ECLI:NL:RBLIM:2018:6740

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1445
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake schorsing rijbewijs op basis van rijvaardigheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had aan verzoekster een onderzoek naar haar rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een mededeling van de Politie Eenheid Limburg, waarin werd gesteld dat er vermoedens bestonden dat verzoekster niet meer over de benodigde rijvaardigheid beschikte, mede door haar psychische toestand en het weigeren mee te werken aan een ademonderzoek. Tijdens de zitting op 11 juli 2018 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er niet voldoende duidelijke aanwijzingen waren dat verzoekster geestelijk of lichamelijk niet goed functioneerde, en dat de schorsing van haar rijbewijs niet gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de schorsing van het rijbewijs werd opgeschort tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd het CBR opgedragen het griffierecht van € 170,- aan verzoekster te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 18/1445
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Verzoekster heeft hiertoe aangevoerd dat zij werkt voor Cicero zorggroep met 14 locaties in Limburg en dat zij op meerdere locaties inzetbaar is. Het komt voor dat zij op een dag afspraken heeft staan op twee of meer locaties. Deze locaties zijn voor verzoekster niet per fiets of openbaar vervoer bereikbaar. Zij heeft derhalve haar rijbewijs nodig. Verzoekster is zonder auto evenmin in staat op tijd te komen voor overleggen die op het hoofdkantoor plaatsvinden, hetgeen volgens haar arbeidsrechtelijke gevolgen gaat hebben. Ook voor haar thuissituatie, gelet op vervoer van haar [.....] zoon, heeft zij haar rijbewijs nodig. Zij is van mening voor haar zoon geen vervoersvoorziening te kunnen aanvragen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning omdat deze inkomensafhankelijk is en dit om deze reden zal worden afgewezen. Verzoeksters echtgenoot moet met enige regelmaat vrij nemen. Zijn werk lijdt hier onder. Het gezin ondervindt derhalve grote vervoersproblemen. Gelet op het voorgaande is in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang nu gemotiveerd is gesteld en niet is weersproken dat het primaire besluit een zware wissel trekt op het privéleven en het werkzame leven van verzoekster.
2. Op 27 februari 2018 heeft de Politie Eenheid Limburg (hierna: de politie), een mededeling aan verweerder doen toekomen als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Het vermoeden bestaat dat verzoekster niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorvoertuigen. Blijkens de mededeling is dit vermoeden gebaseerd op de omstandigheid dat verzoekster weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wvw (ademanalyse). In verband met de psychische toestand van verzoekster werd ze ter beoordeling door een huisarts overgebracht naar het Zuyderland ziekenhuis te Sittard. Als bijlagen maken het proces-verbaal rijden onder invloed en het proces-verbaal van bevindingen deel uit van voormelde mededeling.
2.1
Bij brief van 14 maart 2018 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat verweerder op grond van informatie van de politie moet onderzoeken of verzoekster nog veilig aan het verkeer kan deelnemen. Twee weken later neemt verweerder het besluit dat verzoekster moet meewerken aan een onderzoek.
3. Verweerder heeft vervolgens het onder het procesverloop vermelde (primaire) besluit genomen. Verweerder stelt zich op het standpunt duidelijke aanwijzingen te hebben dat verzoekster geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat verzoekster ernstige psychiatrische problemen heeft. Verweerder twijfelt aan verzoeksters geestelijke geschiktheid. Verzoekster vertoonde verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen en abnormale opwindingstoestanden. Reden waarom verweerder tot het opleggen van een onderzoek is overgegaan alsook de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening ligt hier ter beoordeling voor.
4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er bij haar niet voldaan is aan de criteria in de regelgeving. Haar gedrag werd veroorzaakt doordat zij teveel alcohol had gedronken. Het gedrag werd niet veroorzaakt vanwege psychiatrische problematiek. Dit volgt volgens verzoekster ook uit de verklaring van huisarts [naam 2] en traumatoloog [naam 3] . Niet kan worden aangenomen dat bij verzoekster sprake is van verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen of abnormale opwindingstoestanden. Verweerder had gelet hierop geen bevoegdheid een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen. Verzoekster stelt zich voorts op het standpunt dat er geen duidelijke aanwijzing is dat zij lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Dit volgt volgens verzoekster uit de overgelegde verklaringen. Er is geen verklaring van een medisch deskundige waaruit blijkt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoekster geestelijk niet goed functioneert of ernstige psychiatrische problemen heeft. Ook zijn er geen antecedenten bekend. Verweerder had dan ook geen bevoegdheid de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. Verweerder hanteert bovendien ten onrechte dezelfde toets voor het opleggen van het onderzoek en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat een andere toets moet worden gehanteerd.
5. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wvw doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid is op de eerste vordering van de in artikel 159, aanhef en onder a, bedoelde personen, de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Ingevolge het derde lid wordt de in het tweede lid bedoelde vordering gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde lid of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
Ingevolge het derde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) zijn nadere regels vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 130, eerste en derde lid en artikel 131, eerste en derde lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een vermoeden, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw gebaseerd op feiten of omstandigheden, als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet in de volgende gevallen: [..]
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige; [..].
Ingevolge artikel 6, schorst het CBR in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd, het rijbewijs ongeldig wordt verklaard op grond van artikel 132b, tweede lid, van de wet of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder B, onderdeel II, geestelijke geschiktheid.
Bijlage 1, onder B, onderdeel II noemt als feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven: [..]
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
f. abnormale opwindingstoestanden [..].
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van het opleggen van onderzoek
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:962), mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2889) behoeft voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.
8. Uit de mededeling en het daarbij behorende, op ambtsbelofte opgemaakte, proces-verbaal van rijden onder invloed en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat verzoekster op 24 januari 2018 betrokken was bij een verkeersongeval en dat verzoekster geweigerd heeft mee te werken aan een ademanalyse. De verbalisanten constateerden dat de adem van verzoekster naar het gebruik van alcoholhoudende drank rook, haar ogen rooddoorlopen waren en zij onvast ter been was. Tijdens de rit naar het politiebureau raaskalde verzoekster en was het niet mogelijk een gesprek aan te knopen. Verzoekster sprak onsamenhangend en was in het luchtledige aan het schelden. De verbalisanten kregen geen contact met verzoekster. Zij bemerkten dat zij haar niet meer wisten te bereiken, evenmin gaf verzoekster antwoord op vragen en werd zij verbaal steeds agressiever. Het gedrag van verzoekster was volgens de verbalisanten niet alleen afkomstig van een kwade dronk. Het gedrag van verzoekster wekte het vermoeden dat zij te kampen heeft met psychische problematiek. Uit telefonisch contact met de echtgenoot van verzoekster bleek de politie dat verzoekster sinds een jaar kampte met psychoses en dat deze werden uitgelokt door stress of onder invloed van alcohol. Gelet hierop hebben de verbalisanten verzoekster, in overleg met de dienstdoende Hulp officier van Justitie ter beoordeling van een arts overgebracht naar de huisartsenpost van het Zuyderland te Sittard-Geleen. Na het verlaten van het ziekenhuis was het gedrag van verzoekster drastisch veranderd. Ze was goed aanspreekbaar en gaf aan dat zij het psychisch zwaar heeft vanwege gezondheidsproblemen van een van haar kinderen. Afgesproken is dat zij hulp gaat zoeken voor haar psychische problemen.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de inhoud van het proces-verbaal van rijden onder invloed en het proces-verbaal van bevindingen, dat een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving bevat van de waargenomen gedragingen die aan het voornoemde vermoeden ten grondslag zijn gelegd, verweerder het vermoeden heeft mogen ontlenen dat verzoekster niet langer beschikte over de rijvaardigheid, dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor haar rijbewijs is afgegeven en dat verzoekster zich diende te onderwerpen aan een onderzoek naar deze rijgeschiktheid. Verzoekster vertoonde gedrag van verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatie stoornissen en/of abnormale opwindingstoestanden, als bedoeld in bijlage 1 onder B, onderdeel II, onder a en f, van de Regeling. Voor zover verzoekster heeft betoogd dat er geen sprake was van geestelijke ongeschiktheid maar dat zij teveel alcohol had genuttigd, overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is gemaakt dat dit de enige oorzaak van haar gedrag zou zijn geweest. Dat op dat moment sprake was van geestelijke ongeschiktheid werd bovendien bevestigd in het telefonisch contact met echtgenoot van verzoekster waarin verklaard werd dat verzoekster sinds een jaar kampt met psychoses en dat deze worden uitgelokt zodra zij stress heeft of onder invloed van alcohol is. De nadien overgelegde verklaring van echtgenoot van verzoekster van 19 juni 2018 maakt niet dat de weergave in het proces-verbaal van bevindingen onjuist is. Verzoeksters betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd.
Ten aanzien van de opgelegde schorsing van de geldigheid van het rijbewijs
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan het in artikel 5, onder c, van de Regeling opgenomen criterium voor het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs is voldaan. Volgens verweerder kan niet worden ingezien waarom de gestelde feiten en omstandigheden geen rechtvaardiging opleveren voor duidelijke aanwijzingen dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige problemen ondervindt. Verweerder kan verzoekster niet volgen in haar mening dat haar verwarde gedrag alleen veroorzaakt zou zijn door alcohol en niet door psychische problematiek. Naar het oordeel van verweerder vertoonde verzoekster dusdanig verward gedrag dat dit niet veroorzaakt kan of hoeft te zijn door overmatig alcoholgebruik. De dienstdoende huisarts was ook van oordeel dat er zeer zeker sprake was van psychische problematiek. Naar de mening van verweerder kan de verklaring van de echtgenote van verzoekster van 19 juni 2018 niet afdoen aan zijn eerdere verklaring. De overgelegde verklaringen van traumatoloog en huisarts kunnen evenmin leiden tot een wijziging van het besluit. Niet iedere patiënt bezoekt regelmatig zijn huisarts en/of stelt een duidelijke hulpvraag. Verweerder benadrukt dat er sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid en dat enige verdergaande conclusie omtrent deze ongeschiktheid niet behoeft te worden gegeven.
12. De voorzieningenrechter is - onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:520 - met verzoekster van oordeel dat met betrekking tot de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs niet slechts een vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden gegeven maar dat er sprake moet zijn van een duidelijke aanwijzing dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert. De voorzieningenrechter is gelet op het proces-verbaal van bevindingen van oordeel dat verzoeksters verwarde gedrag een vermoeden rechtvaardigt dat zij lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat zij ernstige psychiatrische problemen heeft, maar dat haar gedrag – in ieder geval mede onder invloed van alcoholhoudende drank - op zichzelf geen
duidelijke aanwijzingis als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de brief van huisarts [naam 2] van 20 juni 2018, waaruit blijkt dat verzoekster volkomen gezond is, geestelijk en lichamelijk, en dat zij niet bekend is met psychiatrie/psychosen in het verleden en zij geen medicatie gebruikte en het gebeurde volgens de huisarts incidenteel is geweest, alsmede de brief van traumatoloog drs. [naam 3] , waaruit weliswaar blijkt dat verzoekster in behandeling is voor PTSS maar dat er in het leven van verzoekster nooit sprake is geweest van psychose of klachten van bewustzijnsvermindering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zodat er onvoldoende grond was voor schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit - voor zover het ziet op het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster - wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit - voor zover het ziet op het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster - tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 juli 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.