ECLI:NL:RVS:2005:AU0431

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500885/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in Oss

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Oss ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning was verleend voor het oprichten van een topgevel op een woonhuis, waarbij vrijstelling werd verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellante, die in de nabijheid woont, stelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat haar belangen onvoldoende waren meegewogen bij de beslissing van het college.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college had moeten onderzoeken of appellante door de verlening van de vrijstelling in haar belangen was benadeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de belangen van appellante niet voldoende had gewogen en dat de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht niet waren nageleefd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante alsnog gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van vrijstellingen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor bestuursorganen om alle relevante belangen van omwonenden in overweging te nemen. De beslissing van de Raad van State heeft gevolgen voor de wijze waarop gemeenten omgaan met aanvragen voor bouwvergunningen en de bijbehorende vrijstellingen.

Uitspraak

200500885/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oss,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/412 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 21 december 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) aan [vergunninghouder], onder verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een topgevel op het woonhuis op het perceel kadastraal bekend als gemeente Oss, sectie[…], nr. […] en plaatselijk bekend als [locatie] te Oss.
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2003 gehandhaafd, met dien verstande dat de voorwaarde inzake het treffen van voorzieningen door de vergunninghouder aan de schoorsteen van appellante is komen te vervallen.
Bij uitspraak van 21 december 2004, verzonden op 22 december 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. H.M.E. Baten, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Rasing en Th. Zandvoort, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Het bouwplan voorziet in het oprichten van een topgevel op het woonhuis gelegen op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Ingevolge het bestemmingsplan "Zuid" rust op het perceel de bestemming "Woningen klasse 2a". Ingevolge de op deze bestemming betrekking hebbende planvoorschriften mag de goothoogte van de woning maximaal zes meter bedragen. Vast staat dat het bouwplan hiermee in strijd is, nu de goothoogte na realisering van het bouwplan 7,10 meter zal bedragen.
2.2.        Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in de gevallen, genoemd in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro). Niet in geschil is dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Bro.
2.3.        Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan zelfstandig dient te worden beoordeeld aan de hand van de voorschriften van onder meer het Bouwbesluit en dat de gevolgen van de uitvoering van het bouwplan voor een naburige woning moeten worden betrokken bij de te maken belangenafweging in het kader van het verlenen van een vrijstelling.
2.4.        Appellante betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij het verlenen van de vrijstelling haar belangen ondergeschikt heeft kunnen achten aan die van de vergunninghouder.
2.4.1.    Vast staat dat appellante als gevolg van het uitvoeren van het bouwplan de schoorsteen op haar woning niet meer kan gebruiken voor haar open haard, nu deze niet meer voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.
2.4.2.    De Afdeling overweegt dienaangaande, dat bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan in beginsel alle daarbij betrokken belangen van omwonenden in aanmerking moeten worden genomen. Het gewicht dat aan de belangen moet worden toegekend kan van geval tot geval verschillen. In dit verband komt mede betekenis toe aan de aard van de afwijking van de voorschriften die door de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt. Op grond van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Zuid" is zonder verlening van vrijstelling een goothoogte van maximaal zes meter toegestaan.
Het gewraakte nadelige gevolg van het bouwplan heeft appellante te aanvaarden, voor zover komt vast te staan, dat op grond van het bestemmingsplan ook zonder verlening van vrijstelling een bouwplan zou kunnen worden gerealiseerd met datzelfde voor appellante nadelige gevolg. In dat geval is immers niet zozeer sprake van een bezwaar tegen de vrijstelling, doch tegen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zonder vrijstelling, die evenwel niet ter discussie kunnen staan en wordt appellante in zoverre door de verlening van de vrijstelling niet benadeeld.
Uit de beslissing op bezwaar blijkt niet dat het college heeft onderzocht of ook indien een bouwplan zou worden gerealiseerd met inachtneming van de maximaal toegestane goothoogte van zes meter, appellante wordt belemmerd in het gebruik van haar schoorsteen. Ook overigens zijn geen gegevens beschikbaar die de conclusie rechtvaardigen dat de verleende vrijstelling het belang van appellante om van haar schoorsteen gebruik te blijven maken niet kan beïnvloeden. Nu het door appellante gestelde belang om van haar schoorsteen gebruik te kunnen blijven maken reëel is, had moeten worden onderzocht of appellante door het verlenen van de vrijstelling is benadeeld en had zo dat het geval is, moeten worden bezien of het verlenen van vrijstelling dan wel gerechtvaardigd was. Door dat na te laten is niet voldaan aan het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opgenomen vereiste van zorgvuldige voorbereiding van het besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5.        Het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand, faalt. De welstandscommissie heeft in haar adviezen van 6 mei 2003 en 16 december 2003 positief geadviseerd over het bouwplan. De omstandigheid dat vergunninghouder in afwijking van het laatstgenoemde advies heeft gebouwd, is niet van belang, reeds omdat dit advies geen betrekking heeft op het bouwplan maar op mogelijke alternatieven voor een dakopbouw.
2.6.        Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb heeft gehandeld, slaagt. Blijkens de beslissing op bezwaar heeft het college eveneens nagelaten om te beslissen op het door appellante gedane verzoek om een proceskostenveroordeling als bedoeld in voornoemd artikel.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient tevens te worden beslist op het door appellante in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2004, AWB 04/412;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 2 februari 2004, met kenmerk 2003/8018;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: duizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Oss aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Oss aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 341,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005
53-430.