1.2.Het aangekondigde ontwerpbesluit heeft vanaf 11 oktober 2017 ter inzage gelegen. Bij besluit van 20 december 2017 (het bestreden besluit II), is vervolgens aan derde-belanghebbende alsnog de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een paardenbak’ en ‘het gebruiken van gronden als zorgboerderij’. In deze vergunning, die tot stand is gekomen middels de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a, ten derde, van de Wabo, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en er een goede ruimtelijke onderbouwing aan het besluit ten grondslag ligt.
2. Eiser heeft in zijn beroep tegen het bestreden besluit I aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de bevindingen van verweerder dat het project is gelegen in gemengd gebied en dat de afstand van de paardenpak tot de dichtstbijzijnde gevel 31,6 meter is. Eiser heeft hierbij vermeld dat hij het beroep heeft ingesteld om te voorkomen dat deze inhoudelijke bevindingen onaantastbaar worden door het niet aanvechten van het onderhavige besluit.
3. Eiser heeft in zijn beroep tegen het bestreden besluit II aangevoerd dat er sprake is van onevenredige overlast van stof en geur. De paardenbak is, gemeten vanaf de uiterste grens ervan tot aan de grens van het bouwblok van zijn perceel zoals dat uit het bestemmingsplan volgt, gelegen op een afstand van 28 meter. Gelet op deze ligging van de paardenbak ten opzichte van zijn woning en rekening houdend met de windrichting, het structurele en frequente gebruik van de paardenbak op bedrijfsmatige basis, is er geen goed woon- en leefklimaat voor eiser, op basis waarvan verweerder de vergunning had moeten weigeren. Bovendien gaat verweerder volgens eiser uit van de verkeerde richtafstand zoals die uit de VNG-brochure voortvloeit. Volgens eiser is er sprake van gebiedstype ‘rustige woonwijk’ en niet van gebiedstype ‘gemengd gebied’. Dit heeft tot gevolg dat verweerder uit dient te gaan van een richtafstand van 50 meter in plaats van 30 meter.
Eiser betwist voorts verweerders stelling dat de inrichting van de zorgboerderij in een minder intensieve milieubelasting voorziet dan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij of manege, nu deze stelling volgens eiser niet is gemotiveerd.
Bovendien heeft verweerder aan het gebruik van de paardenbak geen norm gesteld, waardoor er steeds frequenter en intensiever gebruik wordt gemaakt van de paardenbak, hetgeen leidt tot meer overlast. Ook is er volgens eiser geen sprake van het hobbymatig houden van paarden maar van het bedrijfsmatig houden van paarden. Tot slot is het voor eiser onduidelijk welke activiteiten verweerder nu precies heeft vergund en vindt hij het vreemd dat er geen voorwaarden zijn gesteld ten aanzien van het gebruik van de paardenbak.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwen van een paardenbak en het gebruiken van gronden als zorgboerderij op het perceel [adres] te Einighausen in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
7. In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten aanzien van het bestreden besluit I (AWB 17/2444):
8. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in gevallen waarbij de heroverweging in bezwaar hiertoe aanleiding geeft, een bestuursorgaan het bestreden besluit dient te herroepen en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. Het bestreden besluit I voldoet niet aan dit criterium. Verweerder heeft in het besteden besluit I (genomen op 27 juni 2017) het primaire besluit immers wel herroepen (vernietigd) en aangekondigd dat er een nieuw besluit zou worden genomen, maar dat nieuwe besluit (het bestreden besluit II) is pas genomen op 20 december 2017. Pas op dat moment was er derhalve sprake van een (volledige) heroverweging. Het feit dat het nieuwe besluit middels de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand diende te komen doet hier niet aan af, aangezien het ontwerpbesluit pas op 11 oktober 2017 ter inzage is gelegd en derhalve ook (ruim) ná het bestreden besluit I.