ECLI:NL:RBLIM:2018:8140

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
6637548 CV EXPL 18-733
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boetes en proceskosten in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap H&H, gevestigd in Maaseik (België), en de besloten vennootschap PKB BANEHEIDE B.V., gevestigd in Thorn. H&H vorderde betaling van contractuele boetes van PKB wegens te late betalingen van huurpenningen. PKB was eerder toegelaten om bewijs te leveren dat H&H afstand had gedaan van deze aanspraak, maar heeft nagelaten om bewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde dat PKB niet aan haar bewijsopdracht had voldaan en dat H&H recht had op de gevorderde boetes. H&H vorderde een bedrag van € 38.750,-- aan reeds verschuldigde boetes, alsook een boete van € 50,-- per dag voor elke betalingsperiode. Daarnaast vorderde H&H vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 893,71. De kantonrechter heeft de vorderingen van H&H toegewezen, inclusief de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. PKB werd veroordeeld in de proceskosten van H&H, die zijn begroot op € 2.550,01. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6637548 CV EXPL 18-733
Vonnis van de kantonrechter van 29 augustus 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap opgericht volgens Belgisch recht
H&H,
kantoorhoudend te Maaseik (België),
rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer H.E.M. Buitekant,
eisende partij,
gemachtigde mr. ing. J.E.A. Hendrix,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PKB BANEHEIDE B.V.,
kantoorhoudend te Thorn,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Engwegen.
Partijen zullen hierna H&H en PKB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 4 juli 2018
  • de akte houdende uitlating bewijs van PKB
  • de door H&H opgegeven verhinderdata.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij voormeld vonnis is PKB toegelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen dat H&H afstand heeft gedaan van de aanspraak op de contractuele boetes wegens te late betalingen van de huurpenningen.
2.2.
PKB heeft ter voldoening aan de haar verstrekte bewijsopdracht noch getuigen doen horen noch anderszins bewijs aangeboden. PKB stelt dat het uit financieel oogpunt niet mogelijk is om aan haar bewijsopdracht te voldoen. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat zij afziet van het hiervoor bedoelde bewijs.
2.3.
Nu PKB op geen enkele wijze bewijs heeft bijgebracht van haar stelling dat H&H afstand heeft gedaan van de aanspraak op contractuele boetes wegens te late betalingen van de huurpenningen, is dit gelet op de betwisting door H&H niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat H&H uit hoofde van het in de huurovereenkomst opgenomen boetebeding aanspraak heeft op de boetes die verschuldigd zijn wegens te late betaling van de huurpenningen. Het gevorderde bedrag van € 38.750,-- aan reeds verschuldigde contractuele boetes tot de dag van dagvaarding zal dan ook worden toegewezen. De nadien verschuldigde boete van € 50,-- per dag per betalingsperiode ligt eveneens voor toewijzing gereed, waarbij opgemerkt wordt dat H&H bij gelegenheid van de comparitie heeft erkend dat er in het petitum per abuis in punt 1 en 2 een dubbeling ten aanzien van de € 50,00 zit. De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke handelsrente ligt ook voor toewijzing gereed.
2.4.
H&H maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 893,71. Uit de stukken blijkt dat aanmaningen zijn verstuurd. Het gevorderde bedrag, gebaseerd op de gevorderde hoofdsom van € 11.871,-- komt overeen met het in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Buitengerechtelijke kosten zijn een vorm van vermogensschade (artikel 6:96 sub c BW). Omdat de wettelijke handelsrente-regeling van artikel 6:119a BW niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen, is alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar. De rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Nu H&H niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
2.5.
PKB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van H&H worden begroot op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht € 952,00
- gemachtigde salaris €
1.500,00(2,5 punt x tarief € 600,00)
Totaal € 2.550,01.
2.6.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen op de hierna onder 3.3. en 3.4. weergegeven wijze worden toegewezen.
2.7.
De op voorhand gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze kosten niet vallen onder de kosten ex artikel 237 lid 3 Rv en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt PKB om aan H&H te betalen € 38.750,--, vermeerderd met € 50,-- per dag per betalingsperiode en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt PKB om aan H&H te betalen € 893,71 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt PKB tot betaling van de proceskosten van H&H, die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 2.550,01, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na die betekening tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt PKB, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door H&H volledig aan de veroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag daarna tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die betekening te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag daarna tot de dag van voldoening.
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
CJ