zaaknummer: AWB/ROE 17/774
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] eiseres
(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
de burgemeester van de gemeente Brunssum, verweerder
(gemachtigde: H.W. van Haaren).
Bij besluit van 28 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning aan de [adres] voor de duur van drie maanden.
Eiseres heeft hangende de bezwaarprocedure de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 26 oktober 2016 (zaak bekend onder registratienummer AWB 16/3082) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Eiseres is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning).
2. Op 15 juli 2016 is geconstateerd dat in de woning een hennepknipperij in werking was, waarbij 17,9 kilo henneptoppen, 20,6 kilo hennepplanten (zonder top) en 53,2 kilo hennepplanten (met top) zijn aangetroffen in de kelder van de woning. In de tuin van het perceel zijn nog 111,6 kilo hennepplanten (zonder top) aangetroffen. Gelet daarop heeft verweerder bij het primaire besluit, dat verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd, eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
3. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
4. Ter uitoefening van deze bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet, heeft verweerder de beleidsregels van de burgemeester van Brunssum voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet en 174a Gemeentewet opgesteld (het beleid).
Ingevolge paragraaf 2 van het door verweerder gehanteerde beleid, voor zover hier van belang, wordt in geval van handel in softdrugs bij een eerste constatering in beginsel volstaan met een (schriftelijke) waarschuwing om de overtreding te staken, tenzij zich zodanige omstandigheden voordoen, dat sprake is van een ernstig geval. Sluiting vindt dan plaats voor de duur van 3 maanden. Bij de afweging in concreto wordt in ieder geval met de volgende indicatoren rekening gehouden:
- meer dan een geringe overschrijding van de handelshoeveelheid van softdrugs of hennepplanten. Bij het bepalen hiervan wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet.
○ Harddrugs: meer dan 0,5 gram
○ Softdrugs: meer dan 5 gram
○ Hennepplanten: meer dan 5 planten
- mate waarin sprake is van een negatieve invloed op het openbare leven en het woon- en leefklimaat;
- mate van overlast en verloedering;
- contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning/lokaal;
- verklaringen van klanten en/of drugskoeriers die met drugs zijn onderschept;
- aanwezigheid van handelsattributen;
- mate van gevaarzetting als gevolg van een verhoogd brandrisico (door overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen) of overtreding van de bouwregelgeving;
- mate van uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt in beginsel gekozen voor sluiting van woning of lokaal. Dit is de meest effectieve maatregel om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder (op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 13b Opiumwet) zou moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Verder is eiseres de mening toegedaan dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het beleid. Volgens eiseres is in het onderhavige geval geen sprake van een ernstig geval zodat ook op deze grond kon worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Weliswaar werden er in de woning middelen aangetroffen die de handelshoeveelheid overschrijden, maar van de overige genoemde indicatoren in het beleid was geen sprake. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat in het bestreden besluit geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiseres verwijst naar een aantal bijzondere omstandigheden die zij genoemd heeft in de bezwaarprocedure (ziek minderjarig zoontje die gebaat is bij een stabiele woonomgeving, de zorg voor haar moeder vanwege een suïcidale vader en geen recidivegevaar). Deze bijzondere omstandigheden zouden moeten leiden tot het afzien van de woningsluiting. Eiseres heeft verder – onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 – aangegeven dat verweerder niet kan volstaan met de opmerking dat deze bijzondere omstandigheden reeds zijn verdisconteerd in het beleid. 6. De rechtbank stelt vast dat het tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. De rechtbank overweegt in het licht van de aangevoerde beroepsgronden als volgt.
7. Het betoog van eiseres dat op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet verweerder zou moeten volstaan met een waarschuwing, kan niet slagen. Voor zover eiseres hiermee betoogt dat het beleid kennelijk onredelijk is, slaagt deze beroepsgrond niet. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362) mag in ernstige gevallen worden afgeweken van het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding moet worden volstaan met een waarschuwing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige geval kan worden gesproken van een ernstig geval, nu in de woning een grote (handels)hoeveelheid softdrugs is aangetroffen. 8. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het beleid in die zin dat bij het enkel aanwezig zijn van meer dan een handelshoeveelheid niet kan worden gesproken van een ernstig geval en verweerder niet had kunnen overgaan tot sluiting van de woning zonder een (schriftelijke) waarschuwing vooraf, overweegt de rechtbank als volgt.
9. Vast staat dat in totaal 185,4 kilo hennepplanten met of zonder top en 17,9 kilo henneptoppen zijn aangetroffen in de woning. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs, verweerder reeds een ernstig geval heeft mogen aannemen op grond waarvan sluiting van de woning aan de orde was. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat voornoemde indicatoren in het beleid niet cumulatief zijn. Dit betekent dan ook dat niet aan alle indicatoren moet zijn voldaan.
10. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken.
11. De rechtbank overweegt dat de Afdeling (zie de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840) van oordeel is dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In de praktijk blijkt dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen belangen. 12. In het in het besluit op bezwaar overgenomen advies van de commissie bezwaarschriften staat dat het feit dat eiseres een minderjarige zoon heeft, op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is om af te wijken van het beleid. Dat eiseres door de sluiting met haar zoon voor de duur van drie maanden andere woonruimte dient te zoeken, is in beginsel verdisconteerd in het beleid. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dit in haar geval anders zou zijn. De rapportage van de gezondheidspsycholoog dateert van
17 november 2015 en zegt niets over de actuele stand van zaken met betrekking tot de zoon van eiseres. Ook de zorg voor haar moeder, vanwege de suïcidale poging van haar vader, maakt niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Zeker waar het gaat om hennepplanten en –toppen met een omvang zoals in casu, dient het algemene belang voorrang te krijgen, wat met zich brengt dat tegen deze overtreding diende te worden opgetreden. Dat dit voor eiseres negatieve gevolgen heeft, is het gevolg van de vertreding, waarvoor eiseres als eigenaar van de woning verantwoordelijk kan worden gehouden.
13. De rechtbank is van oordeel dat de motivering in het bestreden besluit weliswaar summier is, maar verweerder heeft niet volstaan met de enkele mededeling dat de persoonlijke gevolgen verdisconteerd zijn bij de vaststelling van het beleid. Verweerder heeft in dit concrete geval beoordeeld of de gevolgen in samenhang met alle andere omstandigheden tot afwijking van zijn beleid dienen te leiden. Verweerder heeft immers naast de overweging dat de door eiseres naar voren gebrachte gevolgen zijn verdisconteerd in het beleid tevens overwogen dat het algemeen belang in dit geval zwaarder weegt. Verder heeft verweerder de informatie die eiseres heeft ingebracht beoordeeld en geconstateerd dat deze gedateerd is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat sprake is van een zodanig ernstig geval – gelet op de aangetroffen hoeveelheid – dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van het beleid af te wijken. Daarbij komt dat eiseres, ondanks dat zij daartoe alle gelegenheid heeft gehad in de bezwaarprocedure, haar stellingen nauwelijks heeft geconcretiseerd en op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook in beroep heeft eiseres geen documenten overgelegd ter onderbouwing van de door haar gestelde omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – in het licht van hetgeen naar voren is gebracht door eiseres – de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet heeft aangemerkt als bijzondere omstandigheden die het volgen van het beleid in dit geval onredelijk maken.
14.Het beroep is ongegrond.
15.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 april 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.