In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning aan een horecagelegenheid in Venlo. De vergunninghouder had op 29 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het intern veranderen van een pand en het voeren van handelsreclame. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verleende op 24 november 2016 de vergunning, maar dit besluit werd door de eiser, een ondernemer in de nabijheid, bestreden. Eiser stelde dat de vergunning in strijd was met de Horecanota van de gemeente en dat de vestiging van de vergunninghouder de verkeersveiligheid en het leefklimaat in gevaar zou brengen.
De rechtbank overwoog dat de vergunningverlening aanvaardbaar was binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente, waarbij de aanvraag betrekking had op een locatie in het centrum waar een concentratie van horeca werd voorgestaan. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder aan de voorwaarden van de vergunning voldeed en dat de bezwaren van eiser met betrekking tot parkeer- en verkeersoverlast onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door verweerder in redelijkheid had plaatsgevonden en dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.