1.1.Ter bepaling van de bronvermogens van de ventilatiesystemen heeft M&A geluidmetingen voor de verschillende ventilatiebronnen voor de stallen A tot en met D uitgevoerd. Het rapport ‘Geluidmeting industrielawaai, ventilatie stallen [adres]’ van 8 maart 2017 bevat de resultaten van deze geluidmetingen. In het rapport wordt geconcludeerd dat de gemeten waarden van de bronvermogens voor de ventilatiesystemen van de stallen A tot en met D over het algemeen lager zijn dan de in het akoestisch model behorende bij de aanvraag gehanteerde bronvermogens, zodat de in voornoemd akoestisch onderzoek gepresenteerde immissieniveaus als reëel kunnen worden beschouwd. Bij brief van 29 maart 2017 heeft ing. J.J.A.M. Heuvelmans van Arvalis B.V., in overleg met M&A, gereageerd op de door verweerder bij brief van 21 maart 2017 gestelde vragen naar aanleiding van genoemd rapport van 8 maart 2017. Op 24 april 2017 zijn aanvullende geluidmetingen uitgevoerd door M&A en is een antwoordmail verstuurd naar verweerder met betrekking tot het bronvermogen bij het laden van de vleeskuikens.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een milieueffectrapport (hierna: MER) niet hoeft te worden opgesteld, nu geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden van de onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit mer) en ook uit de indirecte MER-beoordelingsplicht blijkt dat geen MER nodig is, aangezien de aangevraagde activiteiten geen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De aanvraag voldoet aan de gemeentelijke geurverordening en de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv). De aangevraagde systemen voldoen allemaal individueel aan het Besluit emissiearme huisvesting en zijn derhalve aan te merken als beste beschikbare technieken (hierna: BBT).
3. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zijn beroep zich niet richt tegen de verleende vergunning voor zover die ziet op de activiteit bouwen. Gelet hierop ligt enkel de omgevingsvergunning voor, voor zover deze betrekking heeft op de in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) genoemde activiteit. Ter zitting heeft eiser verder verklaard de fijnstofberekening niet langer te betwisten en heeft hij de hiertegen gerichte beroepsgrond ingetrokken.
4. In artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
Verwijzing naar ingebrachte zienswijze
5. Eiser heeft in de gronden van beroep gesteld dat de eerder door hem ingediende zienswijze als herhaald en ingelast beschouwd moet worden. De in de zienswijze opgenomen gronden over de BBT, de geuremissie en het geluid (maximale geluidniveaus) heeft eiser in beroep met nagenoeg identieke bewoordingen herhaald.