ECLI:NL:RBLIM:2018:8191

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
/03/249373 / JE RK 18-868 en C/03/249374 / JE RK 18-869
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 juli 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen die voortvloeien uit de vechtscheiding van de ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, met name de vader, niet in staat zijn om de belangen van de kinderen adequaat te behartigen, wat leidt tot ernstige gedragsproblemen bij de kinderen. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de omgang tussen de kinderen en de vader te waarborgen en om de ontwikkeling van de kinderen te beschermen. De kinderrechter heeft de vader als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat hij geen gezag heeft over de kinderen, omdat hij de kinderen heeft erkend en er een familieband bestaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan door belanghebbenden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/249373 / JE RK 18-868 en C/03/249374 / JE RK 18-869
datum uitspraak: 13 juli 2018
beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond.
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2007] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],geboren op [2009] te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats], [gemeente].
[belanghebbende 2],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 april 2018, ingekomen bij de griffie op 26 april 2018.
Op 2 juli 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder,

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 13 juli 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk
verlengd tot 20 juli 2018.

3.Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voor de duur van één jaar en legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd doordat hun ouders zijn verwikkeld in een vechtscheiding en zij niet in staat zijn om te zien hoeveel last de kinderen daarvan ondervinden. De vader vindt het nog steeds moeilijk om te accepteren dat de moeder de relatie heeft verbroken en een nieuwe relatie heeft en dat hij niet, wanneer hij dat wil, de kinderen kan zien. De moeder staat alleen begeleide omgang toe, maar zet, als zij het niet eens is met de aard en de omgang van de begeleiding door anaCare, de omgang regelmatig weer stop. Dat leidt tot spanningen tussen de ouders, spanningen die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meekrijgen en waarop zij reageren met ernstige gedragsproblemen, onder meer op school. Dit is schadelijk voor hun ontwikkeling. Gezien deze feiten en omstandigheden is het noodzakelijk dat de GI de komende periode nog zicht houdt op hoe de situatie zich verder zal ontwikkelen en dat de GI het belang van de kinderen in deze situatie centraal stelt.
Ter zitting heeft de GI nog toegevoegd dat de moeder heel weinig vertrouwen heeft in de begeleiding door anaCare en dat de GI zich steeds opnieuw heel veel moeite moet getroosten om het vertrouwen van de moeder te herstellen en haar te bewegen de omgang weer toe te staan.

