ECLI:NL:RBLIM:2018:3298
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplegen van gewoontewitwassen in de zaak tegen de verdachte, waarbij geen wetenschap of gerechtvaardigd vermoeden van criminele herkomst van giften van de vader vereist was
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft giften van de vader van de verdachte, die in het kader van een grootschalig onderzoek naar drugshandel werd verdacht van criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren op 10 februari 1988, gedurende zijn jeugd en jonge volwassenheid financiële steun ontving van zijn vader, die hij beschouwde als een ondernemer in vastgoed. De verdachte had geen wetenschap van de criminele herkomst van de giften, die bestonden uit geldbedragen en een personenauto. De officieren van justitie stelden dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld van zijn vader crimineel was, gezien de contacten van zijn vader met het drugsmilieu en het gebruik van een geëncrypteerde telefoon. De verdediging betoogde echter dat er geen bewijs was dat de gelden van de vader uit misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte niet verplicht was om de herkomst van de giften te onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat, onder de gegeven omstandigheden, de verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de giften van zijn vader uit criminele activiteiten voortkwamen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor wetenschap of een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.