ECLI:NL:RBLIM:2018:11358

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
03/702612-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak gekwalificeerde doodslag, geen verband met ander misdrijf. Doodslag bewezen. Noodweerverweer verworpen. Gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Vordering benadeelde partij toegewezen, waaronder kosten lijkbezorging.

Op 4 december 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gekwalificeerde doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 mei 2017 in Maastricht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een mes in het lichaam te steken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor het verband tussen de doodslag en de diefstal van cocaïne en andere goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag, maar dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer], toegewezen, inclusief kosten voor lijkbezorging. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en camerabeelden, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt zonder rechtvaardiging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702612-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan de Rijn.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 en 19 november 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn telkens ter terechtzitting verschenen. Op 20 november 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. Zowel de verdachte als de raadsvrouw zijn niet ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen [slachtoffer] heeft doodgestoken, bij het plegen van een diefstal van een GSM, een telefoonkaartje en cocaïne (
primair),al dan niet samen met anderen [slachtoffer] heeft doodgestoken (
subsidiair), of al dan niet samen met anderen een diefstal heeft gepleegd die de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad (
meer subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft in dit kader aangevoerd dat de verdachte heeft bekend [slachtoffer] meermalen met een mes te hebben gestoken. Naar het oordeel van de officier van justitie volgt uit het procesdossier dat de verdachte helemaal niet van plan was om voor de gebruikte cocaïne te betalen. Er is aldus sprake geweest van de diefstal van deze cocaïne, maar ook van de telefoon en het telefoonkaartje van [slachtoffer] . Wanneer de verdachte pas ter plekke het idee heeft opgevat om niet te gaan betalen voor de cocaïne, levert dat nog altijd een verduistering van deze cocaïne op. Samenvattend betekent dit dat [slachtoffer] door de verdachte met opzet om het leven is gebracht en dat die doodslag werd gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van enig strafbaar feit, namelijk de diefstal of verduistering van de cocaïne en diefstal van de telefoon en het telefoonkaartje van [slachtoffer] en dat die doodslag nodig was om met die feiten – kort gezegd – weg te komen.
De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een noodweersituatie op grond waarvan hem een mogelijk beroep op noodweer of noodweerexces zou kunnen toekomen. Ook heeft de verdachte niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in die situatie wel moest verdedigen door [slachtoffer] neer te steken en dat hij niet kon vluchten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de gekwalificeerde doodslag ten aanzien van de diefstal of verduistering van cocaïne, omdat de verdachte de intentie had de door hen gebruikte drugs af te rekenen. Dat achteraf een conflict is ontstaan over de te betalen prijs, kan worden gezien als een civiel geschil. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wél de intentie had om niet voor de cocaïne te betalen, dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken, nu het voor artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht vereiste verband tussen de diefstal c.q. verduistering van de cocaïne en de doodslag ontbreekt. Ten aanzien van de diefstal van de mobiele telefoon heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte per abuis de telefoon van het slachtoffer heeft meegenomen omdat hij dacht dat dit zijn eigen mobiele telefoon was. Nu de verdachte niet de intentie had zich een goed van een ander wederrechtelijk toe te eigenen, kan dit niet worden gekwalificeerd als een diefstal. Ten aanzien van het simkaartje heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er weliswaar sprake is van verduistering, nu de verdachte het simkaartje, dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Maar omdat geen verband bestaat tussen de verduistering van het simkaartje en de doodslag, moet de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of in ieder geval onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor. De situatie waarin de verdachte zich bevond, te weten dat [slachtoffer] op hem afkwam met het mes, was zó dreigend, dat de verdachte zichzelf mocht verdedigen. Mocht de rechtbank oordelen dat het meermalen steken met een mes geen proportionele situatie was in deze situatie, dan komt aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe. De disproportionele reactie is dan in ieder geval ontstaan uit een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte op dat moment.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op dinsdag 30 mei 2017 omstreeks 10.37 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht te rijden naar het [adres] te Maastricht. De heer [naam vader slachtoffer] probeerde al drie dagen tevergeefs contact te krijgen met zijn zoon genaamd [slachtoffer] (ook wel [slachtoffer] of [slachtoffer] genoemd). De huismeester van het flatgebouw had eerder al geconstateerd dat de ruit van de voordeur van de woning van [slachtoffer] vernield was. [2]
Omstreeks 10.43 uur werd ook door de politiemensen ter plaatse geconstateerd dat het glas van de voordeur vernield was en dat er kleine bloedspatten aan de buitenzijde van de voordeur zaten en grotere bloedvlekken op de ruit aan de binnenzijde. Via het kleine gat in de ruit van de voordeur werd door de verbalisanten gezien dat een man achter de voordeur lag. De verbalisanten hebben vervolgens de woning betreden. Achter de voordeur, op de vloer in de hal van de woning, werd het levenloze lichaam van een man aangetroffen. Hij werd door de politiemensen herkend als zijnde [slachtoffer] , geboren op [geboortegegevens slachtoffer] . [3]
Ten aanzien van het bewijs
Forensisch onderzoek aan het lichaam
In de woning van [slachtoffer] werd op 30 mei 2017 door forensisch onderzoekers van de politie een onderzoek ingesteld naar het aangetroffen levenloze lichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd liggend op de buik in de gang aangetroffen. Hij lag direct achter de voordeur. Aan de linkerschouder zagen de verbalisanten een oppervlakkige snij-/steekverwonding. In de linkerzij zagen de verbalisanten een bebloede steekverwonding. Na het verwijderen van de kleding zagen de verbalisanten meerdere verwondingen in de rug en in de linkerzij. Het betroffen steek-/snijverwondingen. In de linkerzij zagen de verbalisanten twee steekverwondingen. Boven het oog en de kin werden enkele verwondingen aangetroffen. [4]
Op 31 mei 2017 werd er door arts en patholoog prof. dr. B. Kubat sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . Er werden meerdere letsels aangetroffen. Zo werd onder meer een breuk van het neus-bot geconstateerd. Daarnaast werden boven de wenkbrauwen huidscheuren met bloeduitstortingen aangetroffen. Deze letsels hebben echter geen bijdrage geleverd aan het overlijden. De conclusie is dat het intreden van de dood verklaard kan worden door verwikkelingen van de steekletsels, te weten ernstig bloedverlies en luchtembolieën waardoor uitval van orgaanfunctie door weefstelschade is opgetreden. [5] Op 5 januari 2018 heeft voornoemde Kubat een aantal aanvullende vragen beantwoord. Kubat heeft beschreven dat er sprake was van drie steekletsels, waarvan twee tot in het lichaam reikten. In relatie met één van deze steekletsels was er onder meer sprake van perforatie van de aorta. De perforatie van de aorta heeft tot ernstig bloedverlies en luchtophoping in de bloedsomsloop geleid. Personen met deze verwondingen hoeven hierdoor niet direct het bewustzijn te verliezen of te overlijden en kunnen derhalve nog bewegen. Een precieze tijdsperiode hiervoor is niet aan te geven, maar gedacht kan worden aan maximaal meerdere minuten. [6]
Forensisch onderzoek in de woning
In de flatwoning van [slachtoffer] werd op 30 mei 2017 door forensisch onderzoekers van de politie een onderzoek ingesteld. In de woonkamer werd onder meer een mes met een bebloed lemmet veiliggesteld. [7] Het betrof een mes dat was omwikkeld met blauwe wasdraad.
Het mes is overgedragen aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI). Soortgelijke wasdraad werd aangetroffen in een lade op het balkon van de flatwoning. Door het NFI werd een vezelonderzoek, dacty- en DNA-onderzoek aan het mes verricht. Er werden geen sporen aangetroffen, behalve die van [slachtoffer] . Op het mes werden vezelsporen aangetroffen afkomstig van het T-shirt van [slachtoffer] . Geconcludeerd wordt dat het waarschijnlijker is dat het letsel dat bij [slachtoffer] werd aangetroffen, veroorzaakt werd met het aangetroffen mes dan dat een willekeurig ander mes werd gebruikt. [8]
De opsporing van de verdachten
De politie heeft na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] de camerabeelden, afkomstig van meerdere camera’s in en nabij het flatgebouw van [slachtoffer] , bekeken. Ook hebben zij met een spoedtap de mobiele telefoon van [slachtoffer] geprobeerd op te sporen, omdat bleek dat deze nog steeds in gebruik was. Deze telefoontap heeft uiteindelijk geleid tot de aanhouding van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in Den Haag. [9] De politie heeft daarnaast meerdere getuigen gehoord, waaronder de getuige [getuige] . Dit heeft in combinatie met de camerabeelden waarop [medeverdachte 2] werd herkend, uiteindelijk tot de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] geleid. [10]
Tijdlijn relevante gebeurtenissen op basis van de camerabeelden en telefoongegevens verdachten en slachtoffer
Zoals vermeld heeft de politie de camerabeelden van de camera’s die in en nabij de flat hangen zijn nauwgezet bekeken. [11] De drie verdachten hebben zichzelf herkend op deze camerabeelden. [12] Ook zijn de historische telefoongegevens van de telefoons van [slachtoffer] , de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgevraagd. [13] De bankgegevens van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn eveneens opgevraagd en aan het dossier toegevoegd. [14] Op basis van deze objectieve bewijsmiddelen kan de volgende tijdlijn worden vastgesteld:
27 mei 2017
- om 20.15 uur pint de verdachte in de buurt van het centraal station in Maastricht een bedrag ter hoogte van € 70,- van zijn eigen rekening; [15]
- om 22.24 uur komt [medeverdachte 2] samen met de verdachte en [medeverdachte 1] aan bij de flat van [slachtoffer] ; [16]
- om 22.26 stappen ze alle drie in de lift in de flat; [17]
- om 23.45 uur stapt [medeverdachte 2] uit de lift, verlaat de flat en stapt op zijn fiets; [18]
- om 23.56 vindt een mislukte pintransactie plaats vanaf de rekening van de verdachte, er wordt namelijk geprobeerd € 100,- te pinnen bij een pinautomaat aan de Scharnerweg in Maastricht; [19]
- om 23.57 uur belt [medeverdachte 2] met [slachtoffer] . [20]
28 mei 2017
- om 00.08 uur komt [medeverdachte 2] terug bij de flat en betreedt hij de flat. Hij belt aan en stapt in de lift; [21]
- om 00.45 uur verlaat [medeverdachte 2] voor de tweede keer het flatgebouw en stapt op zijn fiets; [22]
- om 00.46 uur vinden vervolgens twee mislukte pintransacties plaats vanaf de rekening van [medeverdachte 1] , er wordt namelijk twee keer geprobeerd € 50,- te pinnen bij een pinautomaat aan de Scharnerweg in Maastricht; [23]
- om 00.46 uur loopt de verdachte vanuit het trappenportaal met versnelde pas richting de ruimte van de brievenbussen; [24]
- om 00.47 uur rennen de verdachte en [medeverdachte 1] de flat uit, naar links richting de professor Willemsstraat en dan links richting Oranjeplein; [25]
- om 00.49 uur komt [medeverdachte 2] op de fiets terug bij de flat; [26]
- om 00.50 uur belt [medeverdachte 2] meermalen aan bij de flat, loopt naar buiten en kijkt op zijn mobiele telefoon. Vervolgens gaat hij weer naar binnen, belt opnieuw aan en kijkt opnieuw op zijn telefoon; [27]
- om 00.51 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat, verplaatst zijn fiets en belt met zijn mobiele telefoon; [28]
- om 00.52 uur treft [medeverdachte 2] een flatbewoner en gaat tegelijk met deze man de flat binnen. Deze flatbewoner geeft [medeverdachte 2] (verdere) toegang tot de flat; [29]
- om 00.58 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat, verdwijnt even uit beeld en komt terug met een voorwerp en loopt terug de flat in, naar het trappenhuis; [30]
- om 01.08 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat met een jas aan; [31]
- om 03.10 uur belt het telefoonnummer van [slachtoffer] met het nummer van de verdachte; [32]
- om 03.12 uur belt het telefoonnummer van [slachtoffer] met de vader van de verdachte; [33]
29 mei 2017
- om 08.41 uur is op een camera van het station in Maastricht te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] op het station in Maastricht arriveren; [34]
- om 12.19 uur maakt het telefoonnummer van [slachtoffer] verbinding met een mast in Den Haag; [35]
- om 12.38 uur wordt het simkaartje van [slachtoffer] in een ander toestel geplaatst; [36]
30 mei 2017
- om 10.43 uur wordt het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen; [37]
- om 10.56 uur wordt het overlijden van [slachtoffer] geconstateerd. [38]
De verklaringen van de verdachten
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. Hij heeft verklaard dat in de woning van [slachtoffer] door hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne is gebruikt. De verdachte moest vervolgens meer afrekenen voor de cocaïne dan was afgesproken. Het ging om een bedrag van € 15,-, dat de verdachte tekort kwam. De verdachte heeft verklaard dat ze de woning niet uit konden en werden vastgehouden. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en [medeverdachte 2] zijn vriendin voor seks wilden als hij niet het verschuldigde bedrag zou betalen. De verdachte heeft daarom zijn pinpas met pincode aan [medeverdachte 2] gegeven, zodat deze geld kon gaan pinnen. Er stond echter niet voldoende saldo op de rekening van de verdachte. De verdachte heeft vervolgens de pinpas van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gegeven. Hij heeft toen een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] gegeven. [medeverdachte 2] heeft toen opnieuw de woning verlaten, om met die pinpas te gaan pinnen. Toen [medeverdachte 2] weg was, heeft de verdachte [medeverdachte 1] de opdracht gegeven de woning te verlaten, wat zij toen ook deed. De verdachte wilde toen ook de woning verlaten, maar [slachtoffer] boog zich over de verdachte heen en er ontstond een schermutseling. Daarbij heeft hij [slachtoffer] , die de verdachte bij de keel vasthield, hard geslagen op diens gezicht. [slachtoffer] had een kapotte lip en bloedde in zijn gezicht. Daarop liet [slachtoffer] hem los en zette een paar stappen naar achteren. De verdachte probeerde op te staan en zag toen dat [slachtoffer] een mes had. [slachtoffer] liep met het mes op de verdachte af. De verdachte dacht dat [slachtoffer] hem dood wilde steken. De verdachte greep de hand waarin [slachtoffer] het mes had en heeft het mes toen afgepakt en heeft [slachtoffer] meermalen met het mes gestoken in diens linkerzijde/rug. Daarna is hij de woning uitgerend. Toen de verdachte buiten de flat kwam, zag hij dat hij per abuis de mobiele telefoon van [slachtoffer] had meegenomen in plaats van zijn eigen telefoon. Hij heeft toen het simkaartje uit de telefoon gepakt en de mobiele telefoon weggegooid. [39]
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat zij in de woning van [slachtoffer] samen met de verdachte cocaïne heeft gebruikt. Ze heeft op bepaald moment haar pinpas aan [medeverdachte 2] gegeven en heeft toen bewust een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] gegeven. Dat vertelde ze de verdachte pas toen [medeverdachte 2] de woning had verlaten om te pinnen. Zij kreeg toen de opdracht van de verdachte de woning te verlaten. Dit heeft ze gedaan. De verdachte is samen met [slachtoffer] in de woning achtergebleven toen [medeverdachte 2] ging pinnen. Het laatste dat [medeverdachte 1] heeft gezien toen zij de woning verliet is dat [slachtoffer] over de verdachte heen stond gebogen. Enige tijd later kwam de verdachte haar achterna gerend. Hij zei iets in de trant van ‘
Snel, snel, misschien is de man dood’. [40]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij die avond en nacht tweemaal is gaan pinnen, eerst met de pinpas van de verdachte en daarna met de pinpas van [medeverdachte 1] . Toen hij voor de tweede keer terugkwam bij de flat, kreeg hij geen gehoor. Uiteindelijk is hij met een andere flatbewoner de flat binnengegaan en heeft hij met een steen de ruit van de voordeur van [slachtoffer] ingeslagen. Daar trof hij het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan. Er was niemand anders meer in de woning aanwezig. [41]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Welke feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt?
Op basis van bovengenoemde (technische) bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 28 mei 2017 [slachtoffer] meermalen in zijn rug en zij heeft gestoken, met een mes, waarvan het lemmet meer dan 20 cm bedroeg. Eén van die steken was minstens 18 cm diep in het bovenlichaam van [slachtoffer] . Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] op aanwijzing van de verdachte en eerder al [medeverdachte 2] (die voor de tweede keer ging pinnen) toen de woning reeds hadden verlaten. Tot slot stelt de rechtbank op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast, dat het slachtoffer ten gevolge van die messteken door inwendig bloedverlies is komen te overlijden nog voordat [medeverdachte 2] weer terug in de woning is gekomen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet een mes in het lichaam van [slachtoffer] te steken.
Gekwalificeerde doodslag?
Voor de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de gekwalificeerde doodslag, is vereist dat de doodslag gepleegd is met het oogmerk de uitvoering van de diefstal en/of verduistering van de cocaïne, de telefoon en het simkaartje voor te bereiden, gemakkelijk te maken of zich van het gestolene te verzekeren.
In dit verband is van belang te bezien wat zich die avond in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld voordat aan [slachtoffer] de dodelijke steekwonden werden toegebracht.
Voor de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de verklaringen van
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De lezingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen overeen met hetgeen uit de objectieve bewijsmiddelen blijkt, zoals de camerabeelden. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de tijdstippen waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard. Zij hebben vrijwel direct na hun aanhouding gedetailleerd en veelal consistent verklaard over datgene wat in de woning van [slachtoffer] is gebeurd. De rechtbank vindt deze verklaringen daarom betrouwbaar, met uitzondering van de onderdelen waarop zij niet consistent zijn.
Wat de verklaring van de verdachte betreft, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft pas circa een jaar na dato, te weten op 4 april 2018, een eerste verklaring afgelegd. En pas als zijn briefwisseling met [medeverdachte 1] wordt aangetroffen, verklaart de verdachte dat hij [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte op een aantal punten juist niet door objectieve bewijsmiddelen ondersteund, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdstip van het weggooien van de mobiele telefoon en het verwisselen van het simkaartje van [slachtoffer] . De rechtbank zal de verklaring van de verdachte over de aanleiding voor het toebrengen van de steekverwondingen dan ook slechts gebruiken voor zover deze steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte op 27 mei 2017 in Maastricht van [medeverdachte 2] drugs wilde kopen. [medeverdachte 2] , die zelf op dat moment geen drugs had om te verkopen, nam de verdachte en [medeverdachte 1] mee naar een vriend, [slachtoffer] , om daar drugs te kopen. Vervolgens zijn de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met dat doel naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Op de camerabeelden van de flat van [slachtoffer] is te zien dat zij daar arriveren. Alle verdachten verklaren dat er in de woning door hen drugs zijn gebruikt.
De verdachte en [medeverdachte 2] verklaren dat de verdachte op enig moment voor de tweede keer cocaïne bestelde en dat er geld tekort was. Te zien is ook dat [medeverdachte 2] tweemaal de woning verlaat en uit de pintransacties van de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat is geprobeerd om met hun bankpassen te pinnen. Toen [medeverdachte 2] voor een tweede keer de woning had verlaten, vertelde [medeverdachte 1] aan de verdachte dat zij met opzet een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] had gegeven. De verdachte heeft toen aan [medeverdachte 1] de opdracht gegeven de woning te verlaten, wat zij ook heeft gedaan. In de woning is het vervolgens tot een confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] gekomen, die [slachtoffer] met het leven heeft moeten bekopen. De verdachte heeft daarop de woning verlaten in de wetenschap dat hij het slachtoffer levensgevaarlijk had verwond met zijn messteken.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er op enig moment een geschil was tussen de verdachte en [slachtoffer] over de betaling van de drugs. Waar het geschil precies over ging; of dat was omdat [slachtoffer] meer geld wilde dan waar hij volgens de verdachte recht op had, of dat de verdachte en [medeverdachte 1] voor meer geld hadden gebruikt of besteld dan dat ze op dat moment aan geld bij zich hadden of wilden betalen, kan door de rechtbank niet achterhaald worden nu daar door de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillend en door geen van de verdachten eenduidig over is verklaard. Daarom is er ook geen bewijs voor diefstal of verduistering van cocaïne. Of de verdachte de telefoon en het telefoonkaartje van [slachtoffer] heeft gestolen nadat hij [slachtoffer] heeft doodgestoken dan wel dat dit berust op een misverstand, kan de rechtbank evenmin vaststellen. Daarom is er voor de diefstal van de telefoon evenmin bewijs.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat bewijs voor diefstal en/of verduistering van de cocaïne, de telefoon en het telefoonkaartje evenals het verband tussen diefstal en/of verduistering van deze goederen en de doodslag ontbreekt. Niet blijkt dat de verdachte het geweld jegens [slachtoffer] heeft toegepast om iets te kunnen stelen of verduisteren. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Feit 1 subsidiair, doodslag, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, nu bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen, ontbreekt.
Noodweer?
De raadsvrouw heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer. Voor een succesvol beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient het feit te worden begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van dat lijf, eerbaarheid of goed. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank zal daarbij uitgaan van de feiten die zij hiervoor uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen op welke wijze verdachte in het bezit van het mes is gekomen. Feit is wel dat de verdachte het mes in handen heeft gekregen.
Op het moment dat de verdachte het mes in handen kreeg, was naar het oordeel van de rechtbank de dreigende situatie voor de verdachte beëindigd. De verdachte had zich op dat moment aan een volgende confrontatie met [slachtoffer] kunnen onttrekken, temeer nu de verdachte het mes in zijn handen had. Hij had het mes aan [slachtoffer] dreigend kunnen tonen en had op die manier de woning kunnen verlaten.
Gelet op het vorenstaande, kan niet worden gezegd dat er sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op noodweer faalt.
De rechtbank verwerpt eveneens het beroep op noodweerexces, nu naar het oordeel van het hof niet uit feiten en omstandigheden aannemelijk is geworden dat er sprake was van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging welke een onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt, noch van een onmiddellijk dreigende aanranding van verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot de volgende bewezenverklaring.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 28 mei 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in het lichaam van die [slachtoffer]
gestoken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, wanneer aan de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, ten aanzien van de strafoplegging matiging van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf bepleit. De raadsvrouw heeft in dit kader naar jurisprudentie verwezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is met zijn vriendin naar de flat van [slachtoffer] gegaan om daar cocaïne te gebruiken. Hij kende [slachtoffer] niet, maar werd daar heen gebracht door de hem bekende verkoper van drugs: [medeverdachte 2] . Met z’n vieren hebben zij in het appartement van [slachtoffer] cocaïne gebruikt. Wat zich precies in de woning heeft afgespeeld weet de rechtbank niet, want daarover hebben de verdachte, zijn vriendin en [medeverdachte 2] niet hetzelfde verhaal verteld. Kennelijk is er een probleem over geld ontstaan, volgens de verdachte ging het om
€ 15,-. Nadat [medeverdachte 2] echter om 0.46 uur de woning verliet om te pinnen met de pinpas van de vriendin van de verdachte en [slachtoffer] nog leefde, kwam de verdachte een minuut later de flat uit, [slachtoffer] zwaargewond achterlatend, een man die hij beschreef als een oude man die hij makkelijk een duw kon geven. In een zeer korte tijdspanne na het vertrek van [medeverdachte 2] heeft de verdachte [slachtoffer] keihard op zijn gezicht geslagen en tot vier keer toe gestoken met een mes. Twee messteken werden [slachtoffer] fataal. [slachtoffer] heeft hooguit nog enkele minuten geleefd. In een oogwenk heeft de verdachte zo het leven van [slachtoffer] beëindigd. Daarmee beroofde hij een zoon van zijn vader en een vader van zijn zoon. De zoon van [slachtoffer] heeft afgezien van het afleggen van een slachtofferverklaring, maar was bij de vele zittingsdagen steeds aanwezig. De vader van [slachtoffer] kon het emotioneel niet aan om de zittingen bij te wonen. Hij vroeg zijn advocate om zijn slachtofferverklaring voor te lezen. Hieruit haalt de rechtbank het volgende aan:

Ik had een ontzettend mooi gezin met een lieve vrouw en twee kinderen. [naam zoon] , de jongste, is jong overleden aan een hersenbloeding. [slachtoffer] was altijd een knappe jong en had genoeg vrienden en aandacht. De drugs waren echter een groot probleem. [slachtoffer] en ik hadden geregeld dat hij naar een afkickkliniek zou gaan. We waren alleen nog aan het wachten op een vrije plek. (…) Toen ik [slachtoffer] niet te pakken kreeg heb ik de klusjesman op de appartement gebeld, ik was echt ongerust en heb hem gevraagd bij [slachtoffer] te kijken. (…) Even later kwam de politie langs. Die agent zei tegen me: ‘Meneer wat u verwacht had is waar, maar geen zelfmoord, het is een niet natuurlijke dood.’ Toen ging ik door de grond.[naam echtgenote] is een dag later overleden, ik denk dat het nieuws van [slachtoffer] hieraan heeft meegewerkt. De dood van [slachtoffer] en [naam echtgenote] zo snel na elkaar is onvoorstelbaar. Als ik er nu één was verloren was het al zwaar genoeg, maar allebei is afschuwelijk.Nu ben ik ze alle drie kwijt.
Het opleggen van een straf kan tegen dit verlies en het grote verdriet van de nabestaanden niet opwegen.
Toch zal de rechtbank een straf moeten bepalen. In vergelijkbare zaken voor doodslag worden acht tot twaalf jaren gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank neemt voor deze zaak tien jaren gevangenisstraf als uitgangspunt.
Verdachte is een 23-jarige Griek die al enige tijd in Nederland werkte als ijzervlechter. Hij is éénmaal eerder veroordeeld voor een geweldsdelict: de mishandeling van zijn vriendin. In een oogwenk heeft hij na een conflict over naar zijn zeggen € 15,- een ‘oude man’ beroofd van zijn leven. De rechtbank neemt de verdachte verder kwalijk dat hij bereid bleek [medeverdachte 2] op te laten draaien voor het doodsteken van [slachtoffer] . Hij hoopte dat deze het mes nog had aangeraakt. Uiteindelijk bekent de verdachte. Door echter tegen zijn vriendin te zeggen dat hij het “voor haar” heeft gedaan, maakt hij haar (emotioneel) medeverantwoordelijk voor een daad, die naar het oordeel van de rechtbank enkel voor zijn eigen conto komt.
Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden ziet voor strafvermindering en zal zij, vanwege laatst genoemde aspecten juist een hogere straf opleggen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam vader slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.261,60, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de gehele vordering voor toewijzing vatbaar, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, nu de kosten niet in rechtstreeks verband staan tot het feit. De raadsvrouw heeft in dit kader naar jurisprudentie verwezen. [42]
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft de volgende materiële schade gevorderd, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel:
  • Begrafeniskosten € 1.140,49
  • Bijzetting urn (50%) € 550,00
  • Reinigingskosten woning € 357,51
  • Kosten Uniglas € 213,60
Begrafeniskosten en bijzetting urn
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is. Degene die de kosten heeft gedragen voor de lijkbezorging kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. De schadeposten ten aanzien van de kosten voor de begrafenis en bijzetting van de urn komen de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor en zijn voldoende gemotiveerd met bescheiden gestaafd. De rechtbank acht deze schadeposten dan ook integraal toewijsbaar.
Reinigingskosten woning en kosten Uniglas
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde schadeposten ‘reinigingskosten woning’ en ‘ kosten Uniglas’ dan ook voor toewijzing vatbaar, nu deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
De vordering zal derhalve geheel worden toegewezen, onder vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot de dag der voldoening.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder 3.4 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens [naam vader slachtoffer] aansprakelijk is voor de gevorderde schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van feit 1 primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [naam vader slachtoffer] tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van
[naam vader slachtoffer] van
€ 2.261,60, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [naam vader slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam vader slachtoffer] , daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. A.M. Schutte en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken en
H.I. Korkmaz, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2018.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz en H.I. Korkmaz zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 in de
gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn
medeverdachte(n), met dat opzet met een mes in het lichaam van die [slachtoffer]
gestoken
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten diefstal of verduistering van cocaine en/of diefstal
van een GSM en/of telefoonkaartje,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 in de
gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn
medeverdachte(n), met dat opzet met een mes in het lichaam van die [slachtoffer]
gestoken
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 in de
gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een GSM en/of een telefoonkaartje en/of een hoeveelheid cocaïne, in elk geval
enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte
en/of zijn medeverdachte(n) met een mes in het lichaam van die [slachtoffer]
heeft/hebben gestoken,
welk feit de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Team Grootschalige Opsporing, proces-verbaalnummer 2017086623, gesloten d.d. 18 april 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2029.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2017, pagina’s 500 en 501.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2017, pagina’s 500 en 501.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek aan het slachtoffer d.d. 5 juni 2017, pagina 1088.
5.Rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 14 juli 2017, Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 1558 tot en met 1564.
6.Beantwoording aanvullende vragen betreffende [slachtoffer] d.d. 5 januari 2018, pagina 1654.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 2 juni 2017, pagina 1027.
8.Rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Maastricht op 30 mei 2017’ van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 1656 en rapport ‘Microsporenonderzoek aan botdelen naar aanleiding van een steekincident in Maastricht op 30 mei 2017’ van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 1714 tot en met 1720.
9.Proces-verbaal van verdenking d.d. 31 mei 2017, pagina’s 113 tot en met 116 en proces-verbaal verdenking d.d. 6 juni 2017, pagina’s 192 tot en met 195.
10.Proces-verbaal van verdenking d.d. 5 juni 2017, pagina’s 332 tot en met 343.
11.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina’s 799 tot en met 945. Een dvd met deze camerabeelden is aan het procesdossier toegevoegd en ter terechtzitting d.d. 15 november 2018 afgespeeld.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 10 juni 2017, pagina 372, proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 juni 2017, pagina 218 en proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 31 oktober 2017, pagina 156.
13.Proces-verbaal van verdenking d.d. 5 juni 2017, pagina 342 en proces-verbaal telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina’s 601 en 602.
14.Uitdraai bankgegevens [verdachte] , pagina’s 948 tot en met 958, uitdraai bankgegevens [medeverdachte 1] pagina’s 959 tot en met 962.
15.Uitdraai bankgegevens [verdachte] , pagina 952.
16.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 846.
17.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina’s 848 tot en met 853.
18.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 868.
19.Uitdraai bankgegevens [verdachte] , pagina 952.
20.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina 601.
21.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 868.
22.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 844.
23.Uitdraai rekening [medeverdachte 1] , pagina 671.
24.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina’s 888 en 889.
25.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina’s 888 en 889.
26.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 894.
27.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 894.
28.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina’s 904 tot en met 908.
29.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 946.
30.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 917.
31.Proces-verbaal d.d. 1 september 2017, pagina 917.
32.Proces-verbaal telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina 601.
33.Proces-verbaal telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina 601.
34.Proces-verbaal van bevindingen uitlezen camerabeelden NS d.d. 11 juni 2017, pagina 733.
35.Proces-verbaal telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina 602.
36.Proces-verbaal telecommunicatie d.d. 6 juni 2017, pagina 602.
37.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2017, pagina 500.
38.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2017, pagina 501.
39.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 november 2018.
40.De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting, afgelegd als getuige in de strafzaak tegen de verdachte d.d. 15 november 2017.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juni 2017, pagina’s 367 tot en met 370.