Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft op 4 oktober 2016 een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend met als oogmerk in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Weliswaar heeft eiser ten tijde van belang geen arbeidsvermogen, maar het ontbreken van arbeidsvermogen is niet duurzaam. Wel komt eiser in aanmerking voor een indicatie banenafspraak.
2. Eiser is het niet met verweerder eens. Hij wijst er op dat hij al sinds zijn elfde jaar zonder veel resultaat wordt behandeld en begeleid en hij is van mening dat hij sinds zijn achttiende niet over arbeidsvermogen beschikt en in dit vermogen in de toekomst ook niet meer zal kunnen ontwikkelen. Hij is in zijn ogen daarom ten onrechte niet in aanmerking gebracht voor een Wajonguitkering en wel voor een indicatie banenafspraak.
Afwijzing Wajonguitkering
3. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) is per 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
4. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
5. Ingevolge het artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015 wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van Hoofdstuk 1A van de Wajong en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
6. Ingevolge het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
7. Ingevolge het achtste lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
8. Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
9. Wordt aan één van de - negatief geformuleerde - vier voorwaarden door een ‘rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling’ (artikel 1a:1 Wajong 2015) voldaan, dan is (in zoverre) geen sprake van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en moet vervolgens worden beoordeeld of die situatie duurzaam is.
10. Nadere regels als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van het Schattingsbesluit – ter beoordeling van de vraag of de betrokkene aan een van de vier in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet – zijn niet gesteld. Volgens de nota van toelichting bij het Besluit van
8 oktober 2014 (p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak. Verder blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 dat het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
11. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkenen ervaren in hun functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
12. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord betreft het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt. In Bijlage 1 van het Compendium wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen.
13. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de SMBA-systematiek in beginsel niet rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of iemand mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018), waarin is geoordeeld dat aan verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming. 14. De primaire verzekeringsarts (Van Ierland) heeft eiser gezien op het spreekuur op 14 november 2016 en de door of namens hem aangeleverde medische stukken bestudeerd. Eiser kampt met psychische problematiek. Er is sprake van ADHD, een zeer lichte verstandelijke beperkingen en antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. De verzekeringsarts acht eiser ten minste vier uur per dag belastbaar. Daarbij acht hij eiser in staat om aaneengesloten te werken gedurende ten minste een periode van een uur, zonder een structurele onderbreking ten behoeve van begeleiding of aansturing. Er bestaat geen aanleiding voor een urenbeperking. Gezien eisers gebrekkige impulsregulatie beschikt hij echter niet over voldoende werknemersvaardigheden. Als eiser zich onder adequate behandeling stelt, mag niettemin een toename van vorenbedoelde bekwaamheden worden verwacht. Hierbij geldt wel de kanttekening dat eiser alsdan afhankelijk zal zijn van begeleiding. De verzekeringsarts komt daarmee tot de conclusie dat eiser ten tijde hier van belang niet over arbeidsvermogen beschikt maar dat geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
15. De primaire arbeidsdeskundige (Noten) heeft vervolgens op 15 november 2016 gerapporteerd dat, nu eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering maar ten tijde van belang geen arbeidsvermogen heeft, hij in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
16. Hangende bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) (Korten) eiser gezien en gesproken tijdens de hoorzitting op 14 februari 2017. De verzekeringsarts heeft het standpunt van de primaire verzekeringsarts dat eiser op zijn 18e niet over arbeidsvermogen heeft beschikt, bevestigd. Ten aanzien van het criterium van het beschikken over basale werknemersvaardigheden heeft de verzekeringsarts b&b nader gerapporteerd dat eiser voldoende verstandelijke mogelijkheden heeft en over voldoende inzicht beschikt om instructies voor een eenvoudige taakuitvoering, in een rustige, gestructureerde, voorspelbare werkomgeving, te kunnen begrijpen, te kunnen onthouden en te kunnen uitvoeren. Het nakomen van afspraken en het uitvoeren van opdrachten kan echter in de praktijk nog tot problemen leiden, vanwege de beperkte impulsregulatie en de duidelijk verminderde agressietolerantie. Ook de verzekeringsarts b&b huldigt het standpunt dat eiser deze werknemersvaardigheden naar de toekomst toe nog zal kunnen ontwikkelen. Zij heeft in dat verband opgemerkt dat er bij jonge mensen met ontwikkelingsstoornissen in beginsel vanuit wordt gegaan dat vaardigheden zich nog kunnen ontwikkelen. In het geval van eiser heeft zij daarbij betrokken dat eiser kort na de hoorzitting zou starten met een intensieve, waarschijnlijk langdurige, gespecialiseerde psychiatrische behandeling bij Radix, Centrum voor Forensisch Psychiatrische Zorg bij Mondriaan, alsook begeleiding vanuit de Wet maatschappelijk ondersteuning.
17. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b ( [naam 3] ) op 17 februari 2017 gerapporteerd dat er geen aanleiding is om het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige niet te volgen.
18. De rechtbank oordeelt als volgt.
19. Niet in geschil is dat eiser op zijn achttiende geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Tussen partijen is in geschil, gelet op de gronden van beroep, of het ontbreken van arbeidsvermogen óók moet worden toegeschreven aan het niet aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van een uur, of eiser al dan niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
20. Bij de beoordeling of de betrokkene al dan niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur gaat het er (uitsluitend) om dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het werkproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. De noodzaak om iemand bij te sturen is er als hij zelf niet kan onderkennen dat hij op enig moment niet adequaat functioneert en/of zichzelf daarin niet kan corrigeren. Bij ‘aaneengesloten werken’ gaat het niet om bepaalde activiteiten, maar om het functioneren in het algemeen, ongeacht het type activiteit. In het Compendium Participatiewet zijn belastbaarheidsaspecten op functieniveau en op activiteitenniveau geduid die bij de beoordeling een rol kunnen spelen. Bij belastbaarheidsaspecten op functieniveau wordt gedacht aan:
- aandacht en richten van aandacht;
- geheugen en herinneren en
Als belastbaarheidsaspecten op activiteitenniveau zijn geduid:
- ontwikkelen van vaardigheden (leerbaarheid);
- uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen en
21. Uitgangspunt daarbij is dat de betrokkene ten minste een uur aaneengesloten kan werken als hij geen problemen heeft bij het uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen.
22. Bij de beoordeling in het licht van artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit of eiser al dan niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, gaat het om een belastbaarheid van in totaal vier uur per dag. Het is niet noodzakelijk om vier uur aaneengesloten belastbaar te zijn.
23. De verzekeringsarts (b&b) is van mening dat er op basis van de bevindingen van het dossieronderzoek, anamnese en dagverhaal geen arbeidsmedische contra-indicaties zijn om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten te werken. Ook de verzekeringsarts b&b acht eiser op basis van diens dagverhaal – zoals het zelfstandig runnen van het huishouden, het urenlang gamen –
in staat om tenminste vier uur per dag activiteiten te verrichten en een uur achtereen arbeid te kunnen verrichten. Volgens haar is daarbij voldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van eiser en leiden die niet toe een urenbeperking.
24. De rechtbank acht de hiervoor samengevat weergegeven motivering toereikend. Dat eiser ten tijde hier van belang niet beschikte over voldoende werknemersvaardigheden, maakt dit niet anders. Van een te beperkte beoordeling van het 4 uurs- en 1 uurscriterium is geen sprake.
25. Met betrekking tot verweerders standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, overweegt de rechtbank als volgt.
26. Zoals reeds overwogen, wordt in Bijlage 1 van het Compendium het begrip duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen. Het doel van het beoordelingskader is het geven van criteria voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen ten behoeve van beoordelingen voor de Wajong 2015. Volgens de inleiding is het beoordelingskader een hulpmiddel voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige om te kunnen bepalen of er al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
27. In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen:
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen:
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.
28. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
29. Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zullen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
30. Onder verwijzing naar de meergenoemde uitspraak van de CRvB van 5 april 2018 acht de rechtbank het ten behoeve van een zorgvuldige en transparante besluitvorming aangewezen dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige het stappenplan van het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
31. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerders standpunt dat bij eiser geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen niet houdbaar is, nu eiser al sinds zijn vroege jeugd klachten en beperkingen heeft en deze niet zullen veranderen. Volgens eiser is van progressie tot op heden geen sprake, terwijl er al sinds hij elf jaar was veel hulp en behandeling is geweest. Ter zitting heeft eisers begeleider van CAB&B dienaangaande naar voren gebracht dat hij eiser al bijna twee jaar zeven uur per week begeleidt en dat die begeleiding hard nodig is. Er is gewerkt aan eisers schuldenlast en er is bewerkstelligd dat eiser een dak boven zijn hoofd heeft. Ten aanzien van eisers persoonlijkheidsprobleem is het echter niet gelukt om vooruitgang te boeken.
32. De rechtbank is van oordeel dat de overweging van de verzekeringsarts b&b, dat er bij jonge mensen met ontwikkelingsstoornissen in beginsel vanuit wordt gegaan dat vaardigheden zich nog kunnen rijpen en ontwikkelen, onvoldoende concreet en deugdelijk om te kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan het zogenoemde duurzaamheidscriterium. Weliswaar is door de verzekeringsarts b&b een inschatting gemaakt van het resultaat van de in te zetten forensisch psychiatrische behandeling en begeleiding, maar daarbij is niet gebleken van overleg tussen de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b. Dit overleg is blijkens het stappenplan aangewezen, nu beoordeling van het geval van eiser – anders dan op pagina 7 van het rapport van de verzekeringsarts b&b is gesuggereerd – dient plaats te vinden volgens de criteria van stap 3. Dat de arbeidsdeskundige b&b eigenstandig een standpunt heeft ingenomen over het duurzaamheidscriterium, volstaat derhalve (ook) niet.
33. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de weigering van een Wajong-uitkering, onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in zoverre niet in stand kan blijven. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen, met in achtneming van hetgeen hierboven is overwogen. Tevens dient daarbij het resultaat van de inmiddels – zoals de gemachtigde ter zitting naar voren heeft gebracht – zonder succes gevolgde behandeling bij Radix en de begeleiding door AB&B te worden betrokken. Voorts dient een inschatting te worden gegeven van het te behalen resultaat van de geplande behandeling bij Shamsa Psychopedogagiek. Daarbij is van belang dat in een geval als dit ook moet worden bekeken of aan het tweede lid van artikel 1a:l van de Wajong 2015 kan worden ontleend dat eiser een jonggehandicapte is. In dit verband verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2388. Daarin is geoordeeld dat, anders dan verweerder in de betreffende zaak heeft betoogd, uit de tekst van dit artikellid blijkt een betrokken alsnog alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt als in de daarin bedoelde periode van vijf jaar alsnog een toestand is ontstaan waarin de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Eiser zou aan dit artikellid dus ook een aanspraak kunnen ontlenen als het ontbreken van arbeidsmogelijkheden in die periode alsnog een duurzaam karakter heeft gekregen. 34. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte in aanmerking heeft gebracht voor een indicatie banenafspraak. Uit hetgeen is overwogen over de beslissing op de Wajong-aanvraag, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat ook de motivering van het bestreden besluit, voor zover die ziet op de beslissing over de indicatie banenafspraak, geen stand kan houden. Het beroep is ook in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt ook in zoverre het bestreden besluit.
35. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
36. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Tevens is verzocht om vergoeding van de door eiser gemaakte reiskosten. Op grond van het Bpb komen de reiskosten op basis van het openbaar vervoer, tweede klasse, van eiser voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn met toepassing van het Bpb begroot op € 18,02 (uitgaande van een (retour)reis per trein tussen station Kerkrade Centrum en station Roermond).