ECLI:NL:RBLIM:2018:4971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
03/720314-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en vernieling in recreatiewoningen te Ohé en Laak

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [naam verdachte 2], die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting en vernieling in recreatiewoningen in Ohé en Laak. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte], was gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard en werd bijgestaan door mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 en 15 mei 2018. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen brand stichten in drie recreatiewoningen en het vernielen van ruiten en interieur van twee andere woningen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen, waaronder DNA-sporen en telecommunicatiegegevens die de verdachte in de nabijheid van de plaats delict plaatsten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, rekening houdend met het tijdsverloop van de zaak en zijn strafblad. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen wegens gebrek aan bewijs van bevoegdheid om te procederen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720314-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 mei 2018
in de strafzaak tegen
[naam verdachte 2] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd (uit andere hoofde) in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. Raza, advocaat kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 en 15 mei 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na vordering nadere omschrijving, - kort en feitelijk weergegeven- op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen brand heeft gesticht in drie recreatiewoningen waardoor gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2:samen met anderen ruiten en/of het interieur van een slaapkamer van twee recreatiewoningen heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
In december 2014 en januari 2015 vonden er in de omgeving van Roermond vier zogenaamde ‘nautische branden’ plaats. Op 6 december 2014 in een boot in Herten,
op 10 december 2014 in Ohé en Laak, op 16 december 2014 in twee loodsen met motorboten in Roermond en op 15 januari 2015 in woonboten en woonarken in een jachthaven in [plaats] , waarvan medeverdachte [naam medeverdachte 1] mede-eigenaar is. Onder de naam [naam politie onderzoek] werd door de politie een onderzoek opgestart naar deze brandstichtingen en mogelijke verbanden daartussen. Dat onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van de verdachten [naam verdachte 2] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] .
Tijdens het onderzoek is de oorzaak van de brand in Roermond niet komen vast te staan. Deze brand maakt dan ook geen onderdeel uit van het dossier. Hoewel het politieonderzoek naar de branden in Herten en [plaats] wel onderdeel uitmaakt van het dossier, is aan verdachte alleen de betrokkenheid bij de brandstichtingen alsmede de vernielingen in Ohé en Laak ten laste gelegd in de vorm van medeplegen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben – zoals uiteengezet in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gevorderd dat het medeplegen van de ten laste gelegde brandstichtingen alsmede het medeplegen van de vernielingen worden bewezenverklaard.
De officieren van justitie hebben in het kader van de bewijsvoering gewezen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de aangiften van [naam aangever 1] , [naam aangever 2] , [naam aangever 3] en [naam aangever 4] namens [naam aangever 5] met betrekking tot de brandstichting in de woonboten nummer 28, 29 en 31 en de vernielingen in de woonboten nummer 26 en 30;
  • het forensische onderzoek van de woonboten;
  • de verklaringen van de brandweermannen met betrekking tot het gemeen gevaar voor goederen;
  • de camerabeelden van een persoon die op 10 december 2014 tussen 20.54 uur en 21.04 uur met ‘ [naam jerrycans] ’ kannetjes in de handen over de steiger loopt. De brand wordt bij 112 om 21.16 uur gemeld;
  • het aantreffen van het DNA van [naam verdachte 2] op een dop voor de woonboot nummer 30 (pagina 1654);
  • het aantreffen van het DNA van [naam medeverdachte 2] op de dop voor de woonboot nummer 28 (pagina 1654);
  • het aantreffen van het DNA van [naam medeverdachte 1] op een van de doppen aangetroffen voor de woonboten (pagina 2106);
  • het aantreffen van het DNA van [naam medeverdachte 2] op een poetsdoek die naar benzine rook (pagina 1654);
  • blijkens een doorzoeking in de woning van getuige [naam getuige 1] , de vriendin van [naam verdachte 2] , kon [naam verdachte 2] beschikken over vrijwel identieke poetsdoeken als aangetroffen op de plaats delict (pagina 311). [naam verdachte 2] verbleef ten tijde van de brandstichting bij zijn vriendin (pagina 340);
  • [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] konden via hun werk bij [naam werkgever] beschikken over ‘ [naam jerrycans] ’ jerrycans, die vrijwel identiek zijn aan de op de steiger en in het water bij de woonboten aangetroffen ‘ [naam jerrycans] ’ kannetjes (verklaringen van getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] en [naam getuige 6] );
  • [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] konden via het telecommunicatieonderzoek al op 7 december 2014 en [naam medeverdachte 2] eveneens op 8 december 2014 in de omgeving van de plaats delict worden gebracht. Ook wijst dat onderzoek uit dat er contact is tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Op 7 december 2014 is er tussen 07.46 uur en 08.02 uur sms-verkeer tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . De toestellen van [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] zijn dan in de omgeving van de plaats delict. Er is eerder sms-contact tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] op 6 december 2014, inhoudende ‘Alles is goed’. Vervolgens volgt er op 7 december 2014 een ontmoeting tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en nog meer sms-contact. Op 7 december 2014 zijn er telefonische contacten tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] in de omgeving van de plaats delict;
  • op 8 december 2014 vindt er omstreeks 17.42 uur een ontmoeting plaats tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] bij restaurant de [naam restaurant] te Kelpen, hetgeen door [naam medeverdachte 1] ook wordt erkend;
  • de gsm van [naam medeverdachte 2] straalt op 8 december 2014 tussen 18.56 uur en 19.34 uur een mast aan die de plaats delict bestrijkt. [naam verdachte 2] is blijkens zijn enkelbandgegevens van huis tussen 16.46 uur en 20.29 uur;
  • tussen september 2014 en januari 2015 hebben er 166 telefonische contacten plaatsgevonden tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en 117 contacten tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] ;
  • een uur voor de brandstichting en vernielingen is er telefonisch contact tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] , waarbij de gsm van [naam verdachte 2] in de omgeving van de plaats delict is;
  • blijkens de enkelbandgegevens van [naam verdachte 2] is hij op 10 december 2014 tussen 18.19 uur en 21.54 uur van huis;
  • [naam verdachte 2] geeft als verklaring voor het aanstralen van de mast door zijn telefoon dat hij op weg was naar een bijeenkomst van [naam motorclub] in Geleen. Uit het telecommunicatieonderzoek blijkt dat hij op 10 december 2014 niet in Geleen is geweest (pagina 494);
  • de telefoon van [naam medeverdachte 1] straalt op 10 december 2014 om 20.49 uur de mast aan die de plaats delict bestrijkt (pagina 411);
  • op 11 december 2014 is er sms-contact tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , inhoudende: ‘Hekwerk is geplaatst, maar niet van harte’;
  • op 11 december 2014 zijn er telefonische en sms-contacten eerst tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en daarna tussen [naam verdachte 2] en [naam medeverdachte 2] ;
  • de inhoud van de brieven van [naam verdachte 2] aan zijn vriendin [naam getuige 1] , met name de dubbelzinnigheid over ‘de verbrande schepen’, ‘opnieuw de fik er in’, ‘alsof die water zag branden’ en ‘HAHA’.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van [naam verdachte 2] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de brandstichtingen en de vernielingen. Het DNA van alle drie de verdachten is aangetroffen op doppen en dat van [naam medeverdachte 2] tevens op een poetsdoek op de plaats delict en de verdachten hebben daarvoor geen logische verklaring gegeven. Daarnaast kunnen alle verdachten middels het telecommunicatie-onderzoek ten tijde van of rondom het tijdstip van de brandstichting in de omgeving van de plaats delict worden geplaatst. Ook daarover blijft een geloofwaardige verklaring van de verdachten achterwege. Het gaat niet om alle bewijsmiddelen afzonderlijk, maar om de onderlinge samenhang waarbij de kans dat al die onderdelen op toeval berusten naar het oordeel van de officieren van justitie verwaarloosbaar klein is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – zoals uiteengezet in de overgelegde pleitnota – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, om de volgende redenen.
Verdachte heeft bij zijn eerste gesprek met de politie over de verdenkingen uitdrukkelijk ontkend iets met de brandstichtingen te maken te hebben. Voorts heeft hij een verklaring afgelegd over zijn relatie en contacten met de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Deze contacten kunnen niet als belastend worden aangemerkt. Verdachte heeft ook alternatieve scenario’s gegeven met betrekking tot de resultaten van het DNA- en telecommunicatieonderzoek.
DNA-onderzoek
Met betrekking tot het aangetroffen DNA-spoor op een op de plaats delict aangetroffen dop, is het de vraag of het daadwerkelijk DNA-materiaal van verdachte betreft. Door zowel The Maastricht Forensic Institute (TMFI) als Verilabs (in de contra-expertise) is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan verdachte één van de donoren zou kunnen zijn. In de contra-expertise waren echter niet alle DNA-kenmerken van verdachte zichtbaar. In beide rapportages is vervolgens de likelihood-ratio methode toegepast, waarbij in beide gevallen wordt geconcludeerd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het mengprofiel DNA van [naam verdachte 2] en een onbekende bevat dan dat het DNA van twee onbekende personen bevat. Echter, deze conclusies verwoorden de bewijskracht van de resultaten ten aanzien van de gehanteerde hypothesen. De conclusies geven uitdrukkelijk niet de kans weer dat een bepaalde hypothese waar is. Die kans hangt namelijk ook af van overig bewijs en informatie buiten het forensisch expertiseterrein en valt daardoor buiten de reikwijdte van de rapporten. Dat een hypothese alleen niet genoeg is om met voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat dat materiaal van verdachte is, volgt uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 23 juli 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:5572).
Voorts is het de vraag of dit spoor delictgerelateerd en daardoor relevant is voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. In onderhavige zaak gaat het om een mogelijke match op een beweegbaar object. Er zijn geen sporen van verdachte aangetroffen op de jerrycans met vloeistof, noch is vastgesteld dat op de betreffende dop een brandbare vloeistof is aangetroffen. Niet kon worden vastgesteld wat voor soort biologisch materiaal is bemonsterd. Dat betekent dat het kan gaan om biologische contactsporen, waarbij er tal van aannemelijke en alternatieve verklaringen kunnen zijn voor de aanwezigheid daarvan op een plaats delict. Dergelijke contactsporen hebben dan ook slechts een indirecte bewijswaarde. In onderhavige zaak ontbreekt objectief steunbewijs voor verdachtes betrokkenheid en kan het DNA-spoor op zichzelf beschouwd niet alle redelijke twijfel uitsluiten dat verdachte ook degene is geweest die het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten slotte is door verdachte uitgelegd en blijkt ook uit de overige bewijsmiddelen dat verdachte toegang had tot jerrycans en doppen in verband met zijn werkzaamheden bij [naam werkgever] en dat hij een groot deel van de dag bezig was met het openen, sluiten en hervullen van jerrycans met daarin benzine. Hierbij is van belang dat niet duidelijk is geworden op welk moment het DNA van verdachte mogelijk op de dop terecht is gekomen. Niet uit te sluiten is dat de daders van de brandstichting handschoenen hebben gedragen en het DNA van verdachte op een eerder moment op de dop terecht is gekomen. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat er geen enkel DNA-spoor van verdachte op de overige objecten is aangetroffen.
Kortom, als het gaat om verplaatsbare sporendragers waarbij niet kan worden vastgesteld wanneer en op welke wijze het DNA daarop is gekomen alsmede waarbij objectief steunbewijs ontbreekt, kan dit geen wettig en overtuigend bewijs opleveren, zodat vrijspraak dient te volgen.
Telecommunicatieonderzoek
Het toestel van verdachte valt blijkens de zendmastgegevens op 10 december 2014 omstreeks 21.19 uur onder het bereik van een zendmast te Echt, die ook de A2 bereikt. Omstreeks 21.42 uur is er een registratie in een gebied te Veldhoven en Eindhoven. Er wordt geconcludeerd dat verdachte via de A2 en het noorden van Eindhoven naar zijn woning is gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij iedere woensdagavond de clubavonden van [naam motorclub] te Geleen bezoekt en dan via de A2 rijdt. Op basis van het telecommunicatie-onderzoek kan niet worden uitgesloten dat verdachte de betreffende avond in Geleen is geweest. Bovendien is nader onderzoek op dit punt niet uitgevoerd, hoewel daartoe door de verdediging mogelijkheden zijn aangedragen.
Medeplegen
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte door de mogelijke DNA-match daadwerkelijk als medepleger en bijvoorbeeld niet als medeplichtige of uitlokker zou kunnen worden gezien. Immers, het aanraken van de betreffende objecten betekent niet per se dat hij ten tijde van het ten laste gelegde zelf aanwezig is geweest en toen aldaar een rol van medepleger heeft vervuld.
Nu nergens uit kan worden afgeleid dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, dan wel dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict, althans dat er sprake was van een taakverdeling, dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten zoals die zijn ten laste gelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De brand in Ohé en Laak
Op 10 december 2014 omstreeks 21.16 uur kwam er bij de brandweer een melding binnen dat er brand was in een drijvende woning in een zijarm van de Maas aan [adres 4] in Ohé en Laak. Aan een steiger liggen hier zes drijvende recreatiewoningen. Toen de brandweer ter plaatse kwam, bleek in drie woningen (nummers 28, 29 en 31) brand te woeden. Bij twee andere woningen (nummer 26 en 30) waren de ruiten ingegooid. De brandweer trof op de steiger voor woning nummer 29 een roze poetsdoek aan. Deze doek rook naar benzine. Aan het gewicht van de doek voelde de brandweerman dat deze kennelijk doordrenkt was. In het water rondom de steiger dreven jerrycans. [2]
Door de eigenaren van de betreffende recreatiewoningen is aangifte gedaan.
[naam aangever 1] heeft, mede namens [naam bedrijf 3] , aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 28 gelegen in de [adres 1] aan [adres 4] te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014 tussen 21.00 uur en 21.20 uur. Aan de rechterzijkant van de woning is het slaapkamerraam vernield. Daarna werd vermoedelijk een brandbare stof naar binnen gegoten of gegooid, welke daarna in brand is gestoken. Daardoor ontstond brand in de slaapkamer. [3]
[naam aangever 3] heeft aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 29 gelegen in de [adres 1] aan [adres 4] te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014. Aan de rechterkant van de woning was het raam van de kinderslaapkamer vernield. De brand is gesticht in de kinderslaapkamer. [4]
[naam aangever 4] heeft, mede namens [naam bedrijf 2] , aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 31 en vernieling van de recreatiewoning nummer 26, gelegen in de [adres 1] aan [adres 4] te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014. Bij woning nummer 31 is er een ruit vernield en brand gesticht. In woning nummer 26 is een raam vernield. [5]
[naam aangever 2] heeft aangifte gedaan van vernieling van de recreatiewoning nummer 30, gelegen in de [adres 1] aan [adres 4] te Ohé en Laak, gepleegd op 10 december 2014. Aan de voorkant van de woning waren twee ruiten ingeslagen en er lag benzine in de slaapkamer. [6]
Voorts blijkt uit onderzoek dat aangever [naam aangever 2] een camera aan zijn woning heeft aangebracht die was gericht op de steiger. Van deze beelden werden twee printscreens gemaakt. Daarop is te zien dat op 10 december 2014 omstreeks 20.54 uur een persoon in lichtkleurige kleding over de steiger loopt. Vervolgens is omstreeks 21.04 een persoon in te zien, die twee jerrycans in zijn handen heeft. [7]
Sporenonderzoek [8]
Op 23 december 2014 omstreeks 23.00 uur werd onderzoek verricht aan de zes drijfwoningen en steiger in de [adres 1] te Ohé en Laak. Daarbij werd het volgende geconstateerd:
Woning nummer 26:
- van de rechts naast de voordeur gelegen slaapkamer waren twee ruiten van de ramen vernield;
Woning nummer 28:
  • rechts naast de voordeur had een brand gewoed in een technische ruimte;
  • de ruit van het eerste raam van de slaapkamer, rechts naast de voordeur, was vernield;
  • op de steiger voor de woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen, welke zijn veiliggesteld (AAHX9504NL en AAHX9505NL);
Woning nummer 29:
  • er was brand geweest in de slaapkamer links naast de voordeur;
  • de ruit van het tweede slaapkamerraam, links van de voordeur, was vernield;
Woning nummer 30:
  • de ruiten van beide ramen van de slaapkamer, links naast de voordeur, waren vernield;
  • op de steiger voor de woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen, welke zijn veiliggesteld (AAHX9501NL en AAHX9502NL);
Woning nummer 31:
  • er was brand geweest in de slaapkamer links naast de voordeur;
  • de ruit van het eerste raam van de slaapkamer was vernield.
Bij de woningen nummer 28, 29 en 31 waar brand had gewoed, alsmede bij woning nummer 30 werd door de verbalisant een geur van brandbare vloeistof geroken.
Op de steiger nabij woning nummer 29 lag een stuk textiel, kleur roze, dat werd veiliggesteld (AAHX9503NL).
Voorts was door de brandweer een groot aantal jerrycans uit het water van de Schroeven-daalseplas gehaald. Deze dreven in het water in de directe nabijheid van de woningen en de steiger. Er werden drie jerrycans veiliggesteld. In twee daarvan zat een vloeistof, die is bemonsterd (AAIN0499NL en AAIN0498NL).
Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut aan deze vloeistofmonsters heeft tot de conclusie geleid dat de samenstelling van deze monsters kenmerkend is voor aardoliedestillaten van subklasse kookpuntbenzine. Vloeistoffen die tot de subklasse kookpuntbenzine behoren zijn licht ontvlambaar. De damp van deze vloeistoffen is bij normale omgevingscondities eenvoudig ontsteekbaar. [9]
Gemeen gevaar voor goederen
Tijdens het sporenonderzoek werd door de verbalisant geconstateerd dat bij de drijfwoningen waarin brand had gewoed, de brand zich had ontwikkeld in de slaapkamer dan wel in een technische ruimte. In deze ruimten was ruim voldoende brandstof aanwezig om de brand te onderhouden en verder te doen uitbreiden. Als de branden niet tijdig waren geblust, had deze uitbreiding gevolgen kunnen hebben. De brand had zich door overslag en via de steiger kunnen uitbreiden naar de naastgelegen drijfwoning(en). [10]
Ook door de ter plaatse gekomen brandweer is verklaard dat de woningen waarin de brand was gesticht, zouden zijn afgebrand als de brandweer niet had ingegrepen. Mogelijk met overslag van vuur naar de overige woningen. Als er niet was geblust dan zouden brandende brokstukken zijn afgedreven met alle gevolgen van dien. [11]
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 10 december 2014 brand is gesticht in de recreatiewoningen 28, 29 en 31, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, alsmede dat er vernielingen zijn gepleegd aan/in de recreatiewoningen nummer 26 en 30, allen gelegen in de [adres 1] aan [adres 4] te Ohé en Laak. Daartoe overweegt de rechtbank dat, gelet op het feit dat er in drie afzonderlijke woningen brand woedt wanneer de brandweer arriveert en in de woningen een geur van ontbrandbare vloeistof wordt geroken, in combinatie met het aantreffen van jerrycans met kookpuntbenzine en een poetsdoek doordrenkt met brandbare vloeistof, dat sprake moet zijn van brandstichting door het doen vlamvatten van deze benzine in de woningen.
DNA-onderzoek
Met de bij het sporenonderzoek aangetroffen biologische sporen op de doppen is vergelijkend DNA-onderzoek verricht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI). Daarover is het volgende gerapporteerd.
Spoor AAHX9501NL
Het TMFI heeft gerapporteerd over de dop aangetroffen op de steiger voor woning nummer 30 met bemonstering AAHX9501NL. In de bemonstering wordt een mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee personen. Verdachte [naam verdachte 2] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA kenmerken van zijn DNA-profiel zijn ook aangetoond in het DNA-mengprofiel. Het is een miljard keer waarschijnlijker dat het spoor DNA van [naam verdachte 2] en een onbekende persoon bevat dan dat het spoor DNA van twee onbekende personen bevat. [12]
Met betrekking tot dit spoor is een contra-expertise verricht door Verilabs. In deze rapportage komt de deskundige tot de conclusie dat hoewel niet alle DNA-kenmerken van verdachte [naam verdachte 2] zichtbaar zijn in het DNA-mengprofiel, hij niet kan worden uitgesloten als één van de donoren van het DNA in de bemonstering. Het niet waarnemen van alle kenmerken kan in beperkte mate worden verklaard door drop out. Het is extreem veel waarschijnlijker dat het mengprofiel DNA bevat van [naam verdachte 2] en een onbekende niet verwante persoon dan dat het DNA bevat van twee onbekende, niet verwante, toevallig gekozen personen. [13]
Sporen AAHX9504NL en AAHX9505NL
Het TMFI heeft eveneens gerapporteerd over de doppen aangetroffen op de steiger voor woning nummer 28 met bemonstering AAHX9504NL en AAHX9505NL. In de bemonstering AAHX9504NL wordt een mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee personen. In de bemonstering AAHX9505NL wordt een onvolledig mannelijk DNA-profiel aangetroffen. [14]
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering AAHX9504NL. Het is extreem veel waarschijnlijker dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van [naam medeverdachte 2] en een onbekende persoon, dan dat het DNA bevat van twee onbekende personen. Voorts is medeverdachte [naam medeverdachte 2] niet met zekerheid uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering van de dop met zegelnummer AAX9505NL. [15]
Spoor AHX9503NL
Het Nederland Forensische instituut (NFI) heeft vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de poetsdoek (AHX9503NL), die op de steiger nabij woning 29 werd veiliggesteld. In de bemonstering van zijde 2 van de poetsdoek (zijde zonder waslabel) is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard. [16]
Telecommunicatieonderzoek [17]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte [naam verdachte 2] kan worden gekoppeld aan het telefoonnummer 06-48267849. Voorts is gebleken dat via dit nummer telefonische contacten zijn op
10 december 2014 met het nummer 06-1184909. Blijkens een Ciot-bevraging staat dit nummer op naam van medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Verbalisant [naam verbalisant] heeft vervolgens onderzocht of kon worden vastgesteld waar deze telefoonnummers zich in het tijdvak tussen 18.00 uur en 23.00 uur op 10 december 2014 bevonden en of er onderlinge contacten waren. In het telecommunicatieonderzoek staan de volgende bevindingen:
  • [naam verdachte 2] stuurt om 18.13.17 uur, 18.18.02 uur en 18.18.38 uur een sms-bericht naar een telefoonnummer dat op naam staat van [naam 1] , [adres 2] , zijnde het adres van [naam medeverdachte 2] ;
  • [naam verdachte 2] is om 18.48.48 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Eindhoven;
  • [naam medeverdachte 2] is om 20.03.21 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Maastricht;
  • [naam verdachte 2] is om 20.18.42 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Echt. Hij heeft dan internetcontact;
  • Om 20.19.27 uur bevindt [naam verdachte 2] zich in een geografisch gebied te Echt;
  • [naam verdachte 2] belt om 20.19.28 uur naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij [naam medeverdachte 2] , en er volgt een gesprek van 42 seconden;
  • [naam medeverdachte 2] heeft tussen 20.19.27 uur en 21.14.08 uur uur diverse telefonische contacten en bevindt zich in een geografisch gebied dat bereikt wordt door zes cell id’s die allen stralen in de richting van de plaats delict in Ohé en Laak;
  • [naam verdachte 2] was om 21.42.07 uur onder bereik van een antenne van een mast in Veldhoven en om 21.43.09 uur in Eindhoven.
