Uitspraak
2 [eiser 2] ,wonend te [woonplaats eiser 2] ,
3 [eiser 3] ,
4 [eiser 4] ,
5 [eiser 5] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
ambtenaarin beroep gaat, niet beperkt tot schadebesluiten gestoeld op een beslissing op bezwaar (artikel 1:3 Awb), maar strekt zich eveneens uit over door het bestuursorgaan verrichte handelingen (artikel 8:1, lid 1 en 2, Awb en vóór 1 januari 1994 op artikel 3 Ambtenarenwet).
onrechtmatigheidvan het besluit van het bestuursorgaan vaststaat. Het zuiver schadebesluit heeft dan ook alleen betrekking op het al dan niet toekennen en de omvang van de schadevergoeding, en niet op de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan. Op het moment dat het door het bestuursorgaan genomen besluit wordt vernietigd, is het aan te merken als onrechtmatig en is de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan gegeven. Wanneer de onrechtmatigheid van het besluit vaststaat, komt aan de rechtzoekende de keuze toe zijn verzoek om schadevergoeding bij de burgerlijke rechter dan wel de bestuursrechter neer te leggen. Deze keuzevrijheid komt, zo volgt uit het arrest Zevenbergen/Staat (ECLI:NL:HR:2002:AE8464), ook toe aan ambtenaren. Met de invoering van de Awb is deze keuzevrijheid, zo volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 8:73 Awb, gehandhaafd. Wanneer de onrechtmatigheid van het door het bestuursorgaan genomen besluit niet vaststaat, dan is het aan de bestuursrechter over de (on)rechtmatigheid te oordelen: de weg naar de burgerlijk rechter kan dan (vooralsnog) niet worden ingeslagen.
gelijksoortige belangen.Nu de belangen van de verschillende POMS-medewerkers zo divers zijn, is van bundeling van gelijksoortige belangen geen sprake, aldus de Staat. Zo hebben de verschillende POMS-medewerkers allemaal een ander arbeidsverleden, verschillende gezondheidsklachten en zien de verschillen tussen de (oud)medewerkers op zowel de individuele blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen als op de aannemelijkheid van een causaal verband tussen die blootstelling en de uiteenlopende gezondheidsklachten. Voor zover de Stichting de individuele belangen van specifieke POMS-medewerkers behartigt op basis van (proces)volmachten, dient de Stichting
gelijksoortige belangenvan andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (artikel 3:305a BW). Dit vereiste van gelijksoortigheid houdt in dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de gedupeerden kan worden bevorderd. Doorslaggevend voor de vraag of van gelijksoortige belangen sprake is, is of beoordeling van een vordering mogelijk is zonder naar de bijzondere individuele omstandigheden van iedere gedupeerde afzonderlijk te kijken (ECLI:NL:RBOBR:2016:3892). Het gelijksoortigheidsvereiste is dan ook een natuurlijke begrenzing van de reikwijdte van het collectief actierecht. Is het niet mogelijk de vordering te beoordelen zonder rekening te houden met de bijzondere individuele omstandigheden, dan is een collectieve vordering op grond van artikel 3:305a BW uitgesloten.
‘ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen’. Daarmee komt de Stichting op voor een groep die dusdanig diffuus en onbepaald is, dat niet kan worden vastgesteld of hetgeen door de Stichting wordt gevorderd aan de bestuursrechter of aan de burgerlijke rechter dient te worden voorgelegd. Tijdens het pleidooi heeft de Stichting gesteld dat zijzelf geen ambtenaar is, maar wel alle ambtenaren vertegenwoordigt. Voor zover de Stichting daarmee betoogt dat zij in haar hoedanigheid van privaatrechtelijke rechtspersoon wel door de burgerlijke rechter in haar vorderingen dient te worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet toe kan leiden dat de weg naar de burgerlijke rechter openstaat. In dezen is immers doorslaggevend welke belangen de Stichting vertegenwoordigt. Nu de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen, en het aan de bestuursrechter is zich te buigen over vorderingen voortvloeiende uit een overheid-ambtenaren-relatie (4.6), dienen deze vorderingen aan de bestuursrechter te worden voorgelegd. Bundeling van belangen door een rechtspersoon leidt er immers niet toe dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan (4.9.1).