Woonpunt, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat in de achtertuin van het gehuurde vijf hennepplanten waren aangetroffen. De huurder, [naam onderbewindgestelde], had sinds 10 februari 2009 de woning gehuurd en was zich niet bewust van de overtreding van de huurovereenkomst, waarin het kweken van hennep expliciet was verboden.

De rechtbank overwoog dat de aanwezigheid van de hennepplanten een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde, wat de verhuurder het recht gaf om de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter stelde vast dat de huurder niet had aangetoond dat de tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis was, en dat de argumenten van de huurder over medicinale doeleinden niet relevant waren voor de beoordeling van de huurovereenkomst. De rechtbank benadrukte het belang van een goed woon- en leefklimaat en de precedentwerking van de uitspraak voor andere huurders.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Woonpunt toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde partij veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de huurprijs voor elke maand dat de huurder na de ontbinding in het gehuurde verblijft, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 6504559 17-8833
Vonnis van 12 september 2018
in de zaak van
de stichting
stichting woonpunt,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.L.T. Roks, later vervangen door mr. J.M.H. van den Mosselaar
tegen
[gedaagde] ,h.o.d.n. [handelsnaam] ,
kantoor houdend te Heerlen, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[naam onderbewindgestelde] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.W.J.L. Loonen.
Partijen zullen hierna Woonpunt, [gedaagde] q.q. en [naam onderbewindgestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het eerdere procesverloop wordt verwezen naar de rolbeschikking van
14 februari 2018, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van [gedaagde] q.q.
1.2.
Het verloop van de procedure daarna blijkt uit:
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlating producties van Woonpunt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] huurt sinds 10 februari 2009 van Woonpunt de woning aan de [adres] te [woonplaats] tegen een huurprijs van (vanaf 1 juli 2017) € 644,54 per maand. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing, waarvan art. 7.7 als volgt luidt:

Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
2.2.
Op 20 september 2017 heeft de politie - naar aanleiding van een anonieme tip - geconstateerd dat in de achtertuin van de woning vijf hennepplanten stonden met een gemiddelde lengte van 110 centimeter. Het proces-verbaal van dat onderzoek is als productie 2 bij exploot in het geding gebracht.

3.De vordering

3.1.
Woonpunt vordert ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede de veroordeling van [gedaagde] q.q. tot - kort gezegd - ontruiming van het gehuurde, alsmede tot betaling van € 644,54 per maand voor elke ingegane maand dat [naam onderbewindgestelde] na de ontbinding nog in het gehuurde verblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat ‘het bedrag opeisbaar is geworden’ tot aan de dag van voldoening, een en ander onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Volgens Woonpunt heeft [naam onderbewindgestelde] zich, door het houden van vijf hennepplanten in de achtertuin van het gehuurde, niet als goed huurder gedragen en heeft zij in strijd gehandeld met artikel 7.7 van de algemene voorwaarden. Daarmee is zij tekortgeschoten in de nakoming van (één van) de op haar rustende uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, hetgeen Woonpunt de bevoegdheid geeft om de huurovereenkomst te (laten) ontbinden, aldus Woonpunt onder verwijzing naar (een veelvoud aan) jurisprudentie.
3.3.
[gedaagde] q.q. heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Ingevolge art. 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen de schuldeiser de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden (bij een huurovereenkomst: door de kantonrechter te doen ontbinden), tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, waarbij het aan de tekortschietende partij is zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen.
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 7.7 van de algemene voorwaarden zoals hierboven onder 2.1 aangehaald, is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [naam onderbewindgestelde] . Dat [naam onderbewindgestelde] - zoals zij aanvoert - dacht dat vijf hennepplanten door Woonpunt gedoogd werden, is - wat daar ook verder van zij - irrelevant. Het is bovendien bestendige jurisprudentie dat een huurder zich niet als goed huurder gedraagt wanneer hij in het gehuurde hennepplanten aanwezig heeft (nu dit op grond van art. 3 Opiumwet een strafbaar feit is). De vraag is dus of de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen (met name de ontruiming) niet rechtvaardigt.