Verdachte [naam verdachte 2] stond in de periode van 25 augustus 2014 tot en met 24 december 2014 onder elektronisch toezicht. Uit zijn enkelbandgegevens komt naar voren dat [naam verdachte 2] op 10 december 2014 omstreeks 18.24 uur is vertrokken uit zijn woning gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven en om 21.54 uur terug is gekomen. De verbalisant relateert daarover dat tussen de melding van de brand om 21.16 uur en de thuiskomst van [naam verdachte 2] om 21.54 uur 38 minuten zit. [18]
De politie heeft de route tussen de woning van verdachte te Eindhoven en de plaats delict alsmede de route terug gereden. Zonder overschrijding van de maximale snelheid bedroeg de reistijd respectievelijk 41 en 46 minuten. Tussen het laatste tijdstip (21.04 uur) dat één van de daders volgens de camerabeelden over de steiger in Ohé en Laak liep en de registratie van de thuiskomst van de enkelband (21.54 uur), zat 50 minuten. [19]
Betrokkenheid verdachte
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zowel verdachte [naam verdachte 2] als medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij de brandstichtingen en vernielingen in de recreatiewoningen in Ohé en Laak zijn betrokken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Het DNA van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] is aangetroffen in een mengprofiel op de doppen, die zijn veiliggesteld op de steiger voor de woningen nummer 28 en 30. Voorts wordt op de steiger voor woning nummer 29 een poetsdoek doordrenkt met benzine aangetroffen, waarop DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [naam medeverdachte 2] .
Verder stelt de rechtbank vast dat zowel door TMFI als in de contra-expertise door Verilabs verdachte wordt aangemerkt als één van de donoren van het celmateriaal in het aangetroffen mengprofiel op de doppen. In beide rapportages wordt geconcludeerd dat het ‘meer dan een miljard keer’ respectievelijk ‘extreem veel waarschijnlijker’ is dat het mengprofiel DNA van verdachte en een onbekende bevat dan dat het DNA van twee onbekenden bevat. Uit deze bevindingen leidt de rechtbank af dat verdachte als één van de donoren van het DNA-spoor op de doppen, aangetroffen op de plaats delict, kan worden aangemerkt.
Zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte 2] hebben een mogelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van hun DNA. Kort gezegd luidt die verklaring dat zowel [naam verdachte 2] als [naam medeverdachte 2] door hun werkzaamheden bij [naam werkgever] veelvuldig in fysieke aanraking kwamen met [naam jerrycans] jerrycans, de doppen daarop en met poetsdoeken. Deze mogelijkheid die naar het oordeel van de rechtbank niet is uit te sluiten, biedt echter nog geen plausibele verklaring voor de resultaten van het telecommunicatieonderzoek. Immers, de gsm van [naam verdachte 2] valt op 10 december 2014 omstreeks 20.18 uur onder het bereik van een antenne te Echt. De gsm van medeverdachte [naam medeverdachte 2] valt omstreeks 20.03 uur eveneens onder het bereik van een antenne te Echt. Omstreeks 20.19 uur belt [naam verdachte 2] naar [naam medeverdachte 2] en volgt een gesprek van 49 seconden. [naam medeverdachte 2] bevindt zich tijdens de telefonische contacten die hij tussen 20.19 uur en 21.14 uur heeft in een gebied dat bereikt wordt door een antenne die ook de plaats delict bestrijkt. Verdachte [naam verdachte 2] en medeverdachte [naam medeverdachte 2] hebben zich naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de brandstichting niet alleen in de omgeving van de recreatiewoningen gelegen in de [adres 1] bevonden, maar hebben ook contact met elkaar gehad.
Deze omstandigheden in combinatie met de vaststelling dat verdachte in Eindhoven woont en medeverdachte [naam medeverdachte 2] in Maastricht terwijl er die avond geen werkzaamheden van verdachte [naam verdachte 2] bij [naam werkgever] in de omgeving van Echt plaatsvonden en medeverdachte [naam medeverdachte 2] in het geheel niet meer werkte bij [naam werkgever] en zij beiden op dat moment in deze omgeving dus niets te zoeken hadden, alsmede een plausibele verklaring van [naam medeverdachte 2] ontbreekt, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte is betrokken bij de brandstichtingen en vernielingen te Ohé en Laak. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte inhoudende dat hij op de betreffende avond naar een clubavond bij [naam motorclub] te Geleen is geweest, niet aannemelijk. Uit de enkelbandgegevens van verdachte is af te leiden dat hij op 10 december 2014 omstreeks 18.24 uur is vertrokken uit zijn woning in Eindhoven. Omstreeks 20.19 uur straalt de gsm van verdachte een antenne aan in de omgeving van Echt. Om 21.54 uur wordt de enkelband van verdachte weer in zijn woning geregistreerd. De rechtbank acht het, gelet op de ruime reistijd tussen vertrek van huis en de antenne in Echt, niet aannemelijk dat verdachte de betreffende antenne heeft aangestraald op weg naar Geleen. Immers, wanneer verdachte vanuit huis via de A2 naar Geleen zou zijn gereden, zou hij het gebied dat de antenne aanstraalt in de omgeving van Echt, eerder zijn gepasseerd. Evenmin bevat deze verklaring uitleg voor de ruime tijd die is verstreken tussen het aanstralen van de mast in Echt en de aankomst in zijn woning bij een eventuele rechtstreekse terugweg vanuit Geleen.
De slotsom is dat de rechtbank op grond van het aangetroffen DNA, de aanwezigheid van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] in het gebied waar de brandstichting plaatsvond inclusief het ontbreken van aannemelijke verklaringen daarvoor en de onderlinge contacten tussen beiden kort voor de brandstichting - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen acht dat sprake is geweest van medeplegen van brandstichtingen en vernielingen. Daarbij overweegt de rechtbank dat medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten vereist. Dat wil zeggen dat zij samenwerken tot het verrichten van de strafbaar gestelde gedraging. Niet hoeft te worden vastgesteld wie welke rol vervulde of wie welke gedraging daarbij verrichtte.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a.
een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was,
en
b.
een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was,
en
c.
een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was;
2.
op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
2 ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , toebehorende aan [naam bedrijf 2] , hebben vernield,
en
b.
2 ruiten en het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , toebehorende aan [naam aangever 2] , hebben vernield en/of beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de aard en de ernst van de drie brandstichtingen, de vernielingen die erop duiden dat ook geprobeerd is deze woningen in brand te steken, het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen alsmede het forse strafblad van verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op het lange tijdsverloop en de schending van de redelijke termijn alsmede de tijd welke verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de gevolgen daarvan in het kader van zijn detentiefasering. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de tijd van het voorarrest van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander brand gesticht in drie recreatiewoningen en bij twee andere recreatiewoningen vernielingen aangebracht, die geïnterpreteerd kunnen worden als mislukte pogingen tot brandstichting. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaar zettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In deze zaak was er zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen: door de ter plaatse gekomen brandweer wordt gerelateerd dat de brand bij niet ingrijpen - al dan niet via de steiger- had kunnen overslaan naar de andere recreatiewoningen alsmede dat brandende brokstukken hadden kunnen afdrijven met alle gevolgen van dien. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken nu hij met zijn mededader na de brandstichtingen is weggegaan. Verdachte heeft zich over de gevolgen van zijn handelen in het geheel niet bekommerd.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft in strafverzwarende mate rekening gehouden met het forse strafblad van verdachte met daarop meerdere veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen. Bovendien heeft verdachte deze feiten gepleegd terwijl hij onder elektronisch toezicht stond. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat door het tijdverloop in deze zaak van bijna drie jaar (de tijd vanaf de aanhouding van verdachte op 23 juni 2015 en de uiteindelijke berechting van verdachte) de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal deze overschrijding dan ook ten voordele van verdachte verdisconteren in de op te leggen straf.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. Daarmee komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officieren van justitie is gevorderd. Anders dan de officieren van justitie gaat de rechtbank voor het bepalen van de strafmaat uit van één brandstichting waarbij drie recreatiewoningen in brand zijn gezet in plaats van drie afzonderlijke brandstichtingen.

6.De benadeelde partijen

[naam bedrijf 3]
Namens de benadeelde partij [naam bedrijf 3] vordert [naam aangever 1] een schadevergoeding van 9.952,67 euro ter zake van het onder 1, onder b, ten laste gelegde feit. Het schadebedrag omvat materiële en immateriële schade ten gevolge van de brandstichting.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [naam aangever 1] namens [naam bedrijf 3] aangifte heeft gedaan ter zake brandstichting alsmede dat hij namens de benadeelde partij het voegingsformulier heeft ingediend. Bij het voegingformulier ontbreekt echter essentiële informatie om de ontvankelijkheid van de vordering te beoordelen. Zo ontbreekt zowel een machtiging waaruit blijkt dat [naam aangever 1] bevoegd is namens [naam bedrijf 3] een voeging in te dienen, als een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Nu niet vaststaat dat [naam aangever 1] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden voldoet de vordering niet aan de vereisten die de wet stelt om in het strafproces te worden meegenomen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten daarom vaststellen op nihil.
[naam bedrijf 2]
Namens de benadeelde partij [naam bedrijf 2] vordert [naam 2] een schadevergoeding van 9.628 euro ter zake van de onder 1c en onder 2a, ten laste gelegde feiten. Het schadebedrag omvat materiële schade ten gevolge van de brandstichting en vernieling.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [naam aangever 4] namens [naam bedrijf 2] aangifte heeft gedaan ter zake brandstichting en vernieling. Het voegingsformulier is echter door [naam 2] namens de benadeelde partij ingediend. Bij het voegingformulier ontbreekt verder de essentiële informatie om de ontvankelijkheid van de vordering te beoordelen. Zo ontbreekt zowel een machtiging waaruit blijkt dat [naam 2] bevoegd is namens [naam bedrijf 2] een voeging in te dienen, als een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Nu niet vaststaat dat [naam 2] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden voldoet de vordering niet aan de vereisten die de wet stelt om in het strafproces te worden meegenomen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten daarom vaststellen op nihil.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen
[naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 2]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2018.
Mr. R.A.M.M. Gijselaers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a.
een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
b.
een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
c.
een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
2 ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt,
en/of
b.
2 ruiten en/of het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de [adres 1] , gelegen aan [adres 4] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720314-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 29 mei 2018 in de zaak tegen:
[naam verdachte 2] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd (uit andere hoofde) in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. H. Raza, advocaat, kantoorhoudende te Rotterdam.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 15 mei 2018 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Team Grootschalige opsporing, proces-verbaalnummer 2451214019, gesloten d.d. 12 januari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4499.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2014, pagina
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2014, pagina 496-497.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 501-503.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 506-507.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 498-500.
7.Proces-verbaal van bevindingen ontvangst beelden d.d. 30 januari 2015, pagina 684-687.
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 12 maart 2015, pagina 303-308.
9.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2015.01.19.156, 2015.02.02.205 en 2015.02.03.078, d.d. 20 april 2015 door [naam deskundige 1] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige chemisch brandonderzoek, pagina 410-424.
10.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 12 maart 2015, pagina 303-308.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 januari 2016, pagina 523-524.
12.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 25 februari 2015 door dr. [naam deskundige 2] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 354-360, en een aanvullend deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 17 maart 2015 door dr. [naam deskundige 2] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 433-434.
13.Aanvullend deskundigenrapport van Verilabs te Leiden nr. 20162554, d.d. 21 december 2016 door [naam deskundige 4] , DNA-deskundige.
14.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 25 februari 2015 door dr. [naam deskundige 2] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 354-360.
15.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 21 mei 2015 door dr. [naam deskundige 2] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 437-440.
16.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2015.02.02.205, d.d. 19 mei 2015 door [naam deskundige 3] , die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek ven biologische sporen en DNA, pagina 446-449.
17.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 23 oktober 2015, met bijlagen, pagina 463-489.
18.Proces-verbaal van bevindingen omtrent enkelband [naam verdachte 2] d.d. 23 februari 2015, pagina 38-39.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2015, pagina 987-988.