ECLI:NL:RBLIM:2018:10561

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 617
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.B. van Goor, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 12 oktober 2016 beëindigd omdat verweerder van mening was dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 oktober 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van eiseres correct was en dat de beëindiging van de uitkering terecht was. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan eiseres voor immateriële schade. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.B. van Goor),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: F.G.E. Houtbeckers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2016 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 12 oktober 2016 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 19 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. P.J.E. Fleurkens, als waarneemster van gemachtigde mr. Van Goor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres werkte als thuishulp voor gemiddeld 23,30 uur per week. Met ingang van
10 december 2012 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijk klachten. Daarna heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 4 december 2014 heeft verweerder op grond van de Wet WIA vanaf 8 december 2014 (tot en met 7 juli 2016) aan eiseres een loongerelateerde WGA (Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) uitkering toegekend. Vervolgens is de besluitvorming tot stand gekomen zoals weergegeven in procesverloop.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 12 oktober 2016 (de datum in geding) minder dan 35% is, zodat de uitkering terecht is beëindigd.
3. Eiseres is het met dit besluit niet eens. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij verder beperkt is dan door verweerder is aangenomen en niet in staat is de geduide functies te verrichten. Op 26 juni 2017 heeft eiseres nadere informatie verstrekt van haar huisarts, met bijlagen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De arts Van Schijndel (onder supervisie van verzekeringsarts L’Espoir) heeft eiseres gezien op het spreekuur van 20 juli 2016 en het dossier bestudeerd. De arts heeft ook zelf een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en hierover uitgebreid gerapporteerd. Eiseres moet medisch gezien in staat geacht worden tot het verrichten van werkzaamheden. De arts heeft de actuele beperkingen en de belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 juli 2016.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Corten eveneens onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft onder meer aangegeven dat door de arts een voldoende zorgvuldig onderzoek is verricht en dat de beperkingen en mogelijkheden correct zijn weergegeven in de FML van 21 juli 2016.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290) volgt dat aan een rapport opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts, een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of niet concludent is. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor het aannemelijk maken dat de inhoudelijke medische beoordeling onjuist is. Indien een betrokkene deze beoordeling wil aanvechten zal hij in beginsel zijn stellingen moeten onderbouwen met een rapport van een (andere) reguliere medicus.
7. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Zo hebben de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen van eiseres in hun beoordeling meegenomen. Niet gebleken is dat die informatie onjuist is uitgelegd.
8. Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 21 augustus 2017 geconcludeerd dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd en onderbouwd, een brief van de huisarts van 11 april 2017 (met bijlagen), geen reden heeft gevonden om zwaardere beperkingen in de FML aan te nemen. De rechtbank acht haar gegeven medisch oordeel niet onjuist.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
10. De onderhavige schatting is gebaseerd op de functies van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091), textielproductenmaker (geen machines bedienen) (SBC-code 111160) en besteller (expresse) post/pakketten) (SBC-code 282102). De rechtbank overweegt dat, uitgaande van de juistheid van de FML, verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. De arbeidsdeskundige heeft in haar rapportage de medische geschiktheid van deze functies voor eiseres voldoende toegelicht.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan zich met de gegeven argumentatie van de arbeidsdeskundige volledig verenigen.
11. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft verweerder terecht bepaald op minder dan 35%. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres met ingang van 12 oktober 2016 niet meer voor een uitkering op grond van de Wet WIA in aanmerking komt.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Eiseres heeft ter zitting om vergoeding van de schade verzocht, voor zover de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden.
14. De rechtbank stelt vast dat sinds de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 22 augustus 2016 tot aan deze uitspraak meer dan twee jaar zijn verstreken (twee jaar en twee maanden). Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de omstandigheden van het geval deze lange behandelingsduur niet. Omdat de beslissing op bezwaar binnen zes maanden is genomen, moet de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de rechtbank worden toegerekend. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een bedrag van € 500,- aan eiseres als vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade ten bedrage van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Teeuwissen, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.