ECLI:NL:RBLIM:2018:6064

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
03/700465-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in asielzoekerscentrum met levensgevaar voor bewoners

Op 19 juni 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 december 2017 brand heeft gesticht in een asielzoekerscentrum (AZC) in Heerlen. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en thans gedetineerd in Vught, werd bijgestaan door mr. W.W.J. Houben. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 juni 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie voerde aan dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kon worden bewezen, onderbouwd door aangiften van het AZC en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, wat leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel van het AZC en levensgevaar voor de bewoners. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de mogelijkheid van overname door de Duitse autoriteiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de materiële schade voldoende onderbouwd was, maar dat de immateriële schade niet kon worden vastgesteld zonder nader onderzoek. De rechtbank legde de schadevergoedingsmaatregel op en bepaalde dat de verdachte € 300,00 aan de benadeelde partij moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700465-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2018
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.W.J. Houben, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juni 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie, de verdediging en de benadeelde partij hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
brand heeft gesticht waardoor gevaar is ontstaan voor personen en goederen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangifte die is gedaan namens het asielzoekerscentrum (Azc) Imstenrade, de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting en de resultaten van het forensisch onderzoek.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 5 juni 2018;
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam aangever 1] , namens Azc Imstenrade van brandstichting
- het proces-verbaal van aangifte door [naam aangever 2] [3] ;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek in woning. [4]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 8 december 2017 in de gemeente Heerlen opzettelijk brand heeft gesticht door in een pand, gelegen aan Imstenrade 6, open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het AZC Imstenrade en de inboedel van genoemd pand, en levensgevaar voor de bewoners en/of personeel van AZC Imstenrade en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de verdachte ten onrechte transportboeien zijn aangelegd om hem af te voeren naar het politiebureau. Er is niet gebleken dat het aanleggen van deze boeien redelijkerwijs vereist was met het oog op vluchtgevaar of voor de veiligheid van anderen. Daarmee is artikel 22 lid 2 van de Ambtsinstructie Politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren geschonden. Door dit vormverzuim is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte. Dit door de verdachte geleden nadeel is geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering. Strafvermindering is ook in het licht van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd.
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de onmenselijke situatie in het Azc, de omstandigheid dat de verdachte zich sinds zijn aanhouding meewerkend heeft opgesteld bij het onderzoek, zijn blanco strafblad en het berouw van de verdachte.
Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte tot 22 november 2018 kan worden overgedragen aan Duitsland. Indien hij langer in detentie verblijft, moet de verdachte terugkeren naar Afghanistan, hetgeen desastreuze gevolgen heeft voor hem.
6.3
De repliek van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van stelling van de raadsman, dat ten onrechte transportboeien zijn aangelegd bij de verdachte, gereageerd als volgt. Het aanleggen van transportboeien betreft een veiligheidsmaatregel die het voorbereidende onderzoek, als bedoeld in artikel 132 van het Wetboek van Strafvordering, niet raakt.
Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van een vormverzuim dan dient de rechtbank bij toepassing van artikel 359a, lid 1,van het Wetboek van Strafvordering het belang van het geschonden voorschrift rekening te houden met de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De politie had belang bij het aanleggen van de boeien vanwege de veiligheid van de betrokken opsporingsambtenaren. Voorts is sprake van verwijtbaarheid nu de verdachte uit woede brand had gesticht en agressie van zijn kant niet kon worden uitgesloten. Tot slot is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad door het aanleggen van de transportboeien.
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte brand heeft gesticht in een asielzoekerscentrum, waar zich mensen bevinden die in een moeilijke situatie verkeren. De officier van justitie wil wel aannemen dat ook verdachte met de nodige moeilijkheden te kampen heeft. De ernst van het feit dient echter zwaarder te wegen dan de mogelijkheid van de verdachte om terug te kunnen keren naar Duitsland
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 8 december 2017 aan een begeleider bij het AZC Imstenrade, verzocht om een eenpersoonskamer. Toen de begeleider hem niet onmiddellijk kon helpen, is de verdachte kwaad geworden en riep hij in het Duits dat hij dan alles in brand zou steken. Kort hierna heeft de verdachte de daad bij het woord gevoegd, door brand te stichten op zijn slaapkamer die hij deelde met [naam aangever 2] . Door die brand is schade aangericht aan onder meer de goederen van zijn kamergenoot [naam aangever 2] . Omdat andere medebewoners meteen alarm sloegen en het gebouw tijdig ontruimd kon worden is erger voorkomen kunnen worden.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij een blanco strafblad heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij veel stress ervoer van het moeten delen van zijn kamer en dat men zijn klachten daarover in zijn ogen niet serieus nam. Hij voelde zich niet gehoord. Door al die emoties had hij zich niet meer in de hand. Hij heeft veel spijt van zijn handelen en heeft volledig meegewerkt aan het politieonderzoek.
In het reclasseringsadvies van 29 mei 2018 staat onder meer vermeld dat de verdachte veel heeft meegemaakt in Afghanistan en dat er aanwijzingen aanwezig zijn voor trauma’s. Ook is gebleken dat de verdachte thans is gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC).
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblemen bij de verdachte. Dit is echter niet vast te stellen nu geen nader onderzoek hiernaar is verricht.
Het reclasseringsrapport vermeldt verder, op grond van informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek, dat de Duitse autoriteiten een akkoord hebben gegeven voor overname van de verdachte tot 22 november 2018. Hierna kan de verdachte niet meer terugkeren naar Duitsland en zal hij moeten worden overgedragen aan Afghanistan.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden omdat de verdachte na detentie Nederland zal worden uitgezet.
Met betrekking tot het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot het aanleggen van de handboeien overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie Politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (verder te noemen Ambtsinstructie) kan een politie-ambtenaar een persoon, die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen indien de feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Dat de politie-ambtenaren die de aanhouding hebben verricht en de transportboeien hebben aangelegd doende waren met het afwenden van onmiddellijk dreigend gevaar blijkt uit hun verantwoording voor het onderzoek aan verdachtes kleding op grond van artikel 7 lid 3 Politiewet 2012, te weten dat verdachte even daarvoor brand had gesticht in een appartementen complex op het AZC te Heerlen.
Op grond van artikel 23 van de Ambtsinstructie dient de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de handboeien als bedoeld in artikel 22, dit onverwijld schriftelijk melden aan de meerderen, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van de handboeien hebben gemeld. Uit het dossier blijkt niet met zo veel woorden dat deze melding is verricht. In zoverre is er sprake van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van strafvordering.
Nu uit de feiten en omstandigheden blijkt dat het aanleggen van de handboeien binnen de kaders van de Ambtsinstructie is verricht en voorts gesteld noch gebleken is dat verdachte door deze gang van zaken op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad, is er geen reden om tot de door de verdediging bepleite strafvermindering over te gaan.
Alles tegen elkaar afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest opleggen. Anders dan de officier van justitie weegt de rechtbank hierbij in het bijzonder mee dat de verdachte na zijn detentie vóór 22 november 2018 kan worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten en niet hoeft te worden uitgezet naar Afghanistan, van welke uitzetting de rechtbank de gevolgen niet kan overzien.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam aangever 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 2.950,00.
Dit bedrag bestaat voor € 700,00 uit materiële schadevergoeding wegens de bij de brand beschadigde goederen: een jas, horloge, schoenen, overige kleding, waterkoker en iPhone. Voorts heeft de benadeelde partij € 2.250,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd vanwege psychische problemen, bestaande uit slaapproblemen, angstgevoelens en stress, die het gevolg zijn van de brandstichting door de verdachte. Voorts is door de brand een Nokia telefoon van de verdachte verloren gegaan. Die Nokia was een tastbare herinnering aan de in Afghanistan achtergebleven broer van de benadeelde partij en bevatte documenten aangaande de verblijfsvergunning van de benadeelde partij en Afghaanse muziek die anderszins niet beschikbaar is. De benadeelde partij heeft verwezen naar een smartengeldvergoeding toegekend door de rechtbank Utrecht (ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4291).
De benadeelde partij vordert de wettelijke rente over het schadebedrag en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel voor toewijzing in aanmerking komt. De materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd. Ook de immateriële schadevergoeding is onderbouwd. De brandstichting heeft een negatieve invloed gehad op het leven van de benadeelde partij. Met de Nokia telefoon zijn documenten aangaande de verblijfsvergunning, een link met zijn broer en muziek verloren gegaan.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt, behoudens de iPhone 6S, nu nergens uit blijkt dat de benadeelde partij over een dergelijke telefoon beschikte.
De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen nu niet is onderbouwd dat de benadeelde partij psychische klachten heeft. Een verklaring van een psycholoog, arts of geneeskundige ontbreekt. De door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak van de rechtbank Utrecht ziet op een andere situatie, waarbij een laptop was gestolen bij een inbraak, dit betrof dus ander misdrijf en een ander product.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde vergoeding voor de bij de brand beschadigde jas, horloge, schoenen, overige kleding en waterkoker zijn niet betwist. Deze posten met een totaalbedrag van € 300,00 zullen worden toegewezen.
De vordering ten aanzien van de iPhone is gemotiveerd betwist. Om te oordelen of de benadeelde partij in bezit was van een iPhone en wat daarvan de concrete waarde was
is nader onderzoek noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert een dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze vordering.
Ook de vordering ten aanzien van de immateriële schade is gemotiveerd betwist.
De rechtbank kan op grond van de thans beschikbare gegevens niet vast stellen of en in hoeverre er als rechtstreeks gevolg van de brandstichting aan de zijde van de benadeelde partij sprake is van psychische problemen, bestaande uit slaapproblemen, angstgevoelens en stress.
Om te oordelen over de gevorderde immateriële schadevergoeding is nader onderzoek noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert een dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze vordering.
De hiervoor toegewezen vordering zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
8 december 2017, de datum van de onrechtmatige daad. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen art. 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij,
[naam aangever 2], gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij te betalen
€ 300,00, te vermeerderen met de wettelijke
rente te berekenen over de periode van 8 december 2017 tot aan de dag van de
volledige voldoening;
- verklaart de benadeelde partij,
[naam aangever 2], wonende te Heerlen,
niet-ontvankelijkin zijn vordering ten aanzien van de gevorderde post iPhone
en de gevorderde immateriële schadevergoeding;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader
van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve
van de benadeelde partij van € 300,00, bij niet betaling en verhaal te
vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende
hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de
wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 8 december 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling
aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in
zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan
aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de
verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en
mr. dr. D.L.F. de Vocht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2018.
Mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. dr. D.L.F. de Vocht zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 december 2017 in de gemeente Heerlen opzettelijk
brand heeft gesticht door in een pand, gelegen aan Imstenrade 6, open vuur in
aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan een kamer van
genoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het AZC Imstenrade en/of de inboedel
van genoemd pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
voor de bewoners en/of personeel van AZC Imstenrade, in elk geval levensgevaar
voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
genoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer PL2300-2017195657-19, gesloten d.d. 19 december 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 88.
2.Proces-verbaal aangifte, door [naam aangever 1] , d.d. 8 december 2017, p. 7-8.
3.Proces-verbaal aangifte door [naam aangever 2] d.d.12 december 2017, p. 76-79.
4.Proces-verbaal Forensisch onderzoek in woning d.d.10 december 2017, p. 56-58.