ECLI:NL:RBLIM:2018:6096

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1014
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid tot werken van een triatlonatlete na beëindiging van Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een triatlonatlete met een A-status die in 2016 ziek werd en een uitkering op grond van de Ziektewet ontving. Eiseres had een dienstverband met de Stichting Fonds Voor De Topsporter te Arnhem, dat eindigde op 1 juli 2016. Na een ziekmelding op 28 mei 2016, werd haar per 1 juli 2016 een Ziektewetuitkering toegekend. Op 2 januari 2017 verklaarde de verzekeringsarts haar weer geschikt voor arbeid, wat door eiseres werd betwist. De rechtbank oordeelde dat er op de datum in geding geen sprake was van ziekte of gebreken in de zin van de Ziektewet. Eiseres stelde dat zij niet 'wedstrijdfit' was en dus niet in staat om haar werkzaamheden te verrichten. De rechtbank nam de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen in overweging en concludeerde dat deze zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering per 2 januari 2017 terecht was, omdat eiseres op dat moment geen medische belemmeringen had om haar arbeid als triatlonatlete te verrichten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/1014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te Weert, eiseres

(gemachtigde: W.C.G. Caelers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 2 januari 2017 weer geschikt tot werken verklaard in het kader van de Ziektewet.
Bij besluit van 21 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De na de zitting aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft vervolgens op 19 juni 2018 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is per 1 oktober 2010 een dienstverband aangegaan met de Stichting Fonds Voor De Topsporter te Arnhem. Eiseres was in dat dienstverband topsporter met een A-status (triatlonatlete). Dit dienstverband heeft geduurd tot 1 juli 2016 (einde van rechtswege). Vanaf 2015 heeft eiseres geen A status meer vanwege gezondheidsklachten. Op 28 mei 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld bij haar werkgever Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de Nederlandse Sport Federatie (NSF) met klachten van het maagdarmstelsel en vermoeidheid. Per 1 juli 2016 is haar een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Na medisch onderzoek door de verzekeringsarts respectievelijk de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de uitkering door verweerder per 2 januari 2017 beëindigd en is haar daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres, gelet op de aard en omvang van haar medische beperkingen in relatie tot de in haar werk belastende factoren, per 2 januari 2017 geschikt is voor het verrichten van haar arbeid als triatlonatlete.
3. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij heeft betoogd dat haar fysieke status in juni 2016 (sportmedisch onderzoek) en op de datum in geding zodanig was dat deelname aan een triatlonwedstrijd op topsportniveau nog niet aan de orde was. De mogelijkheid om daarmee weer de A status te verdienen was dus nog niet aanwezig. Zij betoogt dat een topsporter haar werkzaamheden pas weer kan verrichten als zij “wedstrijdfit” is. Volgens haar kon zij daarom op 2 januari 2017 haar arbeid in de zin van de Ziektewet nog niet uitoefenen. Verder is eiseres van mening dat de beoordeling door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep op een subjectieve manier heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de Ziektewet wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) volgt dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep een bijzondere waarde toekomt, in die zin dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op een dergelijk rapport mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet-medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor de inhoudelijke medische beoordeling. Indien een betrokkene de medische beoordeling wil aanvechten zal hij in beginsel zijn stellingen dienen te onderbouwen met een rapport van een (andere) medicus. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290).
7. Eiseres is op 1 september 2016 en laatstelijk op 9 december 2016 door de verzekeringsarts A. Goei gezien. De verzekeringsarts rapporteert in zijn rapport van 9 december 2016 dat het beter gaat met de darmen van eiseres en dat ze in verband met eerdere overbelasting een strakke training volgt en begeleid wordt door een psycholoog. Hij constateert dat eiseres bezig is om de trainingsbelasting op te bouwen. Hij concludeert dat er geen medisch objectiveerbare belemmeringen meer bestaan om haar arbeid te verrichten.
8. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep J. Jonker eiseres gesproken tijdens de gehouden hoorzitting en kennis genomen van de stukken, waaronder een brief van sportarts G. Vroemen, gedateerd 6 januari 2017. Daarin wordt gesteld dat de belastbaarheid van eiseres in een stijgende lijn is, maar dat zij nog niet wedstrijdfit is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verenigt zicht met het standpunt van de primaire verzekeringsarts. Zij constateert dat eiseres vitaal is, geen tekenen (meer) vertoont van een ziekte en weer een redelijk intensief trainingsprogramma volgt. Volgens haar verkeerde eiseres op de datum in geding in een uitstekende conditie, ver boven het niveau van de gemiddelde Nederlander, zij het dat zij nog doende was haar trainingen op te bouwen om weer aan wedstrijden op topsportniveau te kunnen deelnemen. De door eiseres geuite opvatting dat zij pas weer geschikt zou zijn voor haar arbeid als zij weer wedstrijdfit is, wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de hand gewezen. Zij is voorts van opvatting dat, zo eiseres al niet in staat zou zijn haar arbeid te verrichten, dit niet het gevolg is van een aandoening die als ziekte in de zin van de Ziektewet is te beschouwen. Zij ziet zich in dat oordeel bevestigd door de namens eiseres na de zitting van 1 maart 2018 overgelegde darmfloraonderzoeken van 20 juli 2016 en 30 maart 2017. In haar aanvullende rapportage van 19 maart 2018 overweegt zij dat de verhoudingen in de darmflora zowel in juli 2016 als in maart 2017 kennelijk anders waren dan gebruikelijk, maar dat zij uit die rapporten niet heeft kunnen opmaken dat er rond de datum 2 januari 2017 sprake was van een specifiek ziektebeeld. Voorts heeft zij in haar aanvullend rapport van 5 april 2018 uiteengezet waarom volgens haar op 2 januari 2017 geen sprake was van een met een burn out te vergelijken situatie.
9. De rechtbank acht de onder 7 en 8 beschreven medische beoordeling van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig voorbereid en deugdelijk onderbouwd. Eiseres heeft geen medische rapporten ingebracht die twijfel wekken aan de juistheid van die beoordeling. Op de aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2018 en 5 april 2018 heeft zij niet gereageerd. Hetgeen zij overigens heeft aangevoerd levert geen aanknopingspunten op om aannemelijk te achten dat aan die beoordeling gebreken kleven.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de in geding zijnde datum bij eiseres geen sprake (meer) was van ziekte of gebreken in de zin van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet. Verweerder heeft dan ook terecht de uitkering per die datum beëindigd. In het midden kan blijven of voor de geschiktheid voor de arbeid van een triatlonatlete als eiseres mede bepalend is of zij “wedstrijdfit” is.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.