ECLI:NL:RBLIM:2018:10266

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
04 6984155 CV EXPL 18-3757
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en rechtsgeldigheid van stuitingshandelingen in verbintenissenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen 'eiseres', en een gedaagde partij die tot 1 november 2017 een eenmanszaak dreef. Eiseres vorderde betaling van een openstaand saldo aan facturen, terwijl gedaagde zich op verjaring beriep. Eiseres stelde dat de verjaring was gestuit door het versturen van sms-berichten. De kantonrechter oordeelde dat, zelfs als het versturen van een sms als een rechtsgeldige stuiting zou worden aangemerkt, niet vaststaat dat de sms gedaagde heeft bereikt. Hierdoor heeft het versturen van de sms niet het beoogde rechtsgevolg gehad.

De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een comparitie van partijen op 4 oktober 2018. Eiseres heeft gedaagde diverse keren herinnerd aan de betaling, zowel per sms als per brief. Gedaagde erkende dat er achterstallige betalingen waren, maar betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat de verjaring was voltooid. De kantonrechter overwoog dat de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt en dat deze kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of erkenning van de vordering.

De kantonrechter concludeerde dat de ondertekening van een brief door gedaagde op 15 februari 2010 als erkenning van de vordering moet worden aangemerkt, maar dat de vordering van eiseres inmiddels was verjaard. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 800,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6984155 \ CV EXPL 18-3757
Vonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eisende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. Th. van Wijngaarden,
tegen:
[gedaagde partij] v.h.o.d.n. [voormalige handelsnaam gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. E.P.B. Moors.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de comparitie van partijen op 4 oktober 2018
  • de daaraan voorafgaande producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] drijft een groothandel in vis, schaal- en weekdieren.
[gedaagde partij] dreef tot 1 november 2017 de eenmanszaak [gedaagde partij] en had onder meer een ambulante handel in vis en aanverwante artikelen.
2.2.
In de periode 2004 tot en met 2007 heeft [gedaagde partij] bestellingen geplaatst bij [eisende partij] en ter zake zijn facturen gestuurd. Deze zijn niet (allemaal) betaald.
2.3.
[eisende partij] heeft de verkoopwagen van [gedaagde partij] in 2010 verkocht en de opbrengt van € 10.500,00 is ten goede gekomen aan [eisende partij] . Het bedrag van € 10.500,00 is aan [gedaagde partij] gecrediteerd. Bij brief van 15 februari 2010 is dit aan [gedaagde partij] medegedeeld. [gedaagde partij] en zijn echtgenote hebben deze brief voor akkoord ondertekend.
2.4.
[eisende partij] heeft [gedaagde partij] diverse malen aan de betaling herinnerd, zowel per sms als ook per brief.
2.5.
[eisende partij] heeft op 29 december 2017 een verzoekschrift tot faillietverklaring tegen [gedaagde partij] ingediend. Bij beschikking van 13 maart 2018 is het verzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] stelt dat het openstaand saldo aan facturen € 33.432,71 bedraagt. Aan rente is een bedrag van € 63.619,84 verschuldigd. De buitengerechtelijke kosten bedragen € 1.109,33 en de kosten van de faillissementsaanvraag bedragen € 968,00. [eisende partij] vordert € 25.000,00 en doet onherroepelijk afstand van het meerdere.
4.2.
[gedaagde partij] erkent dat er achterstalligheid is bij de betaling van de facturen. Het is [gedaagde partij] echter niet bekend of de achterstand de facturen betreft waarvan [eisende partij] betaling vordert, omdat hij niet meer in het bezit is van de administratie.
Verder beroept [gedaagde partij] zich op verjaring. De verjaring is niet gestuit en er is sprake van een voltooide verjaring. De sms-berichten zijn niet ontvangen en kunnen bovendien niet als een stuitingshandeling worden aangemerkt.
4.3.
[eisende partij] stelt dat de verjaring is gestuit. Sms-berichten worden volgens jurisprudentie geaccepteerd als een schriftelijke stuiting. Bij brief van 25 juni 2009 is de verjaring gestuit en ook ondertekening van de brief van 15 februari 2010 geldt als een stuitingshandeling omdat hiermee de vordering is erkend. Daarna zijn er telefonische contacten geweest en sms-berichten.
4.4.
Als meest verstrekkende verweer geldt het verjaringsverweer. Slaagt dit verweer dan behoeft het overige verweer geen bespreking.
Ten aanzien van de gestelde verjaring overweegt de kantonrechter als volgt.
In casu geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Verjaring kan worden gestuit door het instellen van een eis, door erkenning van de vordering en door een schriftelijke aanmaning waarin de schuldeiser zijn recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt.
4.5.
Ingevolge art. 3:317, eerste lid, BW kan de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis worden gestuit door een ‘schriftelijke aanmaning’ of ‘een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Tussen partijen bestaat discussie of verjaring kan worden gestuit door middel van het versturen van sms-berichten. De jurisprudentie op dit gebied is wisselend. Zo oordeelt de kantonrechter te Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2015:3968) dat een Whatsapp voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste, waarbij meespeelt dat (in dit geval) de werknemer via Whatsapp had gereageerd, terwijl de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2018:3816) op 18 april 2018 heeft geoordeeld dat met het versturen van een Whatsapp niet aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan. [gedaagde partij] heeft betwist de sms-berichten te hebben ontvangen; hij stelt niet te weten hoe een sms opgesteld en verstuurd moet worden. [eisende partij] heeft niet aangetoond dat [gedaagde partij] de sms-berichten heeft ontvangen. In elk geval staat vast dat [gedaagde partij] niet heeft gereageerd. Wil een mededeling werking hebben, dan moet vaststaan dat deze de ontvanger ook heeft bereikt. Daarom geldt dat – wat ook zij van de vraag of een sms-bericht als een geldige stuitingshandeling geldt – niet vaststaat dat de mededeling van [eisende partij] [gedaagde partij] ook daadwerkelijk heeft bereikt, zodat hieraan geen werking kan worden toegekend. Met het versturen van sms-berichten is de verjaring in elk geval niet gestuit.
4.6.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de ondertekening van de brief van 15 februari 2010 als een erkenning van een vordering moet worden aangemerkt, en derhalve als een stuitingshandeling. Vanaf dat moment gaat een nieuwe verjaringstermijn lopen, waarvan niet is komen vast te staan dat deze gestuit is. De eerstvolgende schriftelijke aanmaningen/verzoeken om informatie dateren van 20 januari 2016 en 2 augustus 2017. Nu dit langer dan vijf jaar is betekent dit dat de vordering van [eisende partij] is verjaard en om deze reden wordt afgewezen.
4.7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 800,00 ( 2 x tarief € 400,00) als salaris voor de gemachtigde.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 800,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: