ECLI:NL:RBLIM:2018:3452

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1860
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor winkelwagen-opvang met akoestisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het realiseren van drie winkelwagen-opvangen door Lidl Nederland GmbH. De vergunning is verleend op basis van een akoestisch onderzoek dat door de gemeente Eijsden-Margraten is uitgevoerd. Eisers, bewoners nabij de locatie, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat door geluidsoverlast van de winkelwagens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, wat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk maakt. Echter, het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning is gegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat het akoestisch onderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. De rechtbank heeft de vergunning gedeeltelijk vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de rechtbank van mening is dat de overkapte opvang akoestisch gezien geen nadelige gevolgen heeft voor de eisers. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers en het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/1860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eiser en eiseres,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J.E.H.M. Reijnders en ing. J.G.H.M. Ackermans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Lidl Nederland GmbH, te Weert,
(gemachtigde: mr. R. Evens).

Procesverloop

Eiser en eiseres (hierna: eisers) hebben op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van Lidl Nederland GmbH (hierna: vergunninghouder) van 1 oktober 2015 tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een winkelwagen-opvang.
Bij besluit van 18 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het realiseren van drie winkelwagen-opvangen op het perceel [adres].
Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft verweerder beslist dat € 860,00 aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen is verbeurd. Dat bedrag is aan eisers uitbetaald.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een rapport van het geluidBuro d.d. 2 februari 2018 aan de rechtbank toegezonden.
Verweerder heeft op 3 april 2018 een rapport van de RUD Zuid-Limburg van 21 maart 2018 aan de rechtbank toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Vergunninghouder heeft op 1 oktober 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het realiseren van drie (waarvan twee overdekte) winkelwagen-opvangen op het perceel [adres].
2. Het ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning heeft met ingang van 27 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn hebben onder andere eisers zienswijzen ingediend.
3. Eisers hebben op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 1 oktober 2015.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van drie winkelwagen-opvangen verleend voor de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). De omgevingsvergunning is verleend onder de bepaling dat de in de vergunning genoemde en gewaarmerkte stukken, waaronder het akoestisch onderzoek geluiduitstraling K+Adviesgroep d.d. 26 september 2016 met kenmerk 238843 en de aanvullende ruimtelijke afweging d.d. 16 maar 2017 met kenmerk 233373, daarvan deel uitmaken. Als voorschrift heeft verweerder aan de omgevingsvergunning verbonden dat bij het akoestisch onderzoek gebruik is gemaakt van het stille type winkelwagen met rubber wielen, ELX248D van de producent Wanzl. Er mag alleen gebruik worden gemaakt van dit type winkelwagen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een ander type winkelwagen, dient te worden aangetoond middels productgegevens dat dit type gelijkwaardig of geluidarmer is. Deze productgegevens dienen 3 weken voor ingebruikname ter goedkeuring te worden ingediend t.a.v. het team Toezicht & Handhaving. Er dient hierbij gebruik te worden gemaakt van de best beschikbare technieken.
5. Eisers hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat door de opvangen, althans de winkelwagen-opvang 1 op zeer korte afstand van hun woning aan [adres eisers] hun woon- en leefklimaat in onaanvaardbare mate verslechtert. Zij betogen dat verweerder in de omgevingsvergunning een voorschrift had moeten opnemen dat ervoor zorgt dat alleen stille winkelwagens worden gebruikt. Ter onderbouwing van hun betoog hebben eisers het second opinion akoestisch onderzoek LIDL Eijsden d.d. 2 februari 2018, opgesteld door het geluidBuro, in het geding gebracht.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het niet tijdig beslissen
7. Vast staat dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Ingevolge artikel 6:2 aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Nu verweerder op 18 juli 2017 een reëel besluit heeft genomen op de aanvraag, hebben eisers geen belang meer bij de beoordeling van hun beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het door eisers daartegen gerichte beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het inhoudelijke besluit
8. Ingevolge artikel 6:20, derde lid van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake.
9. Het beroep richt zich derhalve mede tegen het bestreden besluit tot verlenen van een omgevingsvergunning voor zover die ziet op het realiseren van een winkelwagen-opvang (1) ten westen van de Lidl aan de achterzijde van de woning van eisers. Bij de beoordeling van dit beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de winkelwagen-opvang aangemerkt moet worden als een gebouw en dat het bouwen daarvan in strijd is met artikel 3.2.2. onder a van het bestemmingsplan “Centrum” omdat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd en deze winkelwagenopvang buiten het bouwvlak is gesitueerd.
