3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op dinsdag 30 mei 2017 omstreeks 10.37 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht te rijden naar het [adres] te Maastricht. De heer [naam vader slachtoffer] probeerde al drie dagen tevergeefs contact te krijgen met zijn zoon genaamd [slachtoffer] (ook wel [slachtoffer] of [slachtoffer] genoemd). De huismeester van het flatgebouw had eerder al geconstateerd dat de ruit van de voordeur van de woning van [slachtoffer] vernield was.
Omstreeks 10.43 uur werd ook door de politiemensen ter plaatse geconstateerd dat het glas van de voordeur vernield was en dat er kleine bloedspatten aan de buitenzijde van de voordeur zaten en grotere bloedvlekken op de ruit aan de binnenzijde. Via het kleine gat in de ruit van de voordeur werd door de verbalisanten gezien dat een man achter de voordeur lag. De verbalisanten hebben vervolgens de woning betreden. Achter de voordeur, op de vloer in de hal van de woning, werd het levenloze lichaam van een man aangetroffen. Hij werd door de politiemensen herkend als zijnde [slachtoffer] , geboren op [geboortegegevens slachtoffer] .
Ten aanzien van het bewijs
Forensisch onderzoek aan het lichaam
In de woning van [slachtoffer] werd op 30 mei 2017 door forensisch onderzoekers van de politie een onderzoek ingesteld naar het aangetroffen levenloze lichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd liggend op de buik in de gang aangetroffen. Hij lag direct achter de voordeur. Aan de linkerschouder zagen de verbalisanten een oppervlakkige snij-/steekverwonding. In de linkerzij zagen de verbalisanten een bebloede steekverwonding. Na het verwijderen van de kleding zagen de verbalisanten meerdere verwondingen in de rug en in de linkerzij. Het betroffen steek-/snijverwondingen. In de linkerzij zagen de verbalisanten twee steekverwondingen. Boven het oog en de kin werden enkele verwondingen aangetroffen.
Op 31 mei 2017 werd er door arts en patholoog prof. dr. B. Kubat sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . Er werden meerdere letsels aangetroffen. Zo werd onder meer een breuk van het neus-bot geconstateerd. Daarnaast werden boven de wenkbrauwen huidscheuren met bloeduitstortingen aangetroffen. Deze letsels hebben echter geen bijdrage geleverd aan het overlijden. De conclusie is dat het intreden van de dood verklaard kan worden door verwikkelingen van de steekletsels, te weten ernstig bloedverlies en luchtembolieën waardoor uitval van orgaanfunctie door weefstelschade is opgetreden.Op 5 januari 2018 heeft voornoemde Kubat een aantal aanvullende vragen beantwoord. Kubat heeft beschreven dat er sprake was van drie steekletsels, waarvan twee tot in het lichaam reikten. In relatie met één van deze steekletsels was er onder meer sprake van perforatie van de aorta. De perforatie van de aorta heeft tot ernstig bloedverlies en luchtophoping in de bloedsomsloop geleid. Personen met deze verwondingen hoeven hierdoor niet direct het bewustzijn te verliezen of te overlijden en kunnen derhalve nog bewegen. Een precieze tijdsperiode hiervoor is niet aan te geven, maar gedacht kan worden aan maximaal meerdere minuten.
Forensisch onderzoek in de woning
In de flatwoning van [slachtoffer] werd op 30 mei 2017 door forensisch onderzoekers van de politie een onderzoek ingesteld. In de woonkamer werd onder meer een mes met een bebloed lemmet veiliggesteld.Het betrof een mes dat was omwikkeld met blauwe wasdraad.
Het mes is overgedragen aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI). Soortgelijke wasdraad werd aangetroffen in een lade op het balkon van de flatwoning. Door het NFI werd een vezelonderzoek, dacty- en DNA-onderzoek aan het mes verricht. Er werden geen sporen aangetroffen, behalve die van [slachtoffer] . Op het mes werden vezelsporen aangetroffen afkomstig van het T-shirt van [slachtoffer] . Geconcludeerd wordt dat het waarschijnlijker is dat het letsel dat bij [slachtoffer] werd aangetroffen, veroorzaakt werd met het aangetroffen mes dan dat een willekeurig ander mes werd gebruikt.
De opsporing van de verdachten
De politie heeft na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] de camerabeelden, afkomstig van meerdere camera’s in en nabij het flatgebouw van [slachtoffer] , bekeken. Ook hebben zij met een spoedtap de mobiele telefoon van [slachtoffer] geprobeerd op te sporen, omdat bleek dat deze nog steeds in gebruik was. Deze telefoontap heeft uiteindelijk geleid tot de aanhouding van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in Den Haag.De politie heeft daarnaast meerdere getuigen gehoord, waaronder de getuige [getuige] . Dit heeft in combinatie met de camerabeelden waarop [medeverdachte 2] werd herkend, uiteindelijk tot de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] geleid.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen op basis van de camerabeelden en telefoongegevens verdachten en slachtoffer
Zoals vermeld heeft de politie de camerabeelden van de camera’s die in en nabij de flat hangen zijn nauwgezet bekeken.De drie verdachten hebben zichzelf herkend op deze camerabeelden.Ook zijn de historische telefoongegevens van de telefoons van [slachtoffer] , de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgevraagd.De bankgegevens van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn eveneens opgevraagd en aan het dossier toegevoegd.Op basis van deze objectieve bewijsmiddelen kan de volgende tijdlijn worden vastgesteld:
27 mei 2017
- om 20.15 uur pint de verdachte in de buurt van het centraal station in Maastricht een bedrag ter hoogte van € 70,- van zijn eigen rekening;
- om 22.24 uur komt [medeverdachte 2] samen met de verdachte en [medeverdachte 1] aan bij de flat van [slachtoffer] ;
- om 22.26 stappen ze alle drie in de lift in de flat;
- om 23.45 uur stapt [medeverdachte 2] uit de lift, verlaat de flat en stapt op zijn fiets;
- om 23.56 vindt een mislukte pintransactie plaats vanaf de rekening van de verdachte, er wordt namelijk geprobeerd € 100,- te pinnen bij een pinautomaat aan de Scharnerweg in Maastricht;
- om 23.57 uur belt [medeverdachte 2] met [slachtoffer] .
- om 00.08 uur komt [medeverdachte 2] terug bij de flat en betreedt hij de flat. Hij belt aan en stapt in de lift;
- om 00.45 uur verlaat [medeverdachte 2] voor de tweede keer het flatgebouw en stapt op zijn fiets;
- om 00.46 uur vinden vervolgens twee mislukte pintransacties plaats vanaf de rekening van [medeverdachte 1] , er wordt namelijk twee keer geprobeerd € 50,- te pinnen bij een pinautomaat aan de Scharnerweg in Maastricht;
- om 00.46 uur loopt de verdachte vanuit het trappenportaal met versnelde pas richting de ruimte van de brievenbussen;
- om 00.47 uur rennen de verdachte en [medeverdachte 1] de flat uit, naar links richting de professor Willemsstraat en dan links richting Oranjeplein;
- om 00.49 uur komt [medeverdachte 2] op de fiets terug bij de flat;
- om 00.50 uur belt [medeverdachte 2] meermalen aan bij de flat, loopt naar buiten en kijkt op zijn mobiele telefoon. Vervolgens gaat hij weer naar binnen, belt opnieuw aan en kijkt opnieuw op zijn telefoon;
- om 00.51 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat, verplaatst zijn fiets en belt met zijn mobiele telefoon;
- om 00.52 uur treft [medeverdachte 2] een flatbewoner en gaat tegelijk met deze man de flat binnen. Deze flatbewoner geeft [medeverdachte 2] (verdere) toegang tot de flat;
- om 00.58 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat, verdwijnt even uit beeld en komt terug met een voorwerp en loopt terug de flat in, naar het trappenhuis;
- om 01.08 uur verlaat [medeverdachte 2] de flat met een jas aan;
- om 03.10 uur belt het telefoonnummer van [slachtoffer] met het nummer van de verdachte;
- om 03.12 uur belt het telefoonnummer van [slachtoffer] met de vader van de verdachte;
- om 08.41 uur is op een camera van het station in Maastricht te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] op het station in Maastricht arriveren;
- om 12.19 uur maakt het telefoonnummer van [slachtoffer] verbinding met een mast in Den Haag;
- om 12.38 uur wordt het simkaartje van [slachtoffer] in een ander toestel geplaatst;
- om 10.43 uur wordt het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen;
- om 10.56 uur wordt het overlijden van [slachtoffer] geconstateerd.
De verklaringen van de verdachten
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. Hij heeft verklaard dat in de woning van [slachtoffer] door hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne is gebruikt. De verdachte moest vervolgens meer afrekenen voor de cocaïne dan was afgesproken. Het ging om een bedrag van € 15,-, dat de verdachte tekort kwam. De verdachte heeft verklaard dat ze de woning niet uit konden en werden vastgehouden. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en [medeverdachte 2] zijn vriendin voor seks wilden als hij niet het verschuldigde bedrag zou betalen. De verdachte heeft daarom zijn pinpas met pincode aan [medeverdachte 2] gegeven, zodat deze geld kon gaan pinnen. Er stond echter niet voldoende saldo op de rekening van de verdachte. De verdachte heeft vervolgens de pinpas van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gegeven. Hij heeft toen een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] gegeven. [medeverdachte 2] heeft toen opnieuw de woning verlaten, om met die pinpas te gaan pinnen. Toen [medeverdachte 2] weg was, heeft de verdachte [medeverdachte 1] de opdracht gegeven de woning te verlaten, wat zij toen ook deed. De verdachte wilde toen ook de woning verlaten, maar [slachtoffer] boog zich over de verdachte heen en er ontstond een schermutseling. Daarbij heeft hij [slachtoffer] , die de verdachte bij de keel vasthield, hard geslagen op diens gezicht. [slachtoffer] had een kapotte lip en bloedde in zijn gezicht. Daarop liet [slachtoffer] hem los en zette een paar stappen naar achteren. De verdachte probeerde op te staan en zag toen dat [slachtoffer] een mes had. [slachtoffer] liep met het mes op de verdachte af. De verdachte dacht dat [slachtoffer] hem dood wilde steken. De verdachte greep de hand waarin [slachtoffer] het mes had en heeft het mes toen afgepakt en heeft [slachtoffer] meermalen met het mes gestoken in diens linkerzijde/rug. Daarna is hij de woning uitgerend. Toen de verdachte buiten de flat kwam, zag hij dat hij per abuis de mobiele telefoon van [slachtoffer] had meegenomen in plaats van zijn eigen telefoon. Hij heeft toen het simkaartje uit de telefoon gepakt en de mobiele telefoon weggegooid.
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat zij in de woning van [slachtoffer] samen met de verdachte cocaïne heeft gebruikt. Ze heeft op bepaald moment haar pinpas aan [medeverdachte 2] gegeven en heeft toen bewust een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] gegeven. Dat vertelde ze de verdachte pas toen [medeverdachte 2] de woning had verlaten om te pinnen. Zij kreeg toen de opdracht van de verdachte de woning te verlaten. Dit heeft ze gedaan. De verdachte is samen met [slachtoffer] in de woning achtergebleven toen [medeverdachte 2] ging pinnen. Het laatste dat [medeverdachte 1] heeft gezien toen zij de woning verliet is dat [slachtoffer] over de verdachte heen stond gebogen. Enige tijd later kwam de verdachte haar achterna gerend. Hij zei iets in de trant van ‘
Snel, snel, misschien is de man dood’.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij die avond en nacht tweemaal is gaan pinnen, eerst met de pinpas van de verdachte en daarna met de pinpas van [medeverdachte 1] . Toen hij voor de tweede keer terugkwam bij de flat, kreeg hij geen gehoor. Uiteindelijk is hij met een andere flatbewoner de flat binnengegaan en heeft hij met een steen de ruit van de voordeur van [slachtoffer] ingeslagen. Daar trof hij het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan. Er was niemand anders meer in de woning aanwezig.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Welke feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt?
Op basis van bovengenoemde (technische) bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 28 mei 2017 [slachtoffer] meermalen in zijn rug en zij heeft gestoken, met een mes, waarvan het lemmet meer dan 20 cm bedroeg. Eén van die steken was minstens 18 cm diep in het bovenlichaam van [slachtoffer] . Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] op aanwijzing van de verdachte en eerder al [medeverdachte 2] (die voor de tweede keer ging pinnen) toen de woning reeds hadden verlaten. Tot slot stelt de rechtbank op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast, dat het slachtoffer ten gevolge van die messteken door inwendig bloedverlies is komen te overlijden nog voordat [medeverdachte 2] weer terug in de woning is gekomen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet een mes in het lichaam van [slachtoffer] te steken.
Gekwalificeerde doodslag?
Voor de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de gekwalificeerde doodslag, is vereist dat de doodslag gepleegd is met het oogmerk de uitvoering van de diefstal en/of verduistering van de cocaïne, de telefoon en het simkaartje voor te bereiden, gemakkelijk te maken of zich van het gestolene te verzekeren.
In dit verband is van belang te bezien wat zich die avond in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld voordat aan [slachtoffer] de dodelijke steekwonden werden toegebracht.
Voor de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de verklaringen van
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De lezingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen overeen met hetgeen uit de objectieve bewijsmiddelen blijkt, zoals de camerabeelden. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de tijdstippen waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard. Zij hebben vrijwel direct na hun aanhouding gedetailleerd en veelal consistent verklaard over datgene wat in de woning van [slachtoffer] is gebeurd. De rechtbank vindt deze verklaringen daarom betrouwbaar, met uitzondering van de onderdelen waarop zij niet consistent zijn.
Wat de verklaring van de verdachte betreft, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft pas circa een jaar na dato, te weten op 4 april 2018, een eerste verklaring afgelegd. En pas als zijn briefwisseling met [medeverdachte 1] wordt aangetroffen, verklaart de verdachte dat hij [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte op een aantal punten juist niet door objectieve bewijsmiddelen ondersteund, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdstip van het weggooien van de mobiele telefoon en het verwisselen van het simkaartje van [slachtoffer] . De rechtbank zal de verklaring van de verdachte over de aanleiding voor het toebrengen van de steekverwondingen dan ook slechts gebruiken voor zover deze steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte op 27 mei 2017 in Maastricht van [medeverdachte 2] drugs wilde kopen. [medeverdachte 2] , die zelf op dat moment geen drugs had om te verkopen, nam de verdachte en [medeverdachte 1] mee naar een vriend, [slachtoffer] , om daar drugs te kopen. Vervolgens zijn de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met dat doel naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Op de camerabeelden van de flat van [slachtoffer] is te zien dat zij daar arriveren. Alle verdachten verklaren dat er in de woning door hen drugs zijn gebruikt.
De verdachte en [medeverdachte 2] verklaren dat de verdachte op enig moment voor de tweede keer cocaïne bestelde en dat er geld tekort was. Te zien is ook dat [medeverdachte 2] tweemaal de woning verlaat en uit de pintransacties van de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat is geprobeerd om met hun bankpassen te pinnen. Toen [medeverdachte 2] voor een tweede keer de woning had verlaten, vertelde [medeverdachte 1] aan de verdachte dat zij met opzet een verkeerde pincode aan [medeverdachte 2] had gegeven. De verdachte heeft toen aan [medeverdachte 1] de opdracht gegeven de woning te verlaten, wat zij ook heeft gedaan. In de woning is het vervolgens tot een confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] gekomen, die [slachtoffer] met het leven heeft moeten bekopen. De verdachte heeft daarop de woning verlaten in de wetenschap dat hij het slachtoffer levensgevaarlijk had verwond met zijn messteken.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er op enig moment een geschil was tussen de verdachte en [slachtoffer] over de betaling van de drugs. Waar het geschil precies over ging; of dat was omdat [slachtoffer] meer geld wilde dan waar hij volgens de verdachte recht op had, of dat de verdachte en [medeverdachte 1] voor meer geld hadden gebruikt of besteld dan dat ze op dat moment aan geld bij zich hadden of wilden betalen, kan door de rechtbank niet achterhaald worden nu daar door de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillend en door geen van de verdachten eenduidig over is verklaard. Daarom is er ook geen bewijs voor diefstal of verduistering van cocaïne. Of de verdachte de telefoon en het telefoonkaartje van [slachtoffer] heeft gestolen nadat hij [slachtoffer] heeft doodgestoken dan wel dat dit berust op een misverstand, kan de rechtbank evenmin vaststellen. Daarom is er voor de diefstal van de telefoon evenmin bewijs.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat bewijs voor diefstal en/of verduistering van de cocaïne, de telefoon en het telefoonkaartje evenals het verband tussen diefstal en/of verduistering van deze goederen en de doodslag ontbreekt. Niet blijkt dat de verdachte het geweld jegens [slachtoffer] heeft toegepast om iets te kunnen stelen of verduisteren. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Feit 1 subsidiair, doodslag, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, nu bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen, ontbreekt.
Noodweer?
De raadsvrouw heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer. Voor een succesvol beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient het feit te worden begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van dat lijf, eerbaarheid of goed. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank zal daarbij uitgaan van de feiten die zij hiervoor uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen op welke wijze verdachte in het bezit van het mes is gekomen. Feit is wel dat de verdachte het mes in handen heeft gekregen.
Op het moment dat de verdachte het mes in handen kreeg, was naar het oordeel van de rechtbank de dreigende situatie voor de verdachte beëindigd. De verdachte had zich op dat moment aan een volgende confrontatie met [slachtoffer] kunnen onttrekken, temeer nu de verdachte het mes in zijn handen had. Hij had het mes aan [slachtoffer] dreigend kunnen tonen en had op die manier de woning kunnen verlaten.
Gelet op het vorenstaande, kan niet worden gezegd dat er sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op noodweer faalt.
De rechtbank verwerpt eveneens het beroep op noodweerexces, nu naar het oordeel van het hof niet uit feiten en omstandigheden aannemelijk is geworden dat er sprake was van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging welke een onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt, noch van een onmiddellijk dreigende aanranding van verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot de volgende bewezenverklaring.