ECLI:NL:RBLIM:2018:3865

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
04 6456230 \ CV EXPL 17-8736
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een persoonsgebonden budget en de formele rechtskracht van een terugvorderingsbeschikking

In deze zaak vordert VGZ Zorgkantoor B.V. betaling van een bedrag van € 810,96 van de gedaagde partij, die een persoonsgebonden budget (pgb) heeft ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij bij de verantwoording van het pgb geen rekening heeft gehouden met een factuur van Zorgboerderij De Huiberg, die betrekking had op de verantwoordingsperiode. VGZ heeft op 24 februari 2015 een terugvorderingsbeschikking afgegeven voor een te veel ontvangen bedrag van € 5.846,99, waartegen de gedaagde partij geen bezwaar heeft gemaakt binnen de gestelde termijn. Hierdoor heeft de beschikking formele rechtskracht gekregen.

De kantonrechter overweegt dat VGZ in het kader van haar herstelbeleid wellicht uit coulance rekening had kunnen houden met de factuur, maar dat de kantonrechter niet kan treden in dat beleid. De gedaagde partij heeft ook een herzieningsverzoek ingediend, maar dit is afgewezen. De kantonrechter concludeert dat VGZ recht heeft op de gevorderde betaling, omdat de gedaagde partij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvorderingsbeschikking en de formele rechtskracht daarvan niet kan worden betwist. De gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 771,05.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6456230 \ CV EXPL 17-8736
Vonnis van de kantonrechter van 25 april 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VGZ ZORGKANTOOR B.V., t.h.o.d.n. ZORGKANTOOR NIJMEGEN, ZORGKANTOOR MIDDEN-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-OOST-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-LIMBURG, ZORGKANTOOR MIDDEN-LIMBURG, ZORGKANTOOR ZUID-LIMBURG EN ZORGKANTOOR NOORD MIDDEN LIMBURG,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Arkel,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.C.J. Berden.
Partijen worden hierna verder VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VGZ is als zorgkantoor belast met de uitvoering van de AWBZ, binnen welke wet aan [gedaagde partij] een Persoonsgebonden Budget (verder pgb) is toegekend.
2.2.
Bij het verlenen van een pgb worden aan de ontvanger daarvan verplichtingen opgelegd, waaronder de verplichting om te verantwoorden op welke wijze het pgb is besteed.
2.3.
Voor het jaar 2014 is aan [gedaagde partij] een totaal pgb toegekend van € 7.795,08. Door [gedaagde partij] is aan VGZ betreffende de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 bij verantwoordingsformulier pgb d.d. 30 december 2014 een bedrag verantwoord van € 1.721,55. Tezamen met een vrij besteedbaar bedrag van € 188,35 had [gedaagde partij] voor 2014 op grond van de verantwoorde bedragen recht op een pgb van € 1.909,90, zodat door [gedaagde partij] voor 2014 een bedrag van € 5.846,99 teveel pgb is ontvangen.
2.4.
Voor de periode mei en juni 2014 zijn aan [gedaagde partij] door de Rabobank, naast de bij de verantwoording opgenomen bedragen, bankkosten in rekening gebracht van € 2,20 per maand, derhalve tezamen € 4,40.
2.5.
[gedaagde partij] heeft van Zorgboerderij De Huiberg betreffende de periode december 2014 een factuur, gedateerd 2 januari 2015, ontvangen ten bedrage van € 600,00.
2.6.
Bij beschikking van 24 februari 2015 heeft VGZ voormeld bedrag van € 5.846,99 van [gedaagde partij] terug gevorderd.
2.7.
Binnen de daarvoor gestelde termijn - vóór 7 april 2015 - is door [gedaagde partij] tegen die beschikking geen bezwaar gemaakt.
2.8.
Op 9 juni 2015 heeft [gedaagde partij] in verband met het vorenstaande een bedrag terugbetaald van € 5.200,00.
2.9.
Op een door [gedaagde partij] eind september 2015 gedaan beroep op het - zonder wettelijke basis gevoerd - herstelbeleid van VGZ heeft VGZ bij brief van 13 mei 2016 afwijzend beslist.
2.10.
Op 30 november 2017 heeft [gedaagde partij] herziening van het besluit van 24 februari 2015 verzocht, welk verzoek bij beslissing van 11 januari 2018 is afgewezen.
2.11.
Tegen die afwijzingsbeslissing heeft [gedaagde partij] op 20 februari 2018 bezwaar gemaakt. Op dat bezwaar is - voor zover bekend - nog geen beslissing genomen.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 810,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2017, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat bij het door [gedaagde partij] op 30 december 2014 ondertekende verantwoordingsformulier pgb betreffende de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 bij de rekening en verantwoording van de in 2014 ontvangen pgb-gelden geen rekening is gehouden met de factuur van Zorgboerderij De Huiberg d.d. 2 januari 2015 ad € 600,00 betreffende zorgperiode december 2014. Uit de door [gedaagde partij] overgelegde brief van VGZ van 19 december 2014 (prod. 2 cva) blijkt dat [gedaagde partij] tot 11 februari 2015 de tijd had om het pgb over de betreffende periode te verantwoorden. Dit betekent dat [gedaagde partij] na ontvangst van de factuur d.d. 2 januari 2015 van Zorgboerderij De Huiberg nog ruimschoots de tijd had om de reeds ingezonden verantwoording d.d. 30 december 2014 aan te vullen c.q. te wijzigen. Dit heeft [gedaagde partij] evenwel nagelaten. Vervolgens is door VGZ de terugvorderingsbeschikking d.d. 24 februari 2015 gegeven. In die beschikking is duidelijk vermeld dat er gebeld kon worden voor een mondelinge toelichting als men het niet eens is met de beslissing, zulks om te voorkomen dat bezwaar gemaakt zou moeten worden. In die beschikking is voorts duidelijk vermeld dat, in het geval men het niet eens is met die toelichting, vóór 7 april 2015 bezwaar gemaakt kon worden. Gesteld noch gebleken is dat door of namens [gedaagde partij] contact is opgenomen met VGZ voor een mondelinge toelichting. Voorts staat vast dat [gedaagde partij] binnen de daarvoor gestelde termijn geen bezwaar heeft ingediend tegen de terugvorderingsbeschikking. Die beschikking heeft daarmee formele rechtskracht gekregen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor [gedaagde partij] open gestaan, doch [gedaagde partij] heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Daaruit volgt dat die beschikking van 24 februari 2015 onherroepelijk is geworden, zodat VGZ vanwege de kennelijke niet bereidheid van [gedaagde partij] om het na de betaling van € 5.200,00 nog openstaande bedrag gerechtigd haar vordering geïncasseerd te krijgen.
4.2.
VGZ had wellicht in het kader van haar herstelbeleid, zoals zij dat kennelijk blijkens de brief van 13 mei 2016 voert, bij het door [gedaagde partij] op dit beleid gedane beroep, uit coulance alsnog rekening kunnen houden met de factuur van zorgboerderij De Huiberg van 2 januari 2015. Duidelijk was immers dat [gedaagde partij] die factuur niet heeft meegenomen bij de rekening en verantwoording over de periode juli tot en met december 2014 ter zake van de ontvangen pgb, terwijl die factuur betrekking had op de in verantwoordingsperiode gelegen maand december 2014, doch het staat de kantonrechter niet vrij in de toepassing van dit beleid te treden.
4.3.
De kantonrechter kan voorts niet treden in de beoordeling van het door [gedaagde partij] tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ingediende bezwaar. Wel kan worden opgemerkt dat VGZ bij het door haar in de onderhavige procedure gedaan beroep op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 1 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5156) uitgaat van een onjuiste interpretatie van die uitspraak, nu daarin duidelijk is verwoord dat uitgegaan dient te worden van de indiening van een herzieningsverzoek binnen één jaar na het bekend worden van het nova en niet binnen de termijn van een jaar na afgifte van de jaarafrekening. Of in dat verband bij de beoordeling van het bezwaar van [gedaagde partij] tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek uitgegaan kan worden van een eerst in november 2017 bekend geworden nova is in die procedure ter beoordeling van VGZ. De door [gedaagde partij] opgevoerde bankkosten mei en juni 2014 ad € 4,40 vallen niet in de verantwoordingsperiode juli tot en met december 2014. Met betrekking tot die kosten is door [gedaagde partij] ook geen vordering ingesteld, zodat die kosten verder buiten beschouwing zullen worden gelaten.
4.4.
Met inachtneming van het vorenstaande dient uitgegaan te worden van de formele rechtskracht van de beslissing van 24 februari 2015. Dit betekent dat de door VGZ gevorderde veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van het bedrag van € 810,96 toewijsbaar wordt geacht. Omdat VGZ niet meer heeft kunnen reageren op de betaling door [gedaagde partij] op 11 december (2017?) van het bedrag van € 42,59, is dat bedrag begrepen in het bedrag van € 810,96. Bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis, dient met dat bedrag wel rekening te worden gehouden als voor VGZ duidelijk is dat [gedaagde partij] voormeld bedrag reeds heeft betaald.
4.5.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 771,05.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 810,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van VGZ gevallen en tot op heden begroot op € 771,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: