ECLI:NL:RBLIM:2018:3278

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2947
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om rehabilitatie van een ambtenaar na ontslag wegens onbekwaamheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een verzoek tot rehabilitatie door een ambtenaar, eiser, die eerder was ontslagen wegens onbekwaamheid. Eiser had in 2016 een verzoek ingediend om rehabilitatie, waarin hij onder andere vroeg om erkenning van zijn status als klokkenluider en om compensatie voor geleden schade. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van een onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders ten tijde van het bestreden besluit niet bekend waren, waardoor verweerder deze niet in zijn beoordeling kon betrekken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat de onderzoeksresultaten later nog gebruikt konden worden voor een nieuw verzoek. De rechtbank oordeelde verder dat de door eiser overgelegde stukken terecht niet als nieuwe feiten (nova) werden aangemerkt en dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. Eiser had eerder zijn beroep tegen het ontslag ingetrokken, waardoor de negatieve beoordeling en het ontslag in rechte vaststonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 16/2947

Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Schaap).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot rehabilitatie afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. R. Th.B. Drummen.

Overwegingen

1. Eiser is op 1 juli 2010 aangesteld bij verweerder in de functie van coördinator team vergunningverlening en plantoetsing. Bij besluit van 29 juli 2011 heeft verweerder de beoordeling van eiser over de periode van oktober 2010 tot en met maart 2011 vastgesteld, met als eindoordeel: onvoldoende. Eisers hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Het hiertegen ingesteld beroep bij deze rechtbank is bij uitspraak van
8 oktober 2012 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de gedingstukken geen aanleiding gevonden voor eisers stelling dat zijn beoordeling gebaseerd zou zijn op zijn standpunt inzake “vergunningverlening achteraf” in plaats van op zijn (gesteld tekortschietend) functioneren. Het hiertegen ingediende hoger beroep heeft eiser op
28 maart 2014 ingetrokken.
1.1
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft verweerder aan eiser met ingang van
1 maart 2013 ontslag verleend wegens onbekwaamheid en/of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekte of gebrek. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 11 juni 2013 is eisers bezwaar, conform advies van de bezwarencommissie, ongegrond verklaard. Eisers hiertegen ingestelde beroep heeft eiser op 28 maart 2014 ingetrokken. Eisers negatieve beoordeling en het ontslagbesluit staan daarmee in rechte vast.
1.2
Bij brief van 21 januari 2016 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om
- kort weergegeven - rehabilitatie door:
- te erkennen dat verweerder de interne procedure ingevolge de Klokkenluidersregeling ten onrechte niet heeft gevolgd en eiser ten onrechte niet als klokkenluider heeft erkend;
- te erkennen dat van buitenproportionele en niet aan eiser te wijten slechte werkomstandigheden sprake is geweest, waarbij eiser geen ondersteuning en bescherming heeft gekregen van een betrouwbare vertrouwenspersoon;
- het ontslagbesluit met terugwerkende kracht in te trekken;
- het inkomen dat eiser de afgelopen jaren en de pensioenopbouw die eiser is misgelopen volledig te compenseren;
- de kosten voor rechtsbijstand die eiser heeft moeten maken volledig te vergoeden;
- eiser te helpen met het zoeken en vinden van een structurele baan.
1.3
Bij brief van 3 februari 2016 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van het verzoek tot rehabilitatie. Eisers verzoek om terug te komen van het besluit van 8 februari 2013 is een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Er is volgens verweerder geen sprake van nieuwe feiten (nova) die nopen tot herroeping van het rechtens onaantastbaar geworden besluit. Eiser heeft bij brief van 18 februari 2016 zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek tot rehabilitatie afgewezen. Niet gebleken is dat eiser ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het intrekken van het beroep tegen het ontslagbesluit. Er is volgens verweerder geen novum gelegen in - kort weergegeven -:
  • het door eiser gestelde onjuist handelen van de bedrijfsarts;
  • intimidatie en pestgedrag;
  • de door eiser gestelde nadelige gevolgen van het melden van een misstand;
  • het volgens eiser zijn van klokkenluider, waartoe eiser heeft verwezen naar de brief van 16 januari 2014 aan de Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid (CKGO), het rapport van 31 december 2013 van de Nationale Ombudsman, de beantwoording van kamervragen van 20 januari 2015, het bestuurlijk overleg met Gedeputeerde Staten op 27 januari 2015, het rapport van 8 mei 2014 van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), en het standpunt van 3 december 2012 van het Adviespunt Klokkenluiders.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie van het waterschap Roer en Overmaas van
20 juli 2016, ongegrond verklaard. Eisers stelling dat hij klokkenluider is en dat zijn visie op het punt van “vergunningverlening achteraf”, zoals die volgens eiser bij verweerder praktijk was, de feitelijke reden was voor ontslag is onjuist. Eisers ontslag hield verband met het beoordelingsbesluit. Bij de totstandkoming van die beoordeling is niet gebleken dat deze gebaseerd zou zijn op het standpunt van eiser inzake “vergunningverlening achteraf”.
Intrekking en/of wijziging van een rechtens onaantastbaar geworden besluit is slechts aan de orde indien er sprake is van nova. Hetgeen eiser in dit kader heeft ingebracht was al bekend ten tijde van eisers ontslag en/of heeft geen betrekking op de redenen voor zijn ontslag. Er is volgens verweerder geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser is ontslagen wegens ongeschiktheid en/of onbekwaamheid en niet als gevolg van het melden van een misstand.
4. Eiser voert in beroep - kort weergegeven aan - dat hij de eerste maanden na zijn indiensttreding uitstekend gefunctioneerd heeft en dat pas vanaf het moment dat hij een misstand heeft gemeld hij werd tegengewerkt, en negatief beoordeeld en dat hij vervolgens langdurig ziek is geweest zonder dat men de oorzaak daarvan onderzocht en aangepakt heeft, met ontslag als resultaat. Het Adviespunt Klokkenluiders, de Nationale ombudsman, de CKGO en het OIO stellen dat eiser klokkenluider is. Zowel de Minister als het college van Gedeputeerde Staten hebben verweerder op de vingers getikt. Om gezondheidsredenen en om zichzelf en zijn gezin te beschermen heeft eiser zijn procedures (destijds) gestaakt. Volgens eiser hebben zich na de intrekking nieuwe feiten voorgedaan die objectief als nova zijn aan te merken. Het Huis voor klokkenluiders beoordeelt thans of eisers verzoek om de wijze waarop verweerder zich tegenover hem heeft gedragen naar aanleiding van zijn melding over “vergunningverlening achteraf” te onderzoeken, in behandeling kan worden genomen (het bejegeningsonderzoek). Volgens eiser lijkt het erop dat verweerder om juridisch-strategische redenen niet heeft willen wachten op de uitkomsten van een eventueel onderzoek door het Huis voor Klokkenluiders om maar zo snel mogelijk van zijn verzoek om rehabilitatie en bezwaar tegen de afwijzing af te zijn.
5. Verweerder stelt in beroep - kort en zakelijk weergegeven - dat eiser niet ontslagen is omdat hij klokkenluider was maar omdat hij in ernstige mate disfunctioneerde. Er was geen reden om eiser te rehabiliteren. Een verzoek terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit mag volgens verweerder worden afgewezen als de indiener geen nova in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend. Eiser heeft volgens verweerder geen nova aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser bij brief van 22 december 2017 een verzoek heeft gedaan om uitstel van het onderzoek ter zitting bij de rechtbank. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij het Huis voor Klokkenluiders heeft verzocht een bejegeningsonderzoek in te stellen, dat dit verzoek van eiser ontvankelijk is verklaard, dat dit onderzoek wordt uitgevoerd en dat de resultaten van dit onderzoek uiterlijk 30 mei 2018 zijn te verwachten. Eiser acht het voor een goede beoordeling van zijn verzoek om rehabilitatie noodzakelijk dat de resultaten van het bejegeningsonderzoek worden meegenomen.
De rechtbank heeft eisers verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting bij de rechtbank afgewezen. De reden hiervoor is dat de rechtbank een zogenaamde toetsing ex tunc uitvoert, hetgeen betekent dat de rechtbank toetst of het bestreden besluit rechtmatig is gelet op alle feiten die bekend waren ten tijde van het besluit. Nu de resultaten van het onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bekend waren, kon verweerder daarmee geen rekening houden en kan de rechtbank derhalve deze ook niet in haar beoordeling betrekken. Eisers beroepsgrond dat verweerder niet heeft willen wachten op de uitkomsten van een eventueel onderzoek door het Huis voor Klokkenluiders om maar zo snel mogelijk van zijn verzoek om rehabilitatie en bezwaar tegen de afwijzing af te zijn – slaagt ook niet. Op het moment van het primaire en het bestreden besluit was nog niet bekend of en wanneer een onderzoek door het Huis voor Klokkenluiders zou worden ingesteld. De rechtbank is ook van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is en/of wordt geschaad omdat de onderzoeksresultaten van het bejegeningsonderzoek door het Huis van Klokkenluiders altijd nog kunnen worden gebruikt ter onderbouwing van een nieuw verzoek van eiser.
8. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
Artikel 4:6 van de Awb is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om terug te komen op een onherroepelijk besluit.
Bij uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, deze uitspraak van de Afdeling onderschreven en heeft de daarin onder 3.2 tot en met 3.7 gegeven overwegingen overgenomen. Dit betekent dat ook de CRvB met onmiddellijke ingang de in de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 van de uitspraak van de Afdeling weergegeven nieuwe lijn hanteert.
Uitgangspunt is aldus dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het - nieuwe - toetsingskader is van belang welke keuze het college in het voorliggende geval maakt.
Als het bestuursorgaan (overeenkomstige) toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt van het Adviespunt Klokkenluiders (3 december 2012), het rapport van de Nationale Ombudsman (31 december 2014), de brief van de CKGO aan verweerder (16 januari 2014) en de reactie van verweerder (14 februari 2014) terecht niet aangemerkt als nova. Deze stukken waren immers al bekend op het tijdstip dat eiser diens hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank inzake zijn negatieve beoordeling en diens beroep tegen de ongegrondverklaring van diens bezwaren tegen het ontslagbesluit heeft ingetrokken. Ook de overige stukken waarop eiser zich beroept kunnen niet als nova worden beschouwd. Het ontslagbesluit is immers gebaseerd op onbekwaamheid en/of ongeschiktheid voor de functie anders dan op grond van ziekte of gebrek. Hieraan ligt een negatieve beoordeling ten grondslag. Het feit dat eiser volgens verschillende instanties als klokkenluider moet worden beschouwd en het achteraf verlenen van vergunningen onwenselijk wordt geacht, maakt nog niet dat indien dit ten tijde van het ontslagbesluit bekend was geweest, het ontslagbesluit niet had kunnen worden genomen. Uit de stukken kan immers niet worden afgeleid dat de beoordeling of het ontslag niet is ingegeven door het onvoldoende functioneren van eiser, maar door het melden van een misstand inzake vergunningverlening.
Uit de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016 volgt dat de vaststelling dat er geen sprake is van nova de afwijzing van het verzoek om terug te komen op een onherroepelijk besluit in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek evident onredelijk is. Wat eiser in het voorliggende geval heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens (voorzitter), en
mr. M.M.T. Coenegracht, en mr. M.A. Teeuwissen, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.