4.3.
Dat [naam onderbewindgestelde] sinds enige jaren vanwege pijnklachten hennep op medicinale basis gebruikt, kan - indien al juist - niet leiden tot het oordeel dat de tekortkoming van zo bijzondere aard of geringe betekenis is dat de ontbinding en ontruiming achterwege dienen te blijven. De eerder genoemde bepalingen maken immers geen uitzondering voor hennepkweek voor medicinale doeleinden of welke andere doeleinden dan ook. Wanneer de stelling van [naam onderbewindgestelde] dat haar gezondheidstoestand gebaat is bij het gebruik van hennep juist mocht zijn, vormt dat nog geen rechtvaardiging om in de tot het gehuurde behorende achtertuin tot hennepteelt over te gaan. Gesteld noch gebleken is dat [naam onderbewindgestelde] zich op enig moment tot Woonpunt heeft gewend om met dit argument een ontheffing van het verbod op hennepteelt te krijgen. Evenmin is geteld of gebleken dat [naam onderbewindgestelde] geen gebruik kon maken van andere mogelijkheden om, zonder eigen teelt, hennep (of door artsen geadviseerde medicatie) te verkrijgen ter bestrijding van haar pijn.
4.4.
[gedaagde] q.q. beroept zich erop dat gesteld noch gebleken is van klachten van omwonenden of van overlast, gevaarzetting en vrees voor verloedering en gevoelens van onveiligheid bij buurtbewoners. Of de risico’s daarvan - die aan de teelt van hennep inherent zijn - zich al dan niet daadwerkelijk gerealiseerd hebben, is echter niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of de tekortkoming vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (vergelijk Gerechtshof Den Bosch 13 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:36, r.o. 3.6.6). Wel is het een factor die bij de beantwoording van die vraag meespeelt. In casu hebben genoemde risico’s zich in ieder geval in die zin gerealiseerd dat de politie ter plaatse is gekomen en de hennepplanten in beslag heeft genomen en heeft vernietigd (zo blijkt althans uit het proces-verbaal). Woonpunt heeft er een in rechte te respecteren belang bij om dit soort situaties, die schadelijk kunnen zijn voor de leefbaarheid van ‘haar’ buurten en de verhuurbaarheid van haar woningen, zoveel mogelijk te voorkomen. Dat de kweek niet met gebruik van apparatuur in de woning heeft plaatsgevonden maakt de tekortkoming dus niet zodanig gering dat ontbinding niet gerechtvaardigd is.
4.5.
Ten aanzien van de geringe betekenis van de tekortkoming stelt [gedaagde] q.q. nog dat [naam onderbewindgestelde] ervan uitging dat zij vijf planten ‘mocht hebben’, waarmee zij lijkt te refereren aan hetgeen onder 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet vermeld staat, te weten dat
prioriteit(bij opsporing en vervolging) bij beroeps- of bedrijfsmatige teelt ligt en dat bij vijf planten of minder
in beginselaangenomen wordt dat daar geen sprake van is. In casu zijn weliswaar vijf hennepplanten aangetroffen, zodat er een vermoeden van teelt voor eigen gebruik geldt, maar dit laat onverlet dat het hier slechts om een strafrechtelijk (gedoog)beleid gaat dat niet - althans zeker niet één op één - van toepassing is op de burgerrechtelijke rechtsverhouding tussen huurder en verhuurder. Weliswaar wordt in de civiele jurisprudentie op dit onderwerp ten aanzien van de vraag naar de geringe betekenis van de tekortkoming vaak aansluiting gezocht bij dit strafrechtelijke criterium, maar doorslaggevend is het niet.
4.6.
Voor zover er - gegeven het oordeel dat [naam onderbewindgestelde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis op een wijze die niet als van bijzondere aard of geringe betekenis kan worden kan worden bestempeld - nog ruimte is om het woonbelang van [naam onderbewindgestelde] af te wegen tegen het belang van Heemwonen om haar huurders een goed woon- en leefklimaat te bieden, geldt het volgende. Woonpunt voert een strikt en met regelmaat aan haar huurders uitgelegd anti-hennepbeleid, waarmee [naam onderbewindgestelde] bekend mag worden verondersteld. Zij had daar althans rekening mee behoren te houden, reeds gezien het bepaalde in art. 7.7 van de algemene voorwaarden en te meer omdat het heden ten dage als feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat veel (zo niet alle) sociale verhuurders zoals Woonpunt een dergelijk
zero tolerancebeleid voeren. Ten minste had het op de weg van [naam onderbewindgestelde] gelegen om zich daaromtrent te informeren alvorens tot de aanplant van hennep over te gaan. Woonpunt heeft bij de ontbinding niet alleen en niet in hoofdzaak het belang dat daarmee een toekomstige tekortkoming van [naam onderbewindgestelde] kan worden tegengegaan. Woonpunt heeft ook en met name het belang van precedentwerking van toewijzing van deze vordering tot ontbinding ten opzichte van andere huurders die mogelijk betrokkenheid bij hennepkweek zouden overwegen. Het laten passeren van de onderhavige overtreding zou afbreuk doen aan deze precedentwerking: anderen zouden daaraan, vermoedelijk met recht, de indruk kunnen ontlenen dat het met het optreden tegen dergelijke overtredingen “wel losloopt” en dat het “valt te proberen”. Dit belang van Woonpunt verdient bescherming in rechte.
Tenuitvoerlegging van de ontruiming zal weliswaar negatieve gevolgen hebben voor [naam onderbewindgestelde] en haar twee minderjarige kinderen (15 en 10 jaar) maar het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van [naam onderbewindgestelde] als ouder om de nodige voorzieningen te treffen teneinde deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Dat de huurster haar woonruimte verliest is eigen aan elke tenuitvoerlegging van een veroordeling tot ontruiming. Gesteld noch gebleken is dat [naam onderbewindgestelde] daardoor in een onaanvaardbare noodsituatie zal komen te verkeren en niet bijvoorbeeld elders een woning zou kunnen huren. Het enkele gegeven dat haar elfjarige zoon met een reactieve hechtingsstoornis kampt en ‘niet gebaat is bij een ontruiming’, legt onvoldoende gewicht in de schaal om de vordering tot ontbinding en ontruiming niet toe te wijzen.
Deze vorderingen zullen derhalve worden toegewezen.
4.7.
Krachtens art. 7:225 BW is [gedaagde] q.q. voor elke (gedeeltelijke) maand dat [naam onderbewindgestelde] het gehuurde na de ontbinding - die door dit vonnis tot stand komt - gebruikt, bij vooruitbetaling een bedrag gelijk aan de huurprijs verschuldigd aan Woonpunt. De wettelijke rente hierover is krachtens art. 6:119 BW verschuldigd (niet door de opeisbaarheid maar) door het intreden van het verzuim, telkens op de eerste dag van de maand.
4.8.
[gedaagde] zal q.q. als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Woonpunt tot de datum van dit vonnis begroot op € 416,21, bestaande uit € 200,00 aan salaris gemachtigde, € 117,00 aan griffierecht en € 99,21 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen [naam onderbewindgestelde] en Woonpunt bestaande huurovereenkomst ter zake van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] q.q. om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al het hare en de haren, waaronder [naam onderbewindgestelde] en haar kinderen en haar zaken, en ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] q.q. tot betaling van € 644,54 voor elke ingegane maand dat [naam onderbewindgestelde] vanaf 1 september 2018 nog in het gehuurde verblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 644,54 telkens vanaf de eerste dag van de maand waarover dit bedrag verschuldigd is tot de dag van voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] q.q. tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Woonpunt tot de datum van dit vonnis begroot op € 416,21,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken. RK