ECLI:NL:RBLIM:2018:1780

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 758
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een Roemeense onderneming wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Roemeense onderneming tegen een boete van € 160.000,00 opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderneming, die deel uitmaakt van een concern, vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning arbeid heeft laten verrichten in Nederland. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Rechtbank Limburg om de zaak te behandelen bevestigd, ondanks dat de rechtbank Den Haag oorspronkelijk bevoegd was. De feiten van de zaak omvatten controles door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarbij werd vastgesteld dat een aantal Roemeense chauffeurs zonder vergunning werkten voor de onderneming. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, waaronder de onrechtmatigheid van het bewijs en de onvoldoende motivering van het boeterapport, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat de financiële situatie van de onderneming geen reden was om de boete te matigen. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Wav en de verantwoordelijkheden van werkgevers met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/758
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen
[transportbedrijf RO], te [vestigingsplaats 1] (Roemenië), eiseres
(gemachtigde: mr. K. Vierhout),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. J.S.P. Smelik).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 240.000,00 wegen overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 4 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aan eiseres een boete opgelegd van € 160.000,00.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft deze zaak en de zaak, geregistreerd onder nummer AWB/ROE 16/760, gevoegd behandeld op de zitting van 26 september 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] (de huidige directeur van [transportbedrijf NL] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M.J.M. Eggen, arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst, zodat in iedere zaak afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank overweegt allereerst dat in de onderhavige zaak – waar eiseres een in Roemenië gevestigde onderneming is – op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank Den Haag bevoegd is het beroep te behandelen. De rechtbank Den Haag heeft echter aangegeven dat zij de rechtbank Limburg bevoegd acht. De rechtbank Limburg heeft dit opgevat als een verwijzing op grond van artikel 8:13 van de Awb en is gelet hierop bevoegd het beroep van eiseres te behandelen.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres exploiteert een transportbedrijf in Roemenië. Eiseres maakt deel uit van een concern (een economische eenheid), waar [transportbedrijf NL] te [vestigingsplaats 2] (hierna: [transportbedrijf NL] ) ook onder valt. [transportbedrijf NL] houdt zich onder meer bezig met nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg. Op 2 februari 2013 op de parkeerplaats de Knuvelkes langs de A2 bij Eijsden heeft een arbeidsinspecteur van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) samen met een collega van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een vrachtwagen van [transportbedrijf NL] met kenteken [nummerplaat] staande gehouden, welke vrachtwagen aan eiseres was verhuurd. Tijdens de controle in het kader van de Wav werd een persoon aangetroffen die werkzaamheden verrichtte als vrachtwagenchauffeur. Het betrof de heer [S.] , met de Roemeense nationaliteit. Daarna volgde op 29 november 2013 een administratief onderzoek op het bedrijf van [transportbedrijf NL] . De arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW al dan niet in gezelschap van een inspecteur van de ILT zijn vervolgens nog een aantal keren naar het kantoor van [transportbedrijf NL] in [vestigingsplaats 2] gegaan om administratieve stukken op te halen/ te bekijken. Ook is er diverse keren contact geweest via e-mail. Tijdens de bezoeken is er gesproken met de voormalige directeur van [transportbedrijf NL] , [naam 2] , en de administrateur van [transportbedrijf NL] , de heer [naam 3] ). Zo heeft [naam 2] aan de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW verklaard dat er een zustertransportonderneming in Roemenië was (eiseres), die veel van de door [transportbedrijf NL] aangenomen vrachten daadwerkelijk heeft vervoerd voor [transportbedrijf NL]. Ook heeft [naam 2] aangegeven dat er vrachtwagens, die op naam van [transportbedrijf NL] staan, verhuurd waren aan eiseres. Uit administratieve stukken van [transportbedrijf NL] is de arbeidsinspecteur gebleken dat in het eerste halfjaar van 2013 een 20 tal personen met de Roemeense nationaliteit via de onderneming WHR (een Roemeens uitzendbureau, zijnde de uitlener) en/of eiseres (zijnde de inlener, doorlener en uitlener) voor [transportbedrijf NL] (zijnde de inlener) werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur hebben verricht. Deze personen zijn vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. [transportbedrijf NL] noch één van de ketenpartners (waaronder eiseres) beschikte over tewerkstellingsvergunningen voor deze vreemdelingen. Terzake hebben de arbeidsinspecteurs op 16 december 2014 een boeterapport opgemaakt, gevolgd door een aanvullend boeterapport van 31 maart 2015.
4. Vervolgens heeft verweerder op 20 april 2015 het voornemen bekend gemaakt om eiseres een boete van € 240.000,00 op te leggen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Op 3 juni 2015 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt. Bij het primaire besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eiseres, voornoemde boete opgelegd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gematigd tot € 160.000,00 in verband met de per 7 oktober 2015 in werking getreden gewijzigde Beleidsregel boeteoplegging Wav 2015 (Stcrt. 2015, nr. 36169), waarbij is uitgegaan van het verlaagde normbedrag van € 8.000,00 in plaats van € 12.000,00 per overtreding.
6. Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. De gronden die eiseres tegen het besluit heeft aangevoerd worden hierna besproken.

7.Het wettelijk kader luidt als volgt.

8. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
Ingevolge Bijlage VII Lijst bedoeld in artikel 23 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen Roemenië (PB 2005 L 157; hierna: Bijlage VII), onderdeel 1, punt 1, is wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG (PB 1997 L 18) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten tussen Roemenië en Nederland, artikel 45 van het VWEU, slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14.
Ingevolge punt 2 zullen de huidige lidstaten, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Roemenië, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Roemeense onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding van Roemenië.
Ingevolge punt 14, tweede alinea, geven de huidige lidstaten, niettegenstaande de toepassing van het bepaalde in de punten 1 tot en met 13, wat de toegang tot hun arbeidsmarkt betreft, gedurende eender welke periode tijdens welke nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen worden toegepast, voorrang aan werknemers die onderdaan van de lidstaten zijn boven werknemers die onderdaan van een derde land zijn.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge Bijlage VII het recht op het vrij verkeer van werknemers zoals neergelegd in artikel 45 van het VWEU, tijdelijk te beperken en door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningplicht ingevolge de Wav tot 1 januari 2014 gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 29 407, nr. 132).
Op grond van artikel 1, aanhef en sub b onder 1˚, van de Wav wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder werkgever degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Op grond van artikel 1, aanhef en sub c, van de Wav wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. In artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat onder vreemdeling wordt verstaan ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wav, zoals die luidde ten tijde van belang, is het een werkgever verboden in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellings-vergunning.
Op grond van artikel 3, eerste lid, sub c, van de Wav is het verbod uit artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.
Op grond van artikel 1, eerste lid en onder b, van het Besluit uitvoering Wav (het Besluit), voor zover thans van belang, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wav wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikelen 2, eerste lid, van die wet.
Op grond van artikel 19d, zesde lid, eerste volzin, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138) is met ingang van 21 oktober 2015 het Besluit tot wijziging van de beleidsregel boeteoplegging Wav 2015 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 7 oktober 2015. Dit betekent dat het boetenormbedrag van
€ 8.000,00, zoals neergelegd in de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012, blijft gelden. Voor het overige blijft de Beleidsregel boeteoplegging 2015 (de beleidsregel), in werking getreden per 1 juli 2015, gelden.
Op grond van artikel 1 van de beleidsregel en de daarbij behorende tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav bedraagt de bestuurlijke boete voor een rechtspersoon € 8.000,00 per overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav.

9.De rechtbank overweegt als volgt.

10. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij onmogelijk een effectieve verdediging kan voeren, nu de voertaal in haar onderneming Roemeens is en zij de boetekennisgeving en het boeterapport met bijlagen in de Nederlandse taal heeft ontvangen.
11. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder op dit punt heeft gehandeld in strijd met het fair trail beginsel, zoals eiseres meent, omdat de boetekennisgeving en het boeterapport met bijlagen niet zijn vertaald naar de Roemeense taal. Ook is geen sprake van strijd met artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Hierin staat dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, in het bijzonder recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Eiseres had immers op dat moment een Nederlandse directeur en bestuurder (wettelijk vertegenwoordiger), te weten [naam 2] voornoemd, die de Nederlandse taal machtig is en in staat was de boetekennisgeving en het boeterapport met bijlagen te lezen. Daarnaast heeft eiseres zich sinds de zienswijzefase laten bijstaan door een (Nederlandstalige) advocaat. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat met het verzenden van een in de Nederlandse taal opgemaakte boetekennisgeving en onderliggende rapporten geen sprake is van schending van het fair trial beginsel. Verder is niet gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad. De beroepsgrond van eiseres treft dan ook geen doel.
12. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het bewijsmateriaal, te weten het boeterapport, op een onrechtmatige wijze, dat wil zeggen onder verwijzing naar de medewerkingsplicht ex artikel 5:20 van de Awb, is verkregen. Volgens eiseres is dit in strijd met het nemo tenetur beginsel, zoals geformuleerd in artikel 6 van het EVRM, zodat dit bewijs onbruikbaar is geworden. Eiseres geeft aan dat als startpunt van de criminal charge 4 juni 2014 is, zijnde de datum waarop een medewerker van eiseres, [naam 3] , is gevraagd om informatie.
13. De rechtbank stelt voorop dat eiseres verplicht is ingevolge artikel 5:16 van de Awb, in samenhang met artikel 5:20 van de Awb, op verzoek van een toezichthouder alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wav gestelde regels.
14. Op 2 februari 2013, 29 november 2013 en tijdens diverse contacten daarna heeft de Inspectie SZW een toezichtscontrole verricht, die heeft geleid tot het boeterapport van 16 december 2014. De controles hadden ten doel vast te stellen of [transportbedrijf NL] aan de bij of krachtens de Wav gestelde regels voldeed, teneinde verweerder vervolgens in staat te stellen te beoordelen of hij op een of andere manier diende op te treden. De rechtbank is gebleken dat de arbeidsinspecteurs van Inspectie SZW tijdens de controles [transportbedrijf NL] in de gelegenheid hebben gesteld tegenbewijs aan te bieden ten aanzien van de geconstateerde overtredingen van de Wav. De constatering van een beboetbaar feit heeft dan ook niet automatisch te betekenen dat een boete wordt opgelegd. Het onderzoek verkeerde op het moment van de controles in de toezichtfase en van een (concreet) voornemen om een bestraffende sanctie (een “criminal charge”) op te leggen, was geen sprake. Nu vast staat dat van een “criminal charge” geen sprake was, kan [transportbedrijf NL] alsook eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen succesvol beroep doen op het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende beginsel van nemo tenetur.
Voor zover eiseres onder verwijzing naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 5 april 2012 (ECLI:CE:ECHR:2012: 0405JUD001166304), het zogenaamde Chambaz-arrest, zich op het standpunt heeft gesteld dat het moeten verstrekken van gevraagde inlichtingen strijd oplevert met artikel 6 van het EVRM (het beginsel van nemo tenetur), omdat niet wordt uitgesloten dat de gevraagde informatie voor het opleggen van een boete wordt gebruikt, overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens het uitlezen van het zogenaamde Track en Trace systeem (TT-systeem) op 4 juni 2014 en tijdens de momenten dat [naam 3] om informatie is gevraagd waren de arbeidsinspecteurs nog bezig met het verzamelen van gegevens. Op dat moment was er ten aanzien van [naam 3] nog geen sprake van een verhoor met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie en derhalve geen sprake van een ‘criminal charge’. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:108). Het zwijgrecht en de cautieplicht gelden niet voor vragen die in het kader van toezicht aan betrokkene worden gesteld. Bovendien is het zo dat het zwijgrecht slechts toekomt aan de bestuurder van de rechtspersoon die de overtreding heeft begaan en niet aan de medewerker, in casu [naam 3] , aan wie de arbeidsinspecteurs vragen hebben gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2500). De verzoeken om gegevens te verstrekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als handelingen waaraan in redelijkheid de gevolgtrekking kon worden verbonden dat een bestuurlijke boete zou worden opgelegd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is van onrechtmatig verkregen bewijs dan ook geen sprake.
15. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het boeterapport onvoldoende is gemotiveerd en het boeterapport op de vermeende overtreding van vreemdeling [S.] na, niet voldoet aan de eisen die de wet stelt. Het boeterapport is volgens eiseres niet meer dan een opsomming van een aantal vreemdelingen, waarvan alleen wordt opgemerkt dat ten aanzien van deze vreemdelingen artikel 2, eerste lid, van de Wav is overtreden en ter onderbouwing daarvan wordt verwezen naar een niet nader toegelichte bijlage. Naar de mening van eiseres ontbreken in het boeterapport de data waarop, de tijdstippen wanneer en de plaatsen waar 19 van de 20 overtredingen zouden zijn begaan. Daarmee is het boeterapport in strijd met het bepaalde in artikel 5:48 van de Awb en met het bepaalde in artikel 18b, eerste lid, van de Wav. Er dient sprake te zijn van de feitelijke omschrijving van de gewraakte gedraging, waarbij tevens van eminent belang is het kenteken te noemen, om vervolgens te kunnen stellen dat het betreffende voorschrift is overtreden. Het boeterapport voldoet hier simpelweg niet aan, aldus eiseres. Daar komt nog bij dat uit het boeterapport niet valt op te maken dat zij kan worden aangemerkt als een werkgever in de zin van de Wav, in die zin dat zij de vreemdelingen in de uitoefening van haar bedrijf arbeid heeft laten verrichten, aldus eiseres. Zo zijn er volgens eiseres geen arbeidsovereenkomsten overgelegd, staat zij geen enkele keer als transporteur op de CMR vrachtbrieven vermeld en blijkt er evenmin dat er in opdracht van haar is gewerkt. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat er geen specifieke facturen over de vermeende ritten aanwezig zijn en ook geen opdrachten daartoe. Verder zijn de vreemdelingen volgens eiseres ten onrechte niet gehoord. Eiseres is dan ook van mening dat nergens uit blijkt dat de vreemdelingen ten behoeve van haar arbeid hebben verricht.
16. Op grond van artikel 5:48, eerste lid, van de Awb kunnen het bestuursorgaan en de voor de overtreding bevoegde toezichthouder van de overtreding een rapport opmaken.
Ingevolge het tweede lid is het rapport gedagtekend en vermeldt het de naam van de overtreder, de overtreding alsmede het overtreden voorschrift en zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
17. De rechtbank stelt vast dat het inspectierapport is opgemaakt door een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb. Het doel van een boeterapport is dat het de overtreder in staat moet stellen om zijn verdediging voor te bereiden. De rechtbank stelt vast dat het boeterapport de in artikel 5:48 van de Awb opgesomde gegevens bevat en uit deze gegevens volgt wat eiseres wordt verweten, namelijk een 20 tal overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Voor eiseres was voldoende duidelijk tegen welke beschuldigingen zij zich moest weren. Het per vreemdeling nader uitwerken van de overtreding had niet misstaan in het bestreden besluit ter verduidelijking naar eiseres toe, maar nu aan de wettelijke vereisten is voldaan, ziet de rechtbank dit niet als een gebrek in de motivering van het bestreden besluit.
18. De rechtbank overweegt voorts dat uit de administratie van [transportbedrijf NL] blijkt dat alle vreemdelingen, die in dienst waren bij eiseres dan wel door haar waren ingehuurd bij het Roemeense uitzendbureau WHR, werkzaamheden hebben verricht voor [transportbedrijf NL] aan [transportbedrijf NL] in eigendom toebehorende vrachtwagen met Nederlands kenteken (waarover hierna in rechtsoverweging 22 en verder meer). Met name uit de uitdraaien van het TT-systeem, welke uitdraaien als bijlagen aan het boeterapport zijn toegevoegd, kan duidelijk worden opgemaakt op welke datum, tijdstip en plaats de 20 vreemdelingen op welke vrachtwagen (kenteken is weergegeven) in Nederland hebben gereden. Zowel de uitdraaien van het TT-systeem als de CMR’s zijn per individuele vreemdeling uitgesplitst en als bijlagen bij het boeterapport van 16 december 2014 gevoegd. Verder laten de in het dossier voorhanden zijnde huur- en leaseovereenkomsten zien dat de vrachtwagens in de periode in geding door eiseres werden gehuurd. De voertuignummers en Nederlandse kentekens, die in de huur- en leaseovereenkomsten staan vermeld, komen weer overeen met de in het TT-systeem vermelde voertuignummers en kentekens.
19. Gelet op het vorenstaande, is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de 20 vreemdelingen met de Roemeense nationaliteit in dienst waren bij dan wel ingehuurd waren door eiseres.
20. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
Verder is het, gelet op het ruime werkgeversbegrip in de Wav, mogelijk om aan meer bedrijven in een keten boetes op te leggen (Kamerstukken II, 2003/04, 29 523, nr. 6, blz. 2-3). Het is immers mogelijk dat een werknemer meerdere werkgevers tegelijk heeft.
21. Uit het voorgaande volgt dat het werkgeversbegrip in de Wav ruim is gedefinieerd en dat aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet ter zake doen. De rechtbank stelt vast dat er sprake was van het verrichten van werkzaamheden waarvoor een tewerkstellingsvergunning was vereist. Vast staat ook dat Nederland deze vergunningsplicht voor Roemeense vreemdelingen heeft gehandhaafd tot 1 januari 2014. Nu noch eiseres noch [transportbedrijf NL] noch het Roemeense uitzendbureau WHR in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning voor de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden, heeft eiseres artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Verweerder was derhalve bevoegd eiseres een boete op te leggen. Het enkele feit dat eiseres in het buitenland is gevestigd betekent niet dat verweerder niet meer bevoegd was voor deze in Nederland begane overtredingen een boete op te leggen.
22. Eiseres heeft voorts in beroep aangevoerd dat verweerder van de uitzonderingsbepaling op artikel 2 van de Wav, te weten artikel 3, eerste lid, sub c van de Wav in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, onderdeel b van het Besluit te restrictief uitlegt. De enkele omstandigheid dat de kentekens nog niet zijn omgezet naar Roemeense kentekens, doet aan de toepasselijkheid van de uitzonderingsbepaling niet af. Volgens eiseres impliceert de term “arbeid op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen” niet zonder meer dat sprake moet zijn van niet-Nederlandse kentekens. Eiseres verwijst in dit verband naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 7 november 2002, C-228/01 en C-289/01 (de zaak Bourasse), waarin is overwogen dat elke lidstaat op zijn grondgebied het gebruik moet toestaan van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, onder meer op voorwaarde dat de voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waarin de hurende vervoerder is gevestigd. Volgens eiseres laat de richtlijn ook toe dat een lidstaat minder beperkende voorwaarden stelt, dus bijvoorbeeld tolereert dat een Roemeen met een in Nederland gehuurde vrachtwagen in een lidstaat rijdt, zonder dat het kenteken dus hoeft te worden omgezet. Niet is gebleken dat Roemenië en/of Nederland een dergelijke beperking hebben, aldus eiseres. Eiseres merkt tevens op dat de vrachtwagens voor langere tijd verhuurd waren aan haar, zodat van een aantoonbare band met Nederland geen sprake meer is.
23. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij voldoet aan de criteria van artikel 1, eerste lid, sub b, van het Besluit. In de nota van toelichting bij artikel 1, eerste lid, sub b, van het Besluit is het volgende vermeld: “De redactie is daarom zodanig gekozen dat personen die hetzij via hun woonplaats, hetzij via de vestigingsplaats van hun werkgever, hetzij via de registratie van het vervoermiddel een aantoonbare band met Nederland hebben, onder de vergunningplicht ingevolge de Wav blijven vallen”. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de 20 vreemdelingen arbeid verricht op vrachtwagens met een Nederlands kenteken. Dit betekent dat deze vreemdelingen een aantoonbare band met Nederland hadden en reeds daarom onder de vergunningplicht van de Wav vallen.
24. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt met betrekking tot het Bourasse-arrest en haar standpunt dat zij voldoet aan de Richtlijn 2006/1/EG van het Europese Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van deze richtlijn is bepaald dat elke lidstaat op zijn grondgebied, voor het vervoer tussen lidstaten, het gebruik toestaat van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, op voorwaarde dat het voertuig overeenkomstig de wetgeving in laatstgenoemde lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat zij de vrachtwagens overeenkomstig de wetgeving in Roemenië heeft ingeschreven dan wel in het verkeer heeft gebracht. Evenmin heeft eiseres haar stelling onderbouwd dat de Richtlijn het mogelijk maakt dat lidstaten minder beperkende voorwaarden mogen stellen en het kenteken dus niet behoeft te worden omgezet. Onbetwist is, zoals hiervoor reeds is vermeld, dat sprake is van Nederlandse kentekens op de vrachtwagens. De vrachtwagens zijn dus geregistreerd in Nederland. Gezien het vorenstaande, gaat het beroep van eiseres op het Bourasse-arrest niet op.
25. Voor zover eiseres ter zitting een beroep heeft gedaan op het feit dat sprake zou zijn van grensoverschrijdende dienstverlening, laat de rechtbank het aangevoerde buiten de beoordeling vanwege strijd met de goede procesorde. Dit is immers voor het eerst ter zitting aangevoerd en de gemachtigde van verweerder heeft aangegeven hier niet ter zitting op te kunnen reageren.
26. Tot slot heeft eiseres gesteld dat haar financiële situatie zeer nijpend is. Naar de mening van eiseres is er dan ook aanleiding om de boet te matigen. Naast een eigen vermogen van circa € 30.000,00 bestaan er voornamelijk schulden ten bedrage van circa € 1.500.000,00. Volgens eiseres raakt de opgelegde boete eiseres direct in het eigen vermogen. Eiseres is verder van mening dat de vaststelling dat sprake is van een fiscale eenheid volledig losstaat van de omstandigheid dat sprake is van te onderscheiden vermogen ten laste waarvan de boete zal komen te vallen. Een boete van € 160.000,00 zal de schuldenlast van eiseres nog verder doen oplopen, waardoor de onderneming niet meer aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen, hetgeen het faillissement van de onderneming zal betekenen, aldus eiseres. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat verweerder in redelijkheid niet tot het opleggen van een boete had kunnen komen.
27. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2120) mag voor de financiële situatie het concern als geheel in ogenschouw worden genomen. In het onderhavige geval betekent dit dat de financiële situatie van [naam 2] Holding BV kan worden betrokken bij de bepaling van de draagkracht van eiseres, nu eiseres 100% dochter is van deze holding. Volgens verweerder heeft [naam 2] Holding BV over 2012 tot en met 2015 positieve resultaten behaald en het positieve eigen vermogen van de holding is jaarlijks toegenomen. De rechtbank is gebleken dat het totale groepsvermogen positief is en derhalve voor betaling van de boete kan worden aangewend. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de gezamenlijke draagkracht dan ook voldoende is om de boete te kunnen dragen. Eiseres heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat zij door de boete onevenredig wordt getroffen.
28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden een boete op grond van de Wav aan eiseres heeft opgelegd van € 160.000,00. Het beroep van eiseres is ongegrond.

29.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen (voorzitter), en mr. M.A. Teeuwissen en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.
griffier rechter/voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 februari 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.