4.Het standpunt van belanghebbenden

De moeder heeft geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

Ingevolge artikel 1: 260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Deze grond houdt in dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die noodzakelijk is om die bedreiging weg te nemen door de minderjarige of zijn ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de minderjarige te dragen.
Uit de door de GI ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met name is gelegen in het ontbreken en/of in stand houden of tot stand brengen van de contacten tussen de kinderen en de vader. Nu de verzochte ondertoezichtstelling aldus zal zien op de contacten tussen de kinderen en de vader, is naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een zogenoemde ‘omgangsondertoezichtstelling’. Uit vaste jurisprudentie geldt dat voor oplegging van de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ de volgende maatstaf geldt:
‘Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen. [..] Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden.’
De kinderrechter oordeelt als volgt over de vraag of hier sprake is van verlenging van een omgangsondertoezichtstelling. Die vraag wordt met “ja” beantwoord.
Vast staat dat de vader niet is belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], maar dat hij beide kinderen wel heeft erkend. Verder is komen vast te staan dat de vader zich vrijwillig heeft laten opnemen bij Radix in Heerlen teneinde behandeling en begeleiding te ondergaan voor zijn persoonlijke problematiek en dat hij omgang met de kinderen heeft onder begeleiding van anaCare. Ter mondelinge behandeling op 19 januari 2018 is in het kader van de omgangszaak afgesproken dat er tenminste twee uur per week omgang dient te zijn tussen de vader en de kinderen een en ander onder regie van de GI. De moeder heeft thans niet bestreden dat zij regelmatig de omgang stopzet als zij het niet eens is met de aard en de omvang van de begeleiding door anaCare en heeft ook niet weersproken hetgeen de GI signaleert, dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig lijden onder de spanningen die dit stopzetten teweeg brengt tussen hen en de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten dientengevolge gedragsproblemen zien die hun ontwikkeling ernstig in gevaar brengen. Ook de vader lijdt onder het gemis van zijn kinderen. Gebleken is dat zonder tussenkomst van de door de GI ingezette (gedwongen) hulpverlening de moeder niet te bewegen is de omgang weer conform de afspraak voort te zetten. Hulpverlening vanuit een vrijwillig kader is tot nu toe ontoereikend gebleken om in deze complexe situatie verandering te brengen en de moeder te bewegen het belang van de kinderen voorop te zetten. Hulp vanuit een gedwongen kader is derhalve het enige haalbare middel om de omgang weer op gang te brengen en vervolgens toe te werken naar een voor de kinderen veilige en stabiele omgang met hun vader. Daarom is er niet alleen sprake van een omgangsondertoezichtstelling maar dient deze ook met 1 jaar te worden verlengd.
Is vader “belanghebbende” in juridische zin wat betreft dit verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ?
Artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voor het bijzondere procesrecht in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.
Voor de toepassing van deze bepaling hoeft het recht of de verplichting waarop men een beroep doet nog niet in concreto vast te staan. Tot de in voornoemd artikel beschermde “rechten of verplichtingen” behoren de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, voor zover daarop door een burger in rechte rechtstreeks een beroep kan worden gedaan.
Dit brengt met zich dat de door artikel 798 lid 1, eerste volzin Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop iemand zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is deze in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin Rv.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 van het EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
De rechter dient de vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv, derhalve ambtshalve te beantwoorden met inachtneming van deze uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen.
In overeenstemming met het vorenstaande is in HR 12 september 2014 (gepubliceerd onder “ECLI:NL:HR:2014:2665”) geoordeeld dat de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van (thans) art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Redengevend daartoe is dat door de rechterlijke beslissing houdende ondertoezichtstelling de rechten en verplichtingen van die ouder, die immers geen juridische status als ouder heeft, niet rechtstreeks worden geraakt, nu die ouder vóór de ondertoezichtstelling niet het ouderlijk gezag uitoefende, en de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van diens recht op gezinsleven met het kind, zoals door omgang van die ouder met het kind. Dit oordeel en deze argumentatie geldt in deze zaak ook voor de vader die geen gezag heeft.
Moet hierop een uitzondering worden gemaakt in deze zaak voor wat betreft de juridische positie van de vader ?
Vast staat dat de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft erkend, waardoor hij een juridische status heeft als vader van de kinderen die daardoor zijn geslachtsnaam dragen. Bij dit belangrijke aspect neemt de kinderrechter mee dat de vader en de moeder een langdurige relatie hebben gehad waaruit de kinderen zijn geboren en dat zij voordat de relatiebreuk ontstond lange tijd samen voor de kinderen hebben gezorgd. Weliswaar is de relatie in 2013 verbroken, er was ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontstaan. Een eenmaal aanwezig ‘family life’ kan slechts in zeer bijzondere zwaarwegende omstandigheden als verbroken worden beschouwd, daarvan is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het feit dat de kinderen ernstige gedragsproblemen laten zien naar aanleiding van de spanningen die ontstaan door het stopzetten van de omgang door de moeder en het feit dat de moeder vanwege haar grote wantrouwen door de hulpverlening moeilijke te bewegen is om de kinderen onbelast omgang te laten hebben met de vader stelt de GI als doel van de verlenging van de ondertoezichtstelling de omgang weer opgang te brengen en daarbij het belang van de kinderen centraal te stellen. In het komende jaar zal toegewerkt worden naar een dusdanige verbetering in de situatie dat de ouders zonder tussenkomst van de GI geheel zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid afspraken kunnen maken met begeleiding vanuit een vrijwillig kader en die hulp te accepteren. Om dit doel te bereiken zal naast de moeder ook de vader geconfronteerd worden met een gezinsvoogdijwerker die nog een jaar de regie over de omgang gaat voeren. In dat verband heeft de vader er blijk van gegeven zich “vrijwillig” te richten naar de richtlijnen en aanwijzingen van de GI om de omgang met zijn kinderen te kunnen blijven houden. “Vrijwillig” omdat in de omgangszaak de vader ermee heeft ingestemd dat de regie van de omgang tussen hem en de kinderen bij de GI ligt. Een en ander brengt dan ook in deze zaak met zich mee dat de te nemen rechtelijke beslissing (van verlenging van de ondertoezichtstelling) een inmenging vormt in het familie-gezinsleven respectievelijk privéleven van de vader, omdat de vader zich nog langer zal hebben te richten naar de aanwijzingen en richtlijnen van de GI reden waarom de vader thans als “belanghebbende” in de zin van de wet kan worden aangemerkt.
Hoewel vader niet voor de zitting is opgeroepen, wordt hij daardoor niet in zijn rechten benadeeld. Immers uit de stukken van de GI blijkt dat de vader instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling en tot die conclusie en beslissing komt ook de kinderrechter in deze zaak.
Nu vader als belanghebbende wordt aangemerkt, kan hij tegen deze beslissing in hoger beroep gaan en heeft hij een volgend verzoek van de GI het recht om dat verzoek ook te krijgen maar ook het recht om door de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt te komen vertellen.
Het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen zal dan ook worden toegewezen. Dit zal voor de termijn van een jaar zijn nu naar verwachting (minimaal) een jaar nodig is om aan het wegnemen van deze bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te werken. van de GI wordt wel verwacht om binnen die termijn te zorgen voor een warme overdracht van haar regierol naar een andere instantie omdat, mede gezien de lange duur van de ondertoezichtstelling, dat inmiddels tot de mogelijkheden moet behoren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2007] en [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2009], voor de duur van een jaar, met ingang van 19 juli 2018 tot 19 juli 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Poel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch