Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak tussen [eiser] en de besloten vennootschap HUIZEN BEHEER MAASTRICHT B.V. (HBM). De procedure volgde op een geschil over de verdeling van een gemeenschap van vier panden, waarvan [eiser] en zijn broer [naam broer] gezamenlijk eigenaar zijn. HBM was als beheerder van deze panden aangesteld, maar had sinds februari 2017 geen huurpenningen meer overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van [eiser] en [naam broer]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een gemeenschap bestaat en dat de verdeling van de panden door de rechter nog niet definitief is. De vordering van [eiser] om HBM te veroordelen tot het betalen van huurpenningen en het afleggen van rekening en verantwoording werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] zijn broer als partij had moeten betrekken in de procedure, omdat de gemeenschap nog bestaat. Hierdoor was de dagvaarding niet volledig en voldeed deze niet aan de eisen van artikel 21 Rv. De vordering werd afgewezen en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van HBM.