11. Verweerder heeft medewerking verleend aan het realiseren van genoemde winkelwagen-opvang door daarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo (strijdig gebruik) en artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo (bouwen). Ingevolge genoemd artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor de c-activiteit slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
12. In de Ruimtelijke onderbouwing “Lidl, [adres]” d.d. 12 juli 2017 en het “Akoestisch onderzoek geluiduitstraling Installaties en winkelwagens bij Lidl Eijsen”, opgesteld ter onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening, is onder meer ingegaan op de akoestische gevolgen van het lopen met en het stallen van winkelwagentjes op de omliggende geluidgevoelige objecten. De conclusie van het onderzoek is dat aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan en dat er geen sprake is van onacceptabele geluidniveaus. Aanvullend is een notitie “Ruimtelijke afweging akoestiek winkelwagens” d.d. 16 maart 2017 opgesteld, waarin is beoordeeld of aan het stappenplan in de VNG-brochure “Handreiking bedrijven en milieuzonering “ van 2009 wordt voldaan. De conclusie van dit rapport is dat er aan de geluidwaarden voor gemengd gebied (eveneens) wordt voldaan.
13. Eisers hebben in beroep een contra-expertise d.d. 2 februari 2018 van het geluidBuro overgelegd, waarin onder meer is aangegeven dat het akoestisch onderzoek onvolledig is geweest en dat de bronvermogens van de winkelwagentjes zijn onderschat. Uit actuele metingen blijkt dat de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit bij de woning van eisers feitelijk worden overschreden.
14. Verweerder heeft daags voor de behandeling van het beroep een rapport van de RUD overgelegd waarin is vermeld dat bij het uitgevoerde akoestisch onderzoek, waarop verweerders besluitvorming is gebaseerd, van een bronvermogen is uitgegaan dat geldt voor stille winkelwagentjes op een gladde ondergrond. Bij hun meting is gebleken dat het bronvermogen voor het rijden en het plaatsen in de opvang met respectievelijk 12 en 18 dB(A) is onderschat. Ter plaatse is sprake van klinkerbestrating in keperverband. Het gevolg van dit alles is dat de geluidbelasting op de woningen (waaronder die van eisers) hoger zal uitvallen dan de geluidbelasting waarvan bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan. Het is volgens de RUD de vraag of er wel aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan en in verband daarmee of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het door verweerder overgelegde rapport van de RUD dat het akoestisch onderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd en dat het bestreden besluit voor zover daarmee winkelwagen-opvang (1) op de locatie bij de woning van eisers wordt vergund, niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het beroep tegen het bestreden besluit is derhalve gegrond en dit besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb in aanmerking voor gedeeltelijke vernietiging.
Ten aanzien van de rechtsgevolgen
16. Namens vergunninghouder is bij de behandeling van het beroep ter zitting bepleit dat de rechtbank uit een oogpunt van finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat. Daartoe is gewezen op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over vrijstellingsbesluiten (ECLI:NL:RVS:2015:3222, ECLI:NL:RVS:2005:AU0431 en ECLI:NL:RVS:2018:1031).
In die jurisprudentie is de rechtsvraag aan de orde of het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de ruimtelijke gevolgen van een project (niet) zodanig zijn dat daarom de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd. Daartoe moet beoordeeld worden wat er op grond van het geldend bestemmingsplan ter plaatse maximaal mogelijk is en aan de hand daarvan beoordeeld worden of de rechtzoekende door het verlenen van een vrijstelling wordt benadeeld. Vergunninghouder betoogt dat de thans ter beoordeling voorliggende winkelwagen-opvang is gelegen binnen de bestemming ‘Centrum’ van het bestemmingsplan ‘Winkelcentrum Breust – Eijsden’. Dat bestemmingsplan laat het gebruik van gronden ten behoeve van rijden met en stallen van winkelwagens rechtstreeks toe. Door het overkappen en van wanden voorzien van de opvang kwalificeert het bouwwerk als een gebouw en dat is de enige reden dat een ontheffing is vereist nu buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden gebouwd. Voor het ter plaatse realiseren van een niet over-dekte winkelwagen-opvang zou alleen een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist zijn en die zou, gelet op het limitatief-imperatieve stelsel, moeten worden verleend. Een dergelijke opvang - die dus geen enkele geluidwerende voorziening zou hebben - is derhalve planologisch rechtstreeks toegestaan. Nu de overkapte opvang akoestisch gezien geen nadelig effect heeft voor eiseres ten opzichte van datgene wat planologisch reeds is toegestaan, brengt dit met zich dat verweerder zich bij een nieuw te maken belangenweging op het standpunt zou kunnen en moeten stellen dat de gevraagde vergunning alsnog verleend kan worden, aldus vergunninghouder.
