ECLI:NL:RBLIM:2018:5869

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
C/03/250521 / KG ZA 18-283
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van berichten en rectificatie door stichting tegen voormalig werknemer

In deze zaak vordert de stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) in kort geding een verbod op het plaatsen van negatieve berichten over haar op social media door een voormalig werknemer, [gedaagde partij]. De procedure is gestart na een reeks van negatieve uitlatingen door [gedaagde partij] op platforms zoals Facebook en LinkedIn, die volgens LVO in strijd zijn met hun Social Media Protocol en de reputatie van de stichting schaden. LVO heeft [gedaagde partij] gesommeerd om deze berichten te verwijderen, maar er is geen overeenstemming bereikt, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van LVO niet toewijsbaar zijn, omdat een algeheel verbod op publicatie een te grote inbreuk op de vrijheid van meningsuiting zou vormen. De rechter benadrukt dat LVO niet specifiek heeft aangegeven welke uitlatingen onrechtmatig zijn en waarom, waardoor de vorderingen niet kunnen worden toegewezen. De rechter heeft LVO als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde partij].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/250521 / KG ZA 18-283
Vonnis in kort geding van 21 juni 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING LIMBURGS VOORTGEZET ONDERWIJS,
gevestigd te Sittard,
eiseres,
advocaat mr. H.A.A. Berendsen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Aarden.
Partijen zullen hierna LVO en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 23
  • de door [gedaagde partij] voorafgaand aan de behandeling ingezonden producties 1 t/m 19
  • de door LVO voorafgaand aan de behandeling ingezonden producties 24 t/m 29
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van LVO
  • de pleitnota van [gedaagde partij]
1.2.
De door [gedaagde partij] ingezonden productie 20 is buiten de in het procesreglement bepaalde termijn ingezonden en maakt geen onderdeel uit van de processtukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
LVO is een overkoepelende stichting waaronder 21 scholen in het voortgezet onderwijs in Limburg vallen.
2.2.
[gedaagde partij] is op 1 augustus 2014 bij LVO in dienst getreden als docent bij het Grotiuscollege te Heerlen.
2.3.
[gedaagde partij] is begin 2017 aangewezen als herplaatsingskandidaat en werd om die reden op eigen verzoek voor het schooljaar 2017/2018 gedetacheerd bij een school die niet onder LVO valt. Deze detachering werd in december 2017 beëindigd vanwege arbeidsongeschiktheid van [gedaagde partij] als gevolg van een zware burn-out.
2.4.
Tijdens de re-integratie van [gedaagde partij] heeft in maart 2018 per abuis een zogenaamde hersteldmelding van [gedaagde partij] plaatsgevonden. Deze hersteldmelding is met terugwerkende kracht gecorrigeerd.
2.5.
Als gevolg van de hersteldmelding is bij [gedaagde partij] (uiteindelijk) een vertrouwensbreuk ontstaan in zijn relatie met LVO.
2.6.
In april 2018 begint [gedaagde partij] met het plaatsen van correspondentie met en/of negatieve berichten over LVO, haar voorzitter en andere medewerkers of relaties van LVO op social media zoals Facebook, Linked In en Instagram.
2.7.
Bij aangetekende brief van 15 mei 2018 heeft de advocaat van LVO [gedaagde partij] erop gewezen dat zijn berichten over LVO op de social media in strijd zijn met het “Social Media Protocol” van LVO en dat hij de reputatie van LVO en haar medewerkers schaadt. Hij heeft [gedaagde partij] gesommeerd om te stoppen met alle negatieve en lasterlijke berichtgeving en deze van de social media te verwijderen.
2.8
[gedaagde partij] heeft aangegeven daartoe bereid te zijn en heeft LVO verzocht de mogelijk negatieve en/of lasterlijke passages of teksten concreet aan te geven.
LVO heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet op haar weg ligt dit te doen.
Omdat partijen hierover geen overeenstemming konden bereiken, heeft LVO [gedaagde partij] in rechte betrokken.
2.9.
Ter zitting heeft [gedaagde partij] onweersproken gesteld dat hij op social media de correspondentie en mogelijk negatieve dan wel lasterlijke berichten grotendeels heeft verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
LVO vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde partij] te gebieden binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de publicaties en/of berichtgevingen omtrent LVO , haar personeel, haar opdrachtnemers en haar overige relaties van de social media pagina’s van [gedaagde partij] alsmede eventuele andere websites op internet te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede [gedaagde partij] te gebieden om zich te onthouden van iedere vorm -direct en/of indirect- van publicatie en/of berichtgeving en/of uiting omtrent LVO, haar personeel, haar opdrachtnemers en haar overige relaties, op straffe van een direct opeisbare dwangsom ter hoogte van € 1.000,-- per dag, met een maximum van € 50.000,--;
b. [gedaagde partij] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op al zijn sociale media profielen waarop hij een of meerdere berichtgeving en/of publicaties omtrent LVO, haar personeel, haar opdrachtnemers en haar overige relaties, heeft geplaatst een rectificatie te publiceren met de tekst:

alle uitlatingen en meldingen over LVO, zoals vermeld op mijn sociale media profielen zijn niet op feiten gebaseerd. Door persoonlijke omstandigheden heb ik ten onrechte deze negatieve uitlatingen over LVO, haar personeel, haar opdrachtnemers en haar overige relaties gepubliceerd en verspreid. Mijn excuses hiervoor
op straffe van een direct opeisbare dwangsom ter hoogte van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde partij] hiermee nalatig blijft, met een maximum van € 50.000,--;
c. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen LVO als eisende partij optreedt, zodat de vorderingen voor zover deze zien op derden zoals opdrachtnemers en of overige relaties van LVO, die geen partij zijn in deze procedure, niet toewijsbaar zijn.
4.2.
Ten aanzien van de vorderingen voor zover die betrekking hebben op LVO en haar medewerkers overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of een publicatie onrechtmatig is staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant het belang dat een partij over wie wordt gepubliceerd niet behoeft te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen (ongewenste negatieve publiciteit) en aan de andere kant het belang van uitingsvrijheid of vrijheid om bepaalde misstanden aan de kaak te stellen. Er bestaat geen rangorde tussen deze grondrechten. Welk recht (en belangen) in een gegeven geval het zwaarste dient te wegen hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
Uit de jurisprudentie volgt dat hierbij meegewogen worden:
a. de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
b. de ernst — bezien vanuit het algemeen belang — van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a. t/m c. bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
4.4.
Het door LVO onder a gevorderde verbod en een rectificatie zoals onder b gevorderd, vormen een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Dit brengt met zich dat moet worden beoordeeld of de berichten, dan wel onderdelen daarvan, onrechtmatig zijn. Daarvoor is vereist dat door LVO wordt aangegeven voor welke specifieke berichten het verbod wordt gevraagd en waaruit de onrechtmatigheid van die berichten bestaat (zie onder andere het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250). LVO heeft dit niet gedaan en volstaan met het vorderen van een algeheel publicatieverbod van door [gedaagde partij] op social media geplaatste berichten over LVO, zonder te duiden welke uitlatingen niet zouden kunnen (onrechtmatig zijn) en waarom ze onrechtmatig zouden zijn en een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting zouden rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt dat een algeheel verbod, nu het een inperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting betreft, veel te ver gaat en het gevorderde verbod reeds daarom niet toewijsbaar is.
Het gevorderde verbod is zelfs zo algemeen dat zelfs het publiceren van de door LVO gevorderde rectificatie, strikt genomen al een inbreuk op het verbod zou opleveren.
4.5.
Bij de conclusie dat het gevorderde verbod niet toewijsbaar is, tekent de voorzieningenrechter wel aan dat daarmee niet is gezegd dat al de berichten van [gedaagde partij] over LVO toelaatbaar waren. [gedaagde partij] is zich klaarblijkelijk daarvan bewust omdat hij tijdens de behandeling heeft verklaard dat hij is overgegaan tot het (grotendeels) verwijderen van berichten op social media over LVO en haar medewerkers.
4.6.
De omstandigheid dat het verbod, zoals gevorderd, niet kan worden toegewezen, doet ook de grond ontvallen aan de toewijsbaarheid van de gevorderde rectificatie. Daarenboven overweegt de voorzieningenrechter dat ook de vordering tot rectificatie te ruim is geformuleerd. Deze ziet immers op
alleuitlatingen en meldingen over LVO. Toewijzing van een dergelijke vordering zou [gedaagde partij] op dat punt volledig monddood maken.
4.7.
Nu geen van de vorderingen toewijsbaar is, zal LVO als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.271,00
4.8.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals door [gedaagde partij] gevorderd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt LVO in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 1.271,00,
5.3.
veroordeelt LVO in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat LVO niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verlopen van de termijn tot aan de dag van voldoening,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CB