ECLI:NL:RBLIM:2018:4251

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
6536578 CV EXPL 17-9201
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over opzegging huurovereenkomst en terugbetaling waarborgsom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over een huurovereenkomst. De eiser, die de huurovereenkomst had afgesloten voor een zolderruimte, vorderde betaling van een bedrag van € 2.259,28 van de gedaagde, die de huurovereenkomst had opgezegd. De eiser stelde dat de gedaagde hem een waarborgsom van € 500,00 niet had terugbetaald en dat er een boete van € 1.759,28 verschuldigd was wegens de opzegging van de huurovereenkomst. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiser uit eigen beweging was vertrokken, waardoor de vordering niet toewijsbaar zou zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de huurovereenkomst heeft opgezegd en dat de eiser recht heeft op de gevorderde bedragen. De rechter oordeelde dat de boeteclausule in de huurovereenkomst niet voor rechterlijke matiging vatbaar was en dat de gedaagde de waarborgsom moest terugbetalen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze eis was ingesteld niet was vervuld.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een huurovereenkomst en de gevolgen van een onterecht beëindigde huurovereenkomst. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen, omdat de gedaagde als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6536578 CV EXPL 17-9201
MD
Vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2018
in de zaak van:
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie],
wonend aan de [adres 1] ,
[woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde mr. R.W.J.L. Loonen,
tegen:
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie],
wonend aan de [adres 2] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde mr. drs. A.L. van den Bergh.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploot van dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in (voorwaardelijke) reconventie;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
- de bij brief gelaste comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1.
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] is met [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] een huurovereenkomst (‘huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte’) aangegaan met betrekking tot een zolderruimte (hierna: het gehuurde), staande en gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] . [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] zelf is ook woonachtig op dit adres.
2.2.
Met ingang van 1 maart 2017 heeft [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] het gehuurde van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] gehuurd, tegen een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde kale huurprijs van € 390,95 [exclusief levering van diensten, kosten voor poetsen en afschrijving in verband met internet, tv en CAI; inclusief die bijkomende diensten bedraagt de huurprijs € 500,00 per maand]. In de huurovereenkomst is verder, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 6 maanden. Ingaande op 1 maart 2017 en aldus van rechtswege eindigende op 1 september 2017.
3.2
Gedurende de in 3.1. genoemde periode kunnen partijen de overeenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen. Indien een der partijen de overeenkomst toch tussentijds door opzegging beëindigd, ontstaat voor deze partij de verplichting tot het betalen van een direct opeisbare, niet voor rechterlijke matiging vatbare boetesom, ter grootte van de nog verschuldigde huursom tot 01-09-2017.
2.3.
Bij brief van 30 maart 2017 – die op 4 april 2017 is verzonden – heeft de gemeente Maastricht aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] aangezegd om binnen zes weken na verzending van die brief het gebruik van de woning ten behoeve van de kamerverhuur te staken of daarvoor binnen die termijn een omgevingsvergunning aan te vragen voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Blijkens die brief is: “(…) het gebruik van de zolder [het gehuurde] als verblijfsgebied voor de huurders niet vergunbaar en dient in het belang van de veiligheid te worden gestaakt. Indien u hieraan geen gevolg geeft overwegen wij om aan u een last onder dwangsom op te leggen”. Het gehuurde voldeed volgens de gemeente niet omdat de oppervlakte van het gehuurde niet minimaal 20 m2 was en de hoogte hiervan niet minimaal 2.10 meter.
2.4.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] met de in de vorige rechtsoverweging genoemde brief geconfronteerd.
2.5.
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft het gehuurde medio april 2017 verlaten, tezamen met zijn spullen die zich in het gehuurde bevonden.
2.6.
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 500,00 voldaan, welke waarborgsom niet door [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] aan [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] is terugbetaald.
2.7.
Op 5 oktober 2017 heeft ene drs. [naam] een brief geschreven aan [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] , welke brief mede is ondertekend door [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] . In de brief staat onder meer dat dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] in een zeer moeilijke financiële positie is terecht gekomen
“mede door de investeringen die zij in het huis heeft gedaan, om alle kamers op de zolderverdieping gereed te maken voor verhuur”.In de brief wordt een schikkingsvoorstel gedaan dat mede
“is (…) gebaseerd op de zeer slechte financiële positie waarin [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] zich momenteel bevindt”.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
In het licht van bovenstaande feiten vordert [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] – met inachtneming van de vermindering van eis ter comparitie – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] te veroordelen tot betaling:
I. aan hem van een bedrag van € 2.454,75 aan hoofdsom plus € 445,54 aan buitengerechtelijke kosten (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
4 december 2017 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
II. van de kosten van deze procedure.
3.1.1.
De door [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 2.454,75 is als volgt samengesteld:
- een boetesom ter hoogte van de verschuldigde huurpenningen mei tot en met augustus 2017: € 1.536,80 (4 maanden x € 390,95 per maand)
- over april 2017: € 390,95, welk bedrag als volgt kan worden uitgesplitst:
a. a) halve maand april 2017 omdat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] , naar de kantonrechter begrijpt van 1 april 2017 tot medio april 2017 geen huurgenot heeft gehad;
b) halve maand april 2017, naar de kantonrechter begrijpt van medio april 2017 tot en met eind april 2017, als boetesom;
- € 500,00 aan niet terugbetaalde waarborgsom ( [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] stelt in dit verband het gehuurde netjes te hebben opgeleverd).
3.2.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] van een bedrag van € 1.259,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over iedere huurtermijn vanaf de dag dat deze verschuldigd is (de dag voorafgaand aan de eerste dag van iedere maand) tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] in de kosten van deze procedure in (voorwaardelijke) reconventie.
3.5.
Deze eis in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat het primaire verweer in conventie, inhoudende dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] uit eigener beweging is vertrokken, wordt gehonoreerd. Door dit vertrek van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] uit eigener beweging heeft [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] schade geleden, bestaande uit de huur over de periode half april 2017 tot 1 september 2017, overeenkomende met een bedrag van € 1.259,28 (4,5 maanden huur x € 390,95 huur per maand = € 1.759,28 minus
€ 500,00 waarborgsom).
3.6.
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft aangevoerd dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] uit eigener beweging is vertrokken, dan wel dat dat er overeenstemming tussen partijen is bereikt over het einde van de huurovereenkomst.
4.1.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft geconfronteerd met de brief van de gemeente Maastricht van 30 maart 2017, die hiervoor in rechtsoverweging 2.3. is aangehaald. Tussen partijen staat ook vast dat het gehuurde niet door [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] verbouwd zou worden vanwege de hiermee gepaard gaande kosten. [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft deze stelling van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] immers niet weersproken en bovendien is de stelling van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] , gelet op de inhoud van de brief genoemd in rechtsoverweging 2.7., aannemelijk. Dit betekent dat het verlaten van het gehuurde door [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] , terwijl hij er pas anderhalve maand woonde, voor [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] de enige reële mogelijkheid was om aan toepassing van bestuursdwang te ontkomen. Dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] uit eigener beweging is vetrokken, dan wel dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd, is gelet hierop niet aannemelijk en ook niet nader door [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] onderbouwd. Alhoewel de gemachtigde van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] ter comparitie een verklaring van de huisarts met de reden voor afwezigheid van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] aan de kantonrechter heeft laten zien, laat dat onverlet dat van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] een nadere onderbouwing van haar standpunten verwacht mocht worden, zo niet ter comparitie dan toch minstens door inbrenging van nadere stukken voorafgaand aan de comparitie of bij monde van haar gemachtigde ter comparitie. Ook haar gemachtigde heeft echter ter comparitie die nadere toelichting niet kunnen geven. Derhalve gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] , met de brief van 30 maart 2017 in de hand, [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft laten weten dat hij het gehuurde moest verlaten, hetgeen [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] niet veel later ook heeft gedaan. Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden moet geconcludeerd worden dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] de huurovereenkomst met [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft opgezegd.
4.1.2.
De stelling van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] door ‘zijn doen en laten na medio april 2017’ zijn recht heeft verwerkt dat hij niet zou hebben opgezegd, althans dat er geen overeenstemming over het einde van de huurovereenkomst zou bestaan, houdt geen stand. Niet is komen vast te staan dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met een beroep op art. 3.2 van de huurovereenkomst. Voor zover [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] met dat ‘doen en laten na medio april 2017’ heeft willen doelen op tijdsverloop, geldt dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het enkele tijdsverloop onvoldoende is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Nog daargelaten dat het tijdsverloop tussen ontruiming van het gehuurde [medio april 2017] en de eerste brief van de toenmalige gemachtigde van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] [18 september 2017] dermate gering is dat van fors tijdsverloop geen sprake is, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] ook niet verder uitgewerkt op grond van welke bijzondere omstandigheden bij [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] zijn claim op grond van art. 3.2 van de huurovereenkomst niet meer geldend zou maken.
4.2.
Het voorgaande betekent dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds door een opzegging van de verhuurder is beëindigd. Dit brengt mee dat de verhuurder, door die tussentijdse opzegging, op grond van het bepaalde in art. 3.2 van de huurovereenkomst een boete is verschuldigd aan de huurder. Overigens is niet gebleken dat art. 3.2 van de huurovereenkomst –
een onzelfstandige woonruimte– in strijd is met een dwingendrechtelijke bepaling in Afdeling 5, Titel 4, van Boek 7 BW.
4.3.
De kantonrechter komt toe aan de bepaling van de omvang van deze boete, waarbij in art. 3.2 staat vermeld hoe die moet worden berekend: de van het moment van opzegging [medio april 2017] tot aan 1 september 2017 verschuldigde huursom. Dit komt neer op een boete van € 1.759,28 (4,5 maand x € 390,95 per maand).
4.3.1.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] niet gelijk kan worden gesteld met een professionele verhuurder (en [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] als consument). De tussen hen gesloten huurovereenkomst valt derhalve niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn)
De nationale (kanton)rechter behoeft aldus niet ambtshalve toetsen of het in art. 3.2 van de huurovereenkomst opgenomen beding een onredelijk bezwarend beding in de zin van de richtlijn is.
4.3.2.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft - onder verwijzing naar het hierna te noemen arrest van de Hoge Raad - bepleit dat het boetebeding in dit geval gematigd worden. De kantonrechter oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 april 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638) bepaald dat de (kanton)rechter pas tot matiging van een boete mag overgaan indien de toepassing van een boetebeding in de omstandigheden van het geval leidt tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. De rechter zal moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Vastgesteld wordt dat het in art. 3.2 neergelegde beding geldt voor ieder der partijen die tussentijds opzegt, er wordt geen onderscheid gemaakt in een opzegging door de verhuurder, of een opzegging door de huurder. Verder geldt dat in art. 3.2 expliciet staat opgenomen dat die boete niet voor rechterlijke matiging vatbaar is en dat ook de wijze waarop die boete wordt becijferd voor beide partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst duidelijk moet zijn geweest. Alhoewel het juist is dat de huurovereenkomst op 1 maart 2017 is aangegaan en medio april 2017 is beëindigd vanwege de dreiging door de gemeente Maastricht om bestuursdwang toe te passen, komt die korte periode van huur voor rekening en risico van de verhuurder. Van een verhuurder mag namelijk worden verwacht dat – alvorens tot verhuur wordt overgegaan – wordt nagegaan of het verhuren van die ruimtes op grond van het vigerende bestemminsplan is toegestaan. Dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] daar ook maar enig onderzoek naar heeft gedaan, is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is er geen aanleiding om de boete te matigen. Temeer als in ogenschouw wordt genomen dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] na korte tijd genoodzaakt werd om weer te verhuizen (en daarvoor kosten zal hebben moeten maken).
4.3.3.
Ter comparitie heeft de gemachtigde van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] betwist dat de huur van april is betaald. Als productie 5 bij dagvaarding is door [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] een kwitantie overgelegd, bestaande uit een handgeschreven verklaring inhoudende:
“Huur maand april 2017 ontvangen van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] 500,- Euro voldaan”en voorzien van een handtekening die volgens [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] zou zijn. De gemachtigde van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] betwist ter comparitie dat die handtekening van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] is. Dit verweer wordt gepasseerd, omdat de echtheid van de handtekening bij conclusie van antwoord niet is betwist, de handtekening op die kwitantie zeer grote gelijkenis vertoont met de handtekeningen onder de huurovereenkomst, de kwitantie van de huur van maart 2017 en de onder 2.7. aangehaalde brief, waarvan de echtheid niet is betwist, en het handschrift op de kwitantie hetzelfde lijkt te zijn als het handschrift op de kwitantie van de huur van maart 2017, waarvan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] eveneens de echtheid niet heeft betwist. De kantonrechter gaat mitsdien ervan uit dat de huur over de maand april 2017 ten bedrage van € 500,00 - inclusief bijkomende diensten - door [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] is voldaan.