17. Eisers hebben bij de behandeling van het beroep ter zitting verklaard dat zij zich in een instandlating van de rechtsgevolgen niet kunnen vinden. In hun optiek hoort een winkelwagen-opvang niet thuis op de nu aangewezen plaats, omdat hun woon- en leefklimaat in aanvulling op de reeds bestaande hinder van de supermarkt en de parkeerplaats onevenredig wordt aangetast.
18. Verweerder heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting verklaard het standpunt van vergunninghouder ten aanzien van het bovenstaande te onderschrijven.
19. De rechtbank overweegt ten aanzien het in stand laten van de rechtsgevolgen als volgt.
20. Ingeval een besluit wordt vernietigd dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor het instandlaten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is.
21. De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende winkelwagen-opvang is gesitueerd op gronden met de bestemming ‘Centrum’. Die gronden zijn onder meer bestemd voor ‘Detailhandel’ en de daarbij behorende voorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank is binnen deze bestemming het rijden met winkelwagens en het stallen daarvan planologisch gezien rechtstreeks toegestaan, zonder dat hiervoor een ontheffing is vereist. Dit brengt de rechtbank bij de vraag wat de gevolgen van het onderhavige project zijn, afgezet tegen datgene wat reeds rechtstreeks is toegestaan.
22. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de ontheffing ziet op het aanbrengen van wanden en het (plat) afdekken van de reeds toegestane stalling van winkelwagen. De rechtbank is met vergunninghouder van oordeel dat het aanbrengen van deze voorzieningen akoestisch gezien geen nadelige gevolgen met zich kan brengen ten opzichte van de reeds toegestane situatie. Integendeel. Ieder vorm van afdekking / afscherming zou logisch gezien de geluidsoverlast voor eisers juist beperken. Verder wordt ook het uitzicht dat eisers vanuit hun bovenwoning op de parkeerplaats hebben, door het (plat) afdekken en gedeeltelijk van wanden voorzien met doorzichtig materiaal, ten opzichte van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan niet nadelig beïnvloed.
23. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eisers door de ontheffing worden benadeeld ten opzichte van hetgeen het bestemmingsplan zonder ontheffing rechtstreeks toestaat. Het feit dat uit het door verweerder overgelegde rapport van de RUD volgt dat bij het (rijden en) stallen van de winkelwagentjes de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit zeer waarschijnlijk worden overschreden, maakt dit niet anders. De rechtbank is daarom voorts van oordeel dat verweerder zich bij een nieuw te nemen besluit in de onderhavige zaak in redelijkheid op het standpunt zou moeten stellen dat de ruimtelijke gevolgen van het gevraagde project - in relatie tot datgene wat planologisch reeds is toegestaan - niet zodanig zijn dat daarom de omgevingsvergunning zou moeten worden geweigerd. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten.
24. Tot slot merkt de rechtbank in het kader van de finale geschillen beslechting nog het volgende op. Indien door het rijden en stallen van de winkelwagens inderdaad overschrijding van de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit plaatsvindt, kan hierop handhavend worden opgetreden. In het kader van het Activiteitenbesluit is verweerder voorts bevoegd om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
25. Omdat de rechtbank het beroep tegen het fictieve besluit en het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (0,5 punt voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen, 1 punt voor het beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1). De overige door eisers genoemde kosten, te weten € 29,00 aan reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting door eisers, komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het betreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de winkelwagenopvang 1 in de directe nabijheid van de woning van eisers;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eisers te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.281,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 20118.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.