Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Verder verloop van de procedure
- de brief, met bijlage, van de GI van 7 november 2018;
- de door de moeder bij brief van 16 november 2018 ingediende stukken;
- de door de vader bij brief van 20 november 2018 ingediende stukken.
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat (en – als toehoorder – een stagiaire verbonden aan het kantoor van haar advocaat);
- een vertegenwoordigster van de GI:
- een vertegenwoordigster van de raad.
ECLI:NL:HR:2018:2321) een duidelijke uitspraak gedaan, inhoudende dat artikel 1:265g BW moet worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van de algemene regeling van de schriftelijke aanwijzing. Als alleen sprake is van een OTS (zonder uithuisplaatsing), kan de GI (enkel) op grond van art. 1:265g, eerste lid, BW de kinderrechter verzoeken voor de duur van de OTS een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen (of te wijzigen). De GI kan dat niet via een schriftelijke aanwijzing regelen. De Hoge Raad laat de rechtsbescherming voor de ouders en het minderjarige kind prevaleren. Het proces-initiatief ligt niet bij de ouders of het minderjarige kind (die binnen 14 dagen om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing moeten verzoeken), maar bij de GI die zich voor een regeling tot de rechter moet wenden.