ECLI:NL:RBLIM:2018:10180

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
6699835 AZ VERZ 18-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van een werkneemster met wsw-indicatie na ernstige wanprestatie

In deze zaak verzoekt de werkgever, het openbaar lichaam WOZL, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster die een wsw-indicatie heeft. De kantonrechter heeft in een tussenbeschikking de werkgever opgedragen om een nieuw deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV, omdat er onduidelijkheid bestond over een eerder deskundigenoordeel. Na het overleggen van het nieuwe deskundigenoordeel en het nemen van aktes door beide partijen, heeft de kantonrechter de eindbeschikking gegeven. De arbeidsovereenkomst is ontbonden op grond van artikel 7:686 BW, omdat er sprake was van een ernstige wanprestatie van de werkneemster. Deze wanprestatie werd gelijkgesteld aan ernstig verwijtbaar handelen, waardoor de werkneemster, ondanks haar kwetsbare positie, geen recht had op een transitievergoeding. Daarnaast werd een nevenvordering van de werkgever tot terugvordering van onverschuldigd betaald loon afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de eisen van goed werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster niet de dupe mocht worden van een fout van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6699835 AZ VERZ 18-17
MD
Beschikking van de kantonrechter van 18 april 2018
in de zaak van:
het openbaar lichaam op grond van de wet Gemeenschappelijke regeling
werkvoorzieningschap oostelijk zuid-limburg (WOZL),
gevestigd en kantoor houdend te Heerlen,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. M.J.M. van Vugt,
tegen:
belkis adoracion [verweerster],
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. P.H.A. Brauer.
Partijen zullen hierna WOZL en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een op 2 maart 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
- een op 29 maart 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift;
- de mondelinge behandeling d.d. 10 april 2018 en de bij die gelegenheid door de gemachtigde van WOZL overgelegde uitdraaien van 9292.nl (vertrek 06.41 uur en 06:56 uur te voet, beiden vanaf het thuisadres van [verweerster] aan de [adres] te [woonplaats] , dan buslijn 20 nemen op de Brederostraat te Heerlen bij bushalte Zeekoelen, uitstappen bij bushalte Parkstad Limburg Stadion te Kerkrade en dan te voet lopen naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade om daar op 07:22 uur respectievelijk 07.37 uur te arriveren).
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
WOZL is door elf gemeenten opgericht als Gemeenschappelijke Regeling en voert namens hen de Wet Sociale Werkvoorzieningen uit. De bedoeling van deze wet is om personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen arbeid te laten verrichten onder aangepaste omstandigheden, een en ander ter behoud dan wel bevordering van hun arbeidsbekwaamheid.
2.2.
[verweerster] is geboren op [geboortedag] 1962. Over de exacte aanvangsdatum van het dienstverband (met de rechtsvoorgangster van WOZL) verschillen partijen van mening. [verweerster] is in ieder geval op 28 februari 2015 krachtens arbeidsovereenkomst bij WOZL in dienst getreden. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Sociale Werkvoorziening van toepassing.
2.3.
Van 1 mei 2015 tot 1 april 2016 heeft [verweerster] op de WOZL-locatie aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade gewerkt. Daarna is zij bij inlener Beter Buren in Brunssum te werk gesteld, waar zij was- en strijkwerkzaamheden verrichtte. Nadat die inlening is beëindigd, heeft [verweerster] op de Bosstraat te Brunssum (‘de Zeepjes’) werkzaamheden voor WOZL verricht. Met ingang van 1 juni 2017 is [verweerster] teruggekeerd naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade.
2.4.
Laatstelijk werkt [verweerster] – vanwege energetische klachten – 12 uur per week gedurende drie maal vier uur per dag. Aanvankelijk in de middagdienst, maar sinds enige tijd werkt zij op eigen verzoek weer in de ochtenddienst, die om 07.30 uur aanvangt. Zij verricht op de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade zittend assemblage werkzaamheden.
2.5.
[verweerster] ontvangt thans een WAO-uitkering, uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 74% en een loon op basis van 38 uur per week.
2.6.
Op 4 december 2013 is door het UWV SMZ Heerlen een beschikking afgegeven: [verweerster] krijgt gedurende tien jaar een wsw-indicatie. In deze indicatiebeschikking staan onder meer de beperkingen van [verweerster] vermeld en welke aanpassingen nodig zijn om met die beperkingen te kunnen werken.
2.7.
Op 7 februari 2017 meldt [verweerster] zich ziek. De bedrijfsarts oordeelt dat zij, na te zijn verschenen op het spreekuur, vanaf 14 februari 2017 weer volledig kan hervatten. [verweerster] geeft aan het daar niet mee eens te zijn en verschijnt de rest van de week niet meer op haar werk. Bij brief van 15 februari 2017 geeft WOZL aan dat er sprake is van ongeoorloofd verzuim, dat zij geen loon ontvangt over de periode dat zij niet op het werk is en dat zij de mogelijkheid heeft om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen als zij het niet met het oordeel van de bedrijfsarts eens is.
2.8.
In de maanden maart en mei 2017 heeft [verweerster] zich nog een aantal malen ziek gemeld.
2.9.
Op 6 juni 2017 meldt [verweerster] zich wederom ziek. Nog diezelfde dag wordt zij door de bedrijfsarts gezien, die haar volledig arbeidsgeschikt acht. [verweerster] weigert aanvankelijk haar werkzaamheden te hervatten, de week erna hervat zij haar werkzaamheden weer.
2.10.
Op 3 juli 2017 meldt [verweerster] zich wederom ziek. Ook nu volgt een spoedoproep bij de bedrijfsarts, die [verweerster] nog dezelfde dag ziet. De bedrijfsarts acht [verweerster] volledig arbeidsgeschikt. Een ziekmelding van [verweerster] op 4 juli 2017 wordt niet door WOZL geaccepteerd, de volgende dag verschijnt [verweerster] weer op haar werk.
2.11.
Op 11 juli 2017 wil [verweerster] zich weer ziek melden. De bedrijfsarts ziet [verweerster] op het spreekuur en oordeelt dat zij volledig arbeidsgeschikt is. Op 12 juli 2017 verschijnt zij op het werk, maar meldt zich wederom ziek. Deze ziekmelding wordt niet door WOZL geaccepteerd. Bij brief van 13 juli 2017 heeft WOZL aan [verweerster] bevestigd dat de loonstop van kracht blijft zolang zij niet aan het werk gaat. Verder wordt zij uitgenodigd voor een gesprek op 20 juli 2017 met de betrokken P&O-adviseur en de operationeel manager van WOZL. Op deze afspraak verschijnt [verweerster] zonder afmelding niet.
2.12.
Bij brief van haar toenmalige gemachtigde, mr. D.M. Gijzen, d.d. 18 juli 2017 reageert [verweerster] alsnog op de brief van WOZL van 13 juli 2017.
2.13.
Op 23 juli 2017 wordt [verweerster] onwel en moet zij worden opgenomen in het ziekenhuis in Heerlen. De dag erna meldt zij dit bij haar werkgever. Op 27 augustus 2017 wordt zij uit het ziekenhuis ontslagen. Deze dagen zijn als ziekmelding door WOZL geaccepteerd, het loon over deze dagen aan [verweerster] is uitbetaald.
2.14.
Op 31 juli 2017 heeft er een consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. Die acht [verweerster] met ingang van 1 augustus 2017 volledig arbeidsgeschikt. Bij brief van 15 augustus 2017 wordt door WOZL aan [verweerster] bevestigd dat de afwezige uren niet uitbetaald zullen worden en dat [verweerster] door haar jobcoach [naam jobcoach] is gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij het UVW aan te vragen. Ten slotte waarschuwt WOZL dat soortgelijk gedrag uiteindelijk tot ontslag kan leiden.
2.15.
Op 15 augustus 2017 heeft [verweerster] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV oordeelt op 22 september 2017 dat [verweerster] haar eigen werk kan doen (de onderliggende rapportage van de arbeidsdeskundige is niet overgelegd).
2.16.
Op 12 oktober 2017 vindt er een gesprek plaats tussen [verweerster] , haar jobcoach [naam jobcoach] en [naam P&O-adviseur] (P&O-adviseur bij WOZL). [verweerster] is in dit gesprek ondersteund door haar dochter [naam dochter] . Bij brief van 12 oktober 2017 heeft WOZL de inhoud van dat gesprek bevestigd. Op [verweerster] wordt een dringend beroep gedaan om haar werkzaamheden per direct te hervatten.