4.3.4.
De conclusie uit voorgaande overwegingen is dat een boete van € 1.759,28 (medio april 2017 tot en met augustus 2017, zijnde 4,5 maand x € 390,95 per maand) toewijsbaar is.
4.4.
Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, kan de kantonrechter niet inzien waarom de periode 1 april 2017 tot en met medio april 2017 als vergoeding wegens gederfd huurgenot toewijsbaar is. Niet in geschil is immers dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] tot medio april 2017 in het gehuurde heeft verbleven en ook tot dat tijdstip huurgenot heeft gehad. Deze vordering mist derhalve een grondslag en zal worden afgewezen.
4.5.
Wat resteert is de beoordeling van de waarborgsom ten bedrage van € 500,00. Daarvan staat vast dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] die aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft voldaan en dat die niet is terugbetaald. [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] heeft zich in dit verband beroepen op een opschortingsrecht, stellende dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst door uit eigener beweging en zonder huur te betalen in april 2017 te vertrekken. Aangezien hiervoor (zie 4.1.1.) is geoordeeld dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] niet uit eigener beweging uit het gehuurde is vertrokken en ook anderszins niet is komen vast te staan dat [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] een opeisbare vordering heeft op [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] , komt [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] geen beroep op een opschortingsrecht toe. Het voorgaande brengt mee dat ook de waarborgsom van € 500,00, waarvan [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] thans betaling vordert, toewijsbaar is.
4.6.
Aan hoofdsom wordt mitsdien toegewezen:
- € 1.759,28 ( boete: 4,5 maand x € 390,95 per maand)
- € 500,00 (
- € 500,00waarborgsom)
Totaal € 2.259,28.
4.6.1.
De wettelijke rente daarover wordt toegewezen als gevorderd, dat wil zeggen vanaf
4 december 2017 (dag der dagvaarding).
4.7.
[eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] heeft voldoende gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De toenmalige gemachtigde van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] [kantoorgenoot van de huidige gemachtigde van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] ] heeft aan [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW. De omvang van de buitengerechtelijke kosten zal – met inachtneming van de wet en het Besluit normering buitengerechtelijke kosten – worden gerelateerd aan het toewijsbare bedrag aan hoofdsom. Dit betekent dat een bedrag van
€ 410,06 (inclusief btw) als vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is. De
wettelijke rente daarover wordt toegewezen als gevorderd.
4.8.
[gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De proceskosten worden tot op vandaag begroot op:
- exploot van dagvaarding: € 99,21
- griffierecht: € 78,00
- salaris gemachtigde: €
350,00(2 x tarief € 175,00)
Totaal: € 527,21.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.9.
De voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld – namelijk dat [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] uit eigener beweging tussentijds is vertrokken terwijl dat contractueel niet was toegestaan – is gelet op hetgeen in conventie is overwogen niet vervuld. De eis in voorwaardelijke reconventie wordt mitsdien afgewezen.
4.10.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie géén proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De vordering is immers niet behandeld, zodat geen van beide partijen als in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd en een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege moet blijven (zie Hoge Raad,
11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). Dit kan anders zijn indien de eis in de voorwaardelijke reconventie ondeugdelijk is of de kosten daarvan nodeloos gemaakt of veroorzaakt zijn, in welke gevallen de kosten voor rekening van de eisende partij in reconventie behoren te worden gelaten. Dat zich hier één van die uitzonderingen voordoet is niet komen vast te staan, zodat de kantonrechter toepassing geeft aan het hiervoor beschreven uitgangspunt van de Hoge Raad.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] van een bedrag van € 2.259,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] van een bedrag van € 410,06 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie] tot op heden begroot worden op € 527,21;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in (voorwaardelijke) reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.