ECLI:NL:RBLIM:2018:3298

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
03/864004-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van gewoontewitwassen in de zaak tegen de verdachte, waarbij geen wetenschap of gerechtvaardigd vermoeden van criminele herkomst van giften van de vader vereist was

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft giften van de vader van de verdachte, die in het kader van een grootschalig onderzoek naar drugshandel werd verdacht van criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren op 10 februari 1988, gedurende zijn jeugd en jonge volwassenheid financiële steun ontving van zijn vader, die hij beschouwde als een ondernemer in vastgoed. De verdachte had geen wetenschap van de criminele herkomst van de giften, die bestonden uit geldbedragen en een personenauto. De officieren van justitie stelden dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld van zijn vader crimineel was, gezien de contacten van zijn vader met het drugsmilieu en het gebruik van een geëncrypteerde telefoon. De verdediging betoogde echter dat er geen bewijs was dat de gelden van de vader uit misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte niet verplicht was om de herkomst van de giften te onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat, onder de gegeven omstandigheden, de verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de giften van zijn vader uit criminele activiteiten voortkwamen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor wetenschap of een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/864004-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.M.J. van den Boom, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op 15 maart 2018.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van geldbedragen en/of een personenauto.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie zijn van mening dat het tenlastegelegde feit is bewezen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de vader van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , grote hoeveelheden contant geld heeft gestort op zijn eigen bankrekeningen en die van zijn (stief)kinderen en tevens over een grote hoeveelheid geld in zijn woning beschikte, terwijl uit onderzoek is gebleken dat hij geen inkomsten uit dienstbetrekking en/of andere inkomsten had. De officieren van justitie achten de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] over de herkomst van zijn gelden onaannemelijk en zijn van mening dat deze een criminele herkomst hebben. De officieren van justitie wijzen erop dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld van zijn vader een criminele herkomst had, nu zijn vader omging met mensen uit het drugsmilieu. Daarnaast wist de verdachte dat er zich verdovende middelen in de woning van zijn vader bevonden én wist hij dat zijn vader een geëncrypte PGP-telefoon gebruikte. De officieren van justitie vinden het verwijtbaar dat de verdachte niet naar de herkomst van de gelden van zijn vader heeft geïnformeerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Primair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat de gelden van medeverdachte [medeverdachte 1] onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren, nu niet valt uit te sluiten dat diens geld uit de handel in vastgoed en/of computeronderdelen afkomstig was. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank vaststelt dat de gelden van medeverdachte [medeverdachte 1] uit enig misdrijf afkomstig zijn, er onvoldoende bewijs is dat de verdachte hiervan wetenschap had. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de rechtbank Alkmaar (d.d. 27 april 2011, ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782) en het Gerechtshof te Amsterdam (d.d. 7 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2749) heeft de raadsman gesteld dat een kind niet hoeft na te gaan waar het geld van zijn ouders precies vandaan komt. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de rechtbank Limburg (d.d. 17 juli 2015 ECLI:NL:RBLIM:2015:5990) heeft de raadsman aangevoerd dat er ook ten aanzien van de personenauto onvoldoende bewijs is voor (schuld)witwassen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Deze zaak maakt deel uit van het grootschalig onderzoek ‘Wolf/Beretta’, waarin het Openbaar Ministerie een aantal verdachten verwijt dat zij op enigerlei wijze in georganiseerd verband betrokken zijn geweest bij de import in Nederland van verdovende middelen en/of de handel daarin. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de rechtbank bij vonnis van heden medeverdachte [medeverdachte 1] , zijnde de vader van de verdachte, veroordeeld ter zake van (onder andere) het op grote schaal overtreden van de Opiumwet.
De rechtbank stelt op grond van het zaaksdossier, alsook gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 aan de verdachte, te weten zijn zoon, een geldbedrag (in delen) van in totaal € 36.350,-, een geldbedrag (ineens) van € 500,- en een personenauto (Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] ) heeft gegeven.
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of de door medeverdachte [medeverdachte 1] aan de verdachte geschonken geldbedragen en auto (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren omdat de rechtbank hoe dan ook niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet anders wist dan dat zijn vader als ondernemer handelde in vastgoed, dat zijn ouders een villa in Zuid-Frankrijk hadden en dat het gezin het financieel goed had. Deze verklaring wordt gesteund door de inhoud van het dossier waaruit volgt dat de verdachte van kinds af aan in welstand is opgegroeid. Tijdens zijn adolescentie en jonge volwassenheid heeft de verdachte steeds financiële bijstand van zijn vader genoten. De gelden en de auto die medeverdachte [medeverdachte 1] aan zijn zoon schonk, passen naar het oordeel van de rechtbank binnen de gewoontes die reeds lange tijd, binnen gezinsverband, tussen hen bestonden. Indien en voor zover deze goederen een criminele herkomst hadden, hoefde dit - gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden - niet kenbaar te zijn voor de verdachte. Het is niet ongebruikelijk dat ouders die het kunnen betalen hun kinderen tijdens de adolescentie en jonge volwassenheid financieel ondersteunen. Door dit enkele gegeven hoefden er dus geen alarmbellen te gaan rinkelen bij verdachte. Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat een kind, onder de gegeven omstandigheden, geen wetenschap of gerechtvaardigd vermoeden van witwassen hoeft te hebben bij dergelijke giften van een ouder.
De enkele wetenschap van de verdachte dat zijn vader van een geëncrypte Blackberry gebruik maakte, maakt evenmin dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig kon zijn. De eerste bedragen heeft de verdachte van zijn vader ontvangen op 10 februari 2006, toen hij net 18 jaar was. Uit het ‘Wolf/Beretta’-onderzoek volgt dat de criminele groepering, waartoe de vader van de verdachte behoorde, pas medio 2012 gebruik ging maken van geëncrypte Blackberry’s. De verdachte was toen 24 jaar. De rechtbank kan niet vaststellen vanaf welk moment de verdachte wetenschap heeft gekregen van het gebruik van een geëncrypte Blackberry door zijn vader. Na 6 juli 2012 zijn er echter geen contante stortingen meer door zijn vader op zijn bankrekening gedaan of gelden naar zijn bankrekening overgemaakt (zoals weergegeven op pagina 336 van zaaksdossier 16) en is hem alleen nog een geldbedrag van € 500,- betaald door zijn vader toen hij in het buitenland zat. Dit is niet een dermate groot bedrag dat dit überhaupt tot wetenschap of het redelijk vermoeden van een criminele herkomst had hoeven leiden. De Volkswagen Polo is vermoedelijk in 2011 op naam van de verdachte geplaatst, blijkens een tapgesprek van zijn halfzus [medeverdachte 2] met hun vader (zoals weergegeven op pagina 319 van zaaksdossier 16), op een moment dat zijn vader nog geen gebruik maakte van de geëncrypte Blackberry.
Op 1 oktober 2013, zijnde de dag van de doorzoeking van de woning van de verdachte en het gezin van zijn vader, werden er verdovende middelen in deze woning aangetroffen. Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist van de aangetroffen hasjiesj, kan niet worden vastgesteld dat deze wetenschap van de verdachte reeds bestond ten tijde van de giften van zijn vader aan hem zodat ook dit niet tot een andere conclusie leidt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker en
mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier 16)
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006
tot en met 30 juni 2013, tezamen en in vereniging, althans alleen, te
Eindhoven, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn
medeverdachte(n), van (een) voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te
weten
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 juli 2012 een
geldbedrag van 36.350 Euro, in elk geval enig bedrag(en) aan geld en/of
- in of omstreeks de periode van 7 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 een
geldbedrag van 500 Euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of
- een personenauto (Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] )
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij en/of zijn
medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) was of wie bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl hij en/of
zijn medeverdachte(n) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) en/of dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit misdrijf
en/of heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) en/of
dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn
medeverdachte(n) wist(en) en/of rederlijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art. 420 bis lid1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht