ECLI:NL:RBLIM:2018:3703

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1227
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor horecagelegenheid in Venlo met betrekking tot verkeers- en geluidsoverlast

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning aan een horecagelegenheid in Venlo. De vergunninghouder had op 29 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het intern veranderen van een pand en het voeren van handelsreclame. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verleende op 24 november 2016 de vergunning, maar dit besluit werd door de eiser, een ondernemer in de nabijheid, bestreden. Eiser stelde dat de vergunning in strijd was met de Horecanota van de gemeente en dat de vestiging van de vergunninghouder de verkeersveiligheid en het leefklimaat in gevaar zou brengen.

De rechtbank overwoog dat de vergunningverlening aanvaardbaar was binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente, waarbij de aanvraag betrekking had op een locatie in het centrum waar een concentratie van horeca werd voorgestaan. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder aan de voorwaarden van de vergunning voldeed en dat de bezwaren van eiser met betrekking tot parkeer- en verkeersoverlast onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door verweerder in redelijkheid had plaatsgevonden en dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/1227
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2018 in de zaak tussen
[eiser], te Venlo, eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amstelveen,
(gemachtigde: S. van Dijk).
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het intern veranderen van het pand [adres] te Venlo en het voeren van handelsreclame.
Bij besluit van 15 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij is tevens een omgevingsvergunning verleend ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en is aan de omgevingsvergunning alsnog een aantal voorwaarden verbonden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eiser is (mede namens de [vennootschap onder firma]) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen zijn gemachtigde en
[naam].
Overwegingen
1. Naar aanleiding van de aanvraag van 29 juli 2016 voor een omgevingsvergunning heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij voor de activiteit bouwen aan vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is verleend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij is een omgevingsvergunning verleend ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en is aan de omgevingsvergunning alsnog een aantal voorwaarden verbonden, als weergegeven in het bestreden besluit met betrekking tot de bedrijfsvoertuigen (scooters en fietsen) van vergunninghouder.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat de vergunningverlening aanvaardbaar is binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente, waarbij de aanvraag ziet op een locatie in het centrum waar een concentratie van horeca wordt voorgestaan en waarbij van belang is dat de begane grond van het pand al enige tijd leeg ligt, hetgeen niet bijdraagt aan de ruimtelijke uitstraling van het gebied. Met betrekking tot het parkeren van voertuigen op de stoep van het pand heeft verweerder aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden die zijns inziens in voldoende mate tegemoetkomen aan de bezwaren van eiser omtrent parkeer- en verkeersoverlast.
4. Eiser voert in beroep aan - kort samengevat - dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de Horecanota van de gemeente, waarin voor onderhavig gebied geen nieuwe horecavestigingen (meer) worden toegestaan. Voorts stelt eiser dat het vestigen van [vergunninghouder] op deze locatie de verkeersveiligheid en het leef- en ondernemersklimaat in gevaar brengt. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met situatieschetsen. Hij geeft in dit verband aan dat zich in de hele straat geen enkele parkeerplaats bevindt. Over de belangafweging stelt hij dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn ondernemersbelangen met name zijn terras voor zijn zaak, waarbij de pizzabezorgers en de klanten van vergunninghouder de veiligheid van zijn terrasbezoekers in gevaar zouden brengen.

5.De rechtbank overweegt als volgt.

Het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan “Venlo-Centrum” en kent de bestemming ‘dienstverlening’. Binnen deze bestemming is voor onderhavig perceel dienstverlening en detailhandel op de begane grond toegestaan.
Ingevolge artikel 1.49 van de planregels wordt onder fastfood-vestiging verstaan: een horecabedrijf, waar frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije of alcoholhoudende drank, worden verstrekt in wegwerpverpakkingen al dan niet voor gebruik ter plaatse, zoals een cafetaria, friture of afhaalcentrum.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is - voor zover van belang - bepaald, dat het verboden is een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo kan, in afwijking van het bestemmingsplan en indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen.
Het betreft hier de in artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voorziene gevallen voor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.
6. Niet in geschil is dat onderhavige aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, aangezien daarin sprake is van een horecabestemming, en dat het beroep niet gericht is tegen de reclamevoering en voorts niet tegen de activiteit bouwen. Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bevoegd is om in onderhavig geval af te wijken van het bestemmingsplan op grond van voormelde bepalingen. In geschil is slechts de vraag of verweerder terecht van het bestemmingsplan is afgeweken.
7. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om al dan niet af te wijken van een bestemmingsplan tot de bevoegdheden van verweerder behoort waarbij deze beleidsvrijheid heeft. De rechtbank dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat zij zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4771).

8.Over de vereiste belangenafweging overweegt de rechtbank het volgende.

Verweerder hanteert voor de vraag of in dit geval kan worden afgeweken van het bestemmingsplan het beleid neergelegd in de Visie Stedelijk Centrum 2022 en het geldende Horecabeleid (Ontwikkelingsrichting horecasector). Verweerder stelt dat nieuwvestiging van horeca niet is uitgesloten en alleen geen substantiële uitbreiding van horeca wordt voorgestaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omvang van de horeca beperkt is, aangezien de frontbreedte van de inrichting 5.30 meter bedraagt en ook de ‘werkruimte’ niet omvangrijk is. Bovendien is er geen terras aanwezig. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder ook het feit dat de begane grond van het betreffende pand al enige tijd leeg stond, hetgeen niet bijdraagt aan de ruimtelijke uitstraling van de omgeving, evenals dat er ter plaatse al detailhandel is toegestaan bij zijn belangenafweging heeft mogen betrekken.
9. Over eisers beroep op het bepaalde in de ‘Beleidsregel ten aanzien van horeca in aangewezen gebieden’ overweegt de rechtbank (nog daargelaten of onderhavige locatie valt binnen het aangewezen gebied) dat deze beleidsregel door de burgemeester is vastgesteld op grond van de Algemene plaatselijke verordening en specifiek betrekking heeft op de openbare veiligheid (overlast veroorzaakt als gevolg van drugshandel) en niet bij vergunningverlening door verweerder op het terrein van de ruimtelijke ordening. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze Beleidsregel hier niet van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
10. Met betrekking tot de door eiser gestelde parkeer- en verkeersoverlast (in relatie tot zijn terras) is de rechtbank uit door verweerder overgelegde foto’s gebleken dat er aan de overzijde van de weg voldoende ruimte aanwezig is waar fietsen en scooters (van klanten) geparkeerd kunnen worden. Uit het bestreden besluit en de daarbij behorende tekening blijkt voorts waar en hoeveel scooters (van de pizzabezorgers) op de stoep naast het perceel van eiser gestald mogen worden. Als op de daarvoor aangeven plaats onvoldoende ruimte is, dienen die aan de overkant van de weg geplaatst te worden. Buiten de openingstijden vindt stalling van die voertuigen intern plaats. Tegen auto’s en andere voertuigen (van klanten) die op de stoep parkeren kan verbaliserend worden opgetreden, aangezien dit niet is toegestaan. Dit betreft evenwel een handhavingsaspect net zoals dat aan de orde kan zijn bij het overtreden van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat eventuele geluidoverlast voor eiser beperkt wordt door de in de vergunning gestelde voorwaarden en met name de verplichting voor vergunninghouder om gebruik te maken van elektrisch aangedreven voertuigen (scooters).
12. Over eisers beroepsgrond met betrekking tot specifieke aspecten van verkeersveiligheid, zoals in verband met de ter plaatse gelegen halteplaats voor bussen
- anders dan de beroepsgrond die ziet op eisers woon-, leef- en ondernemersklimaat (overlast), die besproken is door de rechtbank in rechtsoverwegingen 10 en 11 - overweegt de rechtbank dat dit veeleer ziet op handhaving van de wegenverkeerswetgeving en dat als zodanig geen door eiser te behartigen belang in het kader van het onderhavige bestreden besluit betreft. Deze beroepsgrond moet met toepassing van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht worden verworpen.
13. Ten slotte is de rechtbank van oordeel, zoals ook aangegeven ter zitting, dat de door eiser gestelde overlast veroorzaakt door cliënten van de stichting ‘Change your life’ in deze zaak geen rol kan spelen. Dit betreft een andere (beroeps)procedure.
14. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat door het bestreden niet gezegd kan worden dat eisers woon-, leef dan wel ondernemersklimaat op onevenredige wijze wordt aangetast. Verweerder heeft derhalve bij het bestreden besluit in redelijkheid van het bestemmingsplan kunnen afwijken

15.Het beroep is ongegrond.

16.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 april 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.