Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De inhoud van het verzoekschrift
2.De procesgang
3.Standpunten der partijen
4.De beoordeling
5.Beslissing
wijst het verzoek van [naam verdachte] af.
Rechtbank Limburg
In deze beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het verzoek van de verdachte om de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering beoordeeld. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A. Çinar, heeft aangevoerd dat de strafzaak door vertraging aan de kant van het openbaar ministerie en de rechtbank zo lang duurt dat verdere vervolging niet redelijk meer is. De rechtbank heeft het verzoekschrift op 22 november 2017 ontvangen en na aanhouding op 30 januari 2018 op 10 april 2018 in besloten raadkamer behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de raadsman zijn gehoord.
De rechtbank overweegt dat de vervolging van de verdachte is gestart met zijn aanhouding op 14 februari 2015 en dat er sindsdien geen termijn voor de inhoudelijke behandeling in zicht is. De raadsman heeft betoogd dat de lange duur van de procedure in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De rechtbank stelt vast dat er vertraging is opgetreden, maar oordeelt dat deze niet zo onredelijk is dat de zaak beëindigd moet worden. De aard van de zaak, openlijke geweldpleging, speelt hierbij ook een rol.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verzoeker niet in onzekerheid verkeert over zijn vervolging, aangezien de zaak al in behandeling is. De rechtbank wijst het verzoek van de verdachte af, omdat de vertraging niet van dien aard is dat beëindiging van de strafzaak gerechtvaardigd is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is op 24 april 2018 gepubliceerd.