Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
verwerende partij in het verzoek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 december 2018, gaat het om een verzoek van een werkgever, aangeduid als [de vennootschap], om de arbeidsovereenkomst met een werknemer, aangeduid als [verweerder], te ontbinden. De werknemer was op 11 september 2011 in dienst getreden en vervulde de functie van allround medewerker productie. Op 27 augustus 2018 werd hij op staande voet ontslagen. De werknemer heeft vervolgens verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen, maar dit verzoek werd afgewezen in een eerdere beschikking van de kantonrechter.
De werkgever heeft in het verzoekschrift, dat op 16 november 2018 werd ingediend, voorwaardelijk verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor het geval het ontslag op staande voet niet in stand zou blijven. De kantonrechter heeft in deze beschikking geoordeeld dat het ontslag op staande voet van de werknemer in stand is gebleven, waardoor de voorwaarde voor het ontbindingsverzoek niet is ingetreden. Hierdoor werd het verzoek van de werkgever afgewezen.
De kantonrechter heeft de werkgever, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de werknemer tot op heden zijn begroot op € 400,00. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter G.M.P. Brouns.