4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank de [naam rechtspersoon] vrijgesproken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de ten laste gelegde handelingen niet aan deze [naam rechtspersoon] kunnen worden toegewezen. Dat betekent dat verdachte van de beide primair ten laste gelegde feiten, te weten het leidinggeven aan de litigieuze handelingen van de [naam rechtspersoon] , zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als privépersoon schuldig heeft gemaakt aan belaging en smaadschrift ten aanzien van [slachtoffer] .
Op 19 mei 2014 deed [slachtoffer] aangifte. Hij verklaarde als volgt:
Op 7 juli 2009 ben ik door de toenmalige rechtbank Roermond aangesteld als curator in de afhandeling van het faillissement van [naam bedrijf 1] .
Van [verdachte] weet ik het navolgende. Hij heet [verdachte] en is geboren op 1 mei 1951 te Amsterdam. Hij woont op het adres [adresgegevens verdachte] .
Deze [verdachte] was het niet eens met de afhandeling van het faillissement. Nadat het faillissement in afhandeling klaar was, werd ik geconfronteerd met allerhande berichten van [verdachte] . Hij is de media gaan aanschrijven en beschuldigingen aan mijn adres op internet gaan publiceren.
De beschuldigingen gingen vooral over vermeende frauduleuze handelingen aan mijn adres. Mijn integriteit werd hierdoor sterk in twijfel getrokken. Zo schreef hij dergelijke brieven naar de directeur van [naam organisatie 1] omdat ik in die tijd lid van de raad van Commissarissen van de [naam organisatie 2] was. Ik begreep hieruit dat [verdachte] bezig was om mij in een zo groot mogelijke kring te beschadigen. Ik ondervond van zijn manier van werken behoorlijke hinder en schade. Crediteuren uit een ander door mij afgehandeld faillissement kregen ook dergelijke brieven waarin ik werd afgeschilderd als een leugenaar en een fraudeur in afhandeling van faillissementszaken. Dit alles leidde uiteindelijk tot een kort geding en een vonnis van de rechtbank Roermond d.d. 30 oktober 2012. De voorzieningenrechter veroordeelde de [naam rechtspersoon] van [verdachte] tot het staken en gestaakt houden van onrechtmatige publicaties, alsmede tot rectificatie. Met het uitspreken van dit vonnis hoopte ik dat [verdachte] zijn acties jegens mij zou stoppen. Tot op heden is dat niet gebeurd, sterker nog, hij heeft nooit gerectificeerd en zijn acties ten aanzien van het mij valselijk beschuldigen zijn verhevigd zowel bij mensen en instanties in mijn werkkring als privé. Hij heeft een aantal standaard brieven gemaakt die hij een open brief noemt. Deze brieven zijn ondertekend door hem in persoon. Deze brieven zijn tevens bijgevoegd in het door mij aan u ter beschikking gestelde dossier. Die bedoelde brief heeft hij inmiddels aan een 1000-tal personen in mijn kring doorgestuurd. Dit zijn dan een 700-tal advocaten, en de overige die ik kortheidshalve noem zijn doorverwijzers en klanten en potentiële klanten. Het lijkt er op dat hij op het internet naspeurt in welke zaken ik betrokken ben en welke sponsoractiviteiten mijn bedrijf ontplooit. Vervolgens worden alle emailadressen aangeschreven. Voorbeelden hiervan zijn de [naam organisatie 3] , [naam organisatie 4] , [naam organisatie 5] , [naam organisatie 6] , [naam organisatie 7] , [naam organisatie 8] , [naam organisatie 9] , [naam organisatie 11] etc. etc. Ik zelf, maar ook mijn kantoor leidt er nu schade door. Ik word zowel zakelijk als ook privé aangesproken door ontvangers van dergelijke brieven en ik moet steeds uitleg geven over de situatie. Ik ondervind er steeds meer hinder van.
De tijdsperiode dat ik berichten over dat mailen ontving, is gestart direct na het uitspreken van het vonnis. Toen was dat iedere maand of om de paar weken. Sinds 28 maart van dit jaar (2014) gebeurt het weer wekelijks. Afgelopen donderdag
15 mei 2014 ontving ik het laatste bericht hiervan.
De reden dat ik nu aangifte doe is het feit dat deze aantijgingen echt moeten stoppen. Ondanks alle eerdere ingezette middelen blijft [verdachte] volharden in zijn acties.
De door [verdachte] verspreide brieven alsmede de e-mailadressen van de ontvangers en andere samenhangende papieren bescheiden worden als bijlage bij deze aangifte gevoegd.
Verbalisant [verbalisant]heeft op 3 maart 2015 zijn bevindingen in een proces-verbaal opgetekend. Hij relateerde als volgt:
Op 20 november 2014 ontving ik een mail van [slachtoffer] . Hierin stond vermeld dat er weer berichten waren verstuurd naar relaties van [slachtoffer] . Deze berichten werden als bijlagen hierbij gevoegd.
In de periode van 4 november 2014 tot en met 7 januari 2015 werden er aldus diverse relaties van aangever [slachtoffer] aangeschreven door de verdachte [verdachte] . Vrijwel elke keer werden er twee brieven bijgevoegd, waarin [slachtoffer] ervan beticht wordt frauduleuze handelingen te verrichten.
Op 23 april 2015 ontving verbalisant [verbalisant] een aanvullende aangifte van [slachtoffer] over belaging tussen 30 oktober 2014 en 20 april 2015. Verbalisant [verbalisant] relateerdeals volgt:
Door aangever [slachtoffer] werd op 22 april 2015 een aanvullende aangifte gedaan van belaging. De periode ligt tussen 30 oktober 2014 en 20 april 2015. Tevens werd er een overzicht bijgevoegd. Hierin staan de e-mailadressen van de personen die door [verdachte] werden aangeschreven. Hierin staat ook het bericht dat naar deze mensen gestuurd wordt. In dit bericht wordt aangever [slachtoffer] beschreven als zijnde een curator die nog steeds zijn beroep uitoefent, terwijl hij zich bezighoudt met het plegen van strafbare feiten. Dit overzicht is als bijlage gevoegd.
Verbalisant [verbalisant]heeft op 11 mei 2015 zijn bevindingen in een proces-verbaal opgetekend. Hij relateerde als volgt:
Op 7 mei 2015 ontving ik van [slachtoffer] wederom een mail, waarin hij aantoont dat hij nog steeds door verdachte [verdachte] wordt belaagd, door diverse mails te sturen naar cliënten, collega’s van benadeelde.
Op 24 april 2015 wordt aan tientallen adressen een bericht gestuurd, waarin staat vermeld dat mr. [slachtoffer] , ondanks dat hij frauduleuze handelingen verricht, nog steeds werkzaam is als curator. De mail is ondertekend door R. [verdachte] . Op 28 april 2015 en 6 mei 2015 worden wederom tientallen adressen gemaild met hetzelfde bericht als hierboven.
In korte tijd, ongeveer 2 weken, worden op deze wijze ongeveer 75 adressen gemaild. De inhoud van de mail is er duidelijk op gericht om [slachtoffer] aan te wijzen als een curator die frauduleuze handelingen heeft verricht.
Op 7 oktober 2015 deed [slachtoffer] wederom aangifte. Hij verklaarde als volgt:
Op 19 mei 2014 heb ik aangifte gedaan van smaad(schrift), laster/ belaging in de periode van 22 november 2011 tot en met 19 mei 2014.
Door de aanhoudende smaad(schrift) leed en lijd ik hieronder. Ik ben bang dat ook mijn gezin hieronder lijdt. Ik ben bang dat [verdachte] straks verder gaat. Geestelijk kan ik dit niet langer verwerken. Er moet hier een eind aan komen. Ook voor mijn werk heeft dit gevolgen. Potentiële nieuwe klanten, die eveneens deze mails kregen, hebben laten weten niet met mij verder te willen werken.
Op 7 mei 2015 werd deze aangifte aangevuld door mij met gegevens die aantonen dat de belaging bleef aanhouden. Dit vond plaats binnen de periode van 24 april tot en met 6 mei 2015. In deze 2 weken werden ongeveer 75 personen/instanties aangeschreven/gemaild met de inhoud als hierboven omschreven.
Op 27 mei 2015 werd wederom deze aangifte aangevuld door mij met gegevens die aantonen dat de belaging middels smaad(schrift) bleef aanhouden. Dit vond plaats in de periode van 7 mei tot en met 27 mei 2015.
Op 15 juni 2015 werd deze aangifte aangevuld door mij met gegevens die aantonen dat de belaging nog steeds bleef aanhouden. Tussen 1 juni en 15 juni 2015 werden wederom honderden personen/ instanties aangeschreven/ gemaild met de inhoud als hierboven omschreven.
Vandaag wens ik nogmaals aangifte te doen tegen [verdachte] . Middels brieven word ik beschuldigd van het plegen van frauduleuze handelingen in mijn functie als curator. Deze brieven en mails zijn inmiddels al naar duizenden adressen verstuurd.
Als bijlage gaat hierbij een overzicht lastercampagne over de periode van 11 mei 2015 tot en met 2 oktober 2015. Daaruit valt af te leiden dat [verdachte] gewoon doorgaat met het verspreiden van de laster over mij.
Op 13 januari 2016 deed [slachtoffer] voor de derde keer aangifte. Hij verklaarde als volgt:
Wederom wil ik aangifte doen terzake stalking/belaging/belediging. Al sinds
22 november 2011 wordt ik belaagd middels smaadschrift door een man, genaamd [verdachte] . Middels mailberichten worden personen of instanties gewezen op berichtgevingen waarbij ik, als curator, in een kwaad daglicht wordt gesteld. Ook ikzelf krijg regelmatig mailberichten en brieven.
Als bijlagen heb ik hierbij gevoegd een overzicht lastercampagne van 12 oktober 2015 tot 11 januari 2016 en een overzicht van mailberichten die werden verstuurd.
Verbalisant [verbalisant]heeft op 15 maart 2016 zijn bevindingen in een proces-verbaal opgetekend. Hij relateerde als volgt:
Op dinsdag 8 maart 2016 stuurde aangever [slachtoffer] via de mail een aanvulling op de aangifte die door hem op 13 januari 2016 was gedaan tegen verdachte [verdachte] .
Bijgevoegd was een overzicht van de lastercampagne van verdachte [verdachte] gericht op aangever [slachtoffer] . De lastercampagne was gelegen tussen 18 januari 2016 en 8 maart 2016. In deze periode werden aan diverse e-mailadressen berichten gestuurd, waarbij een document als bijlage was gevoegd. In het document werd aangever [slachtoffer] omschreven als een curator die fraude heeft gepleegd. De bijlage werd getekend door R. [verdachte] .
Bijlage: overzicht lastercampagne van 18 januari 2016 en 8 maart 2016.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting van 29 juni 2018 - zakelijk weergegeven - onder meer als volgt:
U houdt mij voor dat u begrijpt dat ik mij genegeerd voelde en dat ik de curator verwijt onjuist gehandeld te hebben in de afwikkeling van het faillissement. Dit zou de aanleiding zijn geweest over te gaan tot het versturen van de berichten. U houdt mij tevens voor dat u begrijpt dat ik zeg dat de [naam rechtspersoon] een hoop berichten heeft verstuurd aan een hoop mensen, waarvan afdrukken in het dossier zitten. Tevens houdt u mij voor dat u begrijpt dat ik zeg dat de [naam rechtspersoon] die berichten heeft gestuurd als belangenbehartiger van tientallen mensen en met een algemeen doel, namelijk het aankaarten van curatorfraude. Ik zeg u dat dit klopt. Ik zeg u dat de berichten door de [naam rechtspersoon] zijn verspreid en dat mijn naam eronder staat. U houdt mij verder voor dat ik zeg dat de [naam rechtspersoon] de e-mails en brieven heeft gestuurd en dat ik die heb ondertekend in hoedanigheid van bestuurder van de [naam rechtspersoon] . Ik zeg u dat dat klopt.
U houdt mij voor dat u heeft gelezen dat ik beoog [slachtoffer] te bewegen met de gedupeerden aan tafel te gaan zitten en met hen het gesprek aan te gaan. Ik zeg u dat dat klopt.
Overwegingen met betrekking tot feit 1
Persoonlijke levenssfeer
De verdediging heeft aangevoerd dat aangever is aangesproken op diens handelen en functioneren als curator en niet als privépersoon en dat er derhalve geen sprake kan zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Hoewel de inhoud van de berichten de activiteiten van aangever [slachtoffer] als curator betreffen, is de verspreiding en de teneur van de (mail)berichten zodanig laatdunkend geweest dat dit niet anders kan worden gezien als mede een inbreuk in het leven van curator [slachtoffer] als persoon. De mate waarin dit is gebeurd en de aard van de berichten zijn zodanig geweest dat dit ook doorwerkt in de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke integriteit van de curator [slachtoffer] . De verdachte heeft zozeer op de man en niet op de bal gespeeld, dat dit niet anders kan worden geduid als persoonlijke aantijgingen. Daarom moet dit -anders dan de verdediging stelt- gezien worden als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Wederrechtelijkheid
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de afhandeling van het faillissement niet goed is verlopen en dat verdachte, gelet op het hoge belang van waarheidsvinding, niet
wederrechtelijk heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat noch in het geschreven, noch in het ongeschreven recht een grond bestaat die het rechtvaardigt dat verdachte een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever [slachtoffer] . Bovendien is aan de zijde van de verdediging een dergelijke grond niet in concreto aangevoerd. De beweerdelijke dienstbaarheid aan het algemeen belang kan als zodanig niet gelden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Stelselmatigheid
Door de verdediging is bepleit dat enkel het versturen van e-mailberichten aan een grote groep personen onvoldoende is om de stelselmatigheid aan te nemen en in combinatie met de aard, duur en frequentie waarmee de mails werden verstuurd, leidt dit niet tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aangiften blijkt dat er meerdere berichten in verschillende periodes zijn verstuurd naar een groot aantal personen. De rechtbank acht dit voldoende om stelselmatigheid aan te nemen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het verzenden van één bericht aan een grote groep geadresseerden als stelselmatig is aan te merken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Uit de inhoud van de mails en de brede verspreiding ervan komt naar voren dat de verdachte op obsessieve en beschuldigende wijze over [slachtoffer] heeft bericht met als doel het hem aan tafel te krijgen met door verdachte gestelde gedupeerden. [slachtoffer] heeft - zelfs door middel van een gerechtelijke procedure - aan de verdachte te kennen gegeven niet gediend te zijn van diens gedragingen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank vindt met de officier van justitie en de verdediging dat er eveneens wettig en overtuigend bewijs is voor smaadschrift (feit 2). Het beroep van de verdediging op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid, Sr bespreekt de rechtbank onder paragraaf 5.