ECLI:NL:RBLIM:2018:1807

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/03/212747 / HA ZA 15-627
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht in vervoersrechtelijke geschil tussen ITS Breda B.V. en [X]

In deze zaak vorderde ITS Breda B.V. (hierna: ITS c.s.) een verklaring voor recht dat [X] niet ontvankelijk is in eventuele schadevorderingen jegens ITS c.s. De rechtbank Limburg oordeelde dat er onvoldoende belang was bij de gevorderde negatieve verklaring voor recht ten opzichte van de ontvanger, [X], die niet als geadresseerde in de zin van artikel 13 CMR kan worden aangemerkt. De procedure betrof een geschil dat voortkwam uit een vervoersovereenkomst waarbij een partij digitale camera's van Nederland naar Frankrijk werd vervoerd. Tijdens het transport ging een deel van de lading verloren, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank stelde vast dat de geadresseerde, volgens de CMR, degene is die recht heeft op aflevering van de goederen, en dat [X] in dit geval niet als zodanig kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de eisende partij voorafgaand aan de dagvaarding had moeten onderzoeken of zij voldoende belang had bij haar vordering. Aangezien ITS c.s. dit had nagelaten, werd zij niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De proceskosten werden aan ITS c.s. opgelegd, omdat zij onnodig kosten had veroorzaakt door [X] te dagvaarden zonder voldoende belang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/212747 / HA ZA 15-627
Vonnis van 28 februari 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITS BREDA B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de naamloze vennootschap
AMLIN EUROPE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseressen,
advocaat mr. V.R. Pool,
tegen
de vennootschap naar Frans recht
[X],
gevestigd te Oudalle, Frankrijk,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw.
Partijen zullen hierna ITS c.s. en [X] genoemd worden.
Oorspronkelijk heeft ITS c.s. van de zeven in de dagvaarding genoemde gedaagden, ten aanzien van zes gedaagden, waaronder [X] , de dagvaarding op de rol laten inschrijven. De procedure ten aanzien van vijf van de zes gedaagden is inmiddels doorgehaald op de rol. Alleen de procedure tussen ITS c.s. en [X] ligt nog ter beoordeling en beslissing aan de rechtbank voor.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 20 april 2016 en de daarin genoemde stukken, in het bijzonder de conclusie van antwoord van [X]
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gopro Coöperatief UA, gevestigd te Amsterdam heeft in 2015 een partij digitale camera’s verkocht aan Xtreme Video te Frankrijk.
2.2.
Op of omstreeks 18 mei 2015 gaf Xtreme Video, gevestigd te Frankrijk, opdracht aan Dachser France, gevestigd te Frankrijk (hierna Dachser) om 33 pallets goederen (digitale camera’s) te vervoeren. De pallets moesten op 20 mei 2015 worden geladen bij Moduslink B.V. in Venray (hierna Moduslink) en op 21 mei 2015 worden gelost bij [X] in Frankrijk. In België is een deel van de lading gestolen. Dachser heeft dit vervoer vervolgens uitbesteed aan [A] ’s Internationaal Transportbedrijf B.V. danwel [A] Logistics Services B.V. (hierna beiden te noemen [A] ). [A] heeft dit vervoer vervolgens op of omstreeks 19 mei 2015 uitbesteed aan ITS Breda B.V. ITS heeft het vervoer uitbesteed aan MTT SRO gevestigd in Slowakije. In België is een deel van de lading gestolen. Op de vervoerovereenkomst is de CMR van toepassing.
2.3.
[X] exploiteert een distributiecentrum in Frankrijk.

3.Het geschil

3.1.
ITS c.s. vordert samengevat :
1.
primairte verklaren voor recht dat [X] in eventuele schadevorderingen jegens
ITS c.s. niet ontvankelijk is,
subsidiairte verklaren voor recht dat ITS c.s. niet aansprakelijk is voor de door [X] beweerdelijk geleden schade ter zake van de in de dagvaarding genoemde
zending,
meer subsidiairte verklaren voor recht dat ITS c.s. jegens [X] niet verder
aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR-beperking ex artikel 23 CMR,
2. alsmede de proceskosten.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niemand komt een rechtsvordering toe zonder voldoende belang. Deze rechtsregel impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat een eisende partij, vóórdat hij/zij overgaat tot dagvaarding, dient te onderzoeken of hij/zij voldoende belang heeft om een partij in rechte te betrekken. De rechtbank onderkent dat in vervoersrechtzaken de vervoerder een belang heeft om zo snel mogelijk na het ontstaan van de schade in Nederland een procedure te starten om zo de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te garanderen, omdat over het algemeen de Nederlandse rechter terughoudend is met het aannemen van aansprakelijkheid van de feitelijk vervoerder voor een hoger bedrag dan de CMR-beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht, terwijl de lat in sommige andere landen lager ligt.
4.2.
In de praktijk betekent dit dat in vervoersrechtzaken de buitengerechtelijke fase, voorafgaande aan een procedure, wordt overgeslagen danwel tot een minimum in tijd wordt beperkt en dat regelmatig voorafgaand aan de procedure nog geen direct contact is geweest tussen eiser(s) en gedaagde(n). De rechtbank is echter van oordeel dat voornoemd belang van de vervoerder om te forumshoppen geen rechtvaardiging kan zijn om het onderzoek naar de vraag of hij/zij voldoende belang heeft bij zijn/haar vordering achterwege te laten.
4.3.
Op grond van artikel 13 CMR heeft de geadresseerde een potentieel vorderingsrecht jegens de vervoerder. De geadresseerde is niet als zodanig in de wet danwel de CMR gedefinieerd. De geadresseerde is degene waarvan de vervoerder en de afzender hebben afgesproken dat de vervoerder de goederen aan hem moet afleveren, met andere woorden degene die jegens de vervoerder het recht heeft op aflevering van de goederen. De geadresseerde dient naar het oordeel van de rechtbank te worden onderscheiden van de ontvanger, zoals ook in de literatuur wordt bepleit (Weg en Wagen, juni 2017, jaargang 31, nummer 82, p. 3). De ontvanger kan immers ook degene zijn die de geadresseerde aanwijst om de goederen in ontvangst te nemen. De ontvanger heeft slechts een recht om de zaken feitelijk in ontvangst te nemen door ten behoeve van de geadresseerde de vrachtbrief voor ontvangst af te tekenen en niet meer dan dat. Op grond van de CMR heeft de ontvanger geen zelfstandig vorderingsrecht, terwijl de geadresseerde dat wel heeft.
4.4.
[X] exploiteert in Frankrijk een distributiecentrum en niet gesteld of gebleken is dat ITS c.s. dit voorafgaande aan de procedure niet wist of had kunnen weten. Verder geldt dat in de CMR vrachtbrief in het vakje “geadresseerde” het volgende staat vermeld:
“Xtreme Video, at Vatinel Heppener
Parc logistique du Pont de Normandie
[adres]
[plaats]
France”
4.5.
Dat de naam van [X] in de opdrachtbevestiging en de CMR vrachtbrief wordt genoemd en dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat [X] geadresseerde
zou kunnen zijn, zoals door ITS c.s. is betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak onvoldoende voor het aannemen van een voldoende belang bij het instellen van een rechtsvordering. Het feit dat [X] een distributiecentrum exploiteert, alsmede het feit dat in het vakje “geadresseerde” twee verschillende rechtspersonen staan genoemd (waarbij het adres van [X] als tweede wordt genoemd met de aanduiding “at [X] ”) had op zijn minst bij ITS c.s. twijfel moeten oproepen omtrent de vraag of [X] als geadresseerde in de zin van artikel 13 CMR moet worden aangemerkt of dat [X] wellicht “slechts” de ontvanger was. Naar het oordeel van de rechtbank had het daarom op de weg van ITS c.s. gelegen om voorafgaande aan deze procedure te onderzoeken of [X] een vorderingsrecht jegens haar had, om zodoende vast te kunnen stellen of zij een belang had bij de gevorderde negatieve verklaring(en) voor recht tegen [X] .
4.6.
Niet gesteld of gebleken is dat ITS c.s. voorafgaande aan deze procedure contact heeft opgenomen met [X] over haar voornemen om [X] in rechte te betrekken. Buiten rechte heeft [X] derhalve geen mogelijkheid gehad om uit te leggen welke rol zij speelde in de vervoersketen.
4.7.
Weliswaar had [X] andere opties gehad om de proceskosten te beperken (bijvoorbeeld door zich niet te stellen in deze procedure, of door aan ITS c.s. direct na betekening van de dagvaarding kenbaar te maken dat zij geen vorderingsrecht op ITS c.s. had), maar de rechtbank is van oordeel dat de goede rechtsorde vergt dat primair eisende partij moet onderzoeken of zij wel voldoende belang heeft bij haar vordering en indien eisende partij dat niet doet de gevolgen daarvan (waaronder het maken van (proces)kosten) voor haar rekening en risico dienen te blijven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het in de rede ligt dat [X] meer kosten voor juridische bijstand heeft gemaakt, dan dat zij zou hebben gemaakt in het geval buitengerechtelijk door ITS c.s. bij haar had geïnformeerd wat haar relatie met Xtreme Video (die ook in het vakje “geadresseerde” stond vermeld) was. Daarnaast neemt een gedaagde partij een risico indien hij/zij verstek laat gaan, om proceskosten te besparen, terwijl zij dat risico niet had gelopen indien eisende partij (buitengerechtelijk) had onderzocht wie een vorderingsrecht had.
4.8.
ITS c.s. verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat haar vorderingen moeten worden toegewezen, naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2010:BO4084), maar die uitspraak is niet vergelijkbaar met onderhavige zaak, omdat in die zaak de betreffende gedaagde wel als geadresseerde kon worden gekwalificeerd, zodat de eiser in die zaak een belang had om die gedaagde in rechte te betrekken.
4.9.
Nu [X] op grond van de CMR geen zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens ITS c.s., heeft ITS c.s. ook geen belang bij haar gevorderde verklaring(en) voor recht, en dient ITS c.s. niet ontvankelijk te worden verklaard. Door [X] rauwelijks te dagvaarden heeft zij de proceskosten onnodig veroorzaakt en dienen deze naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van ITS c.s. te komen.
4.10.
ITS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.517,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart ITS c.s. niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [X] ,
5.2.
veroordeelt ITS c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.517,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op
28 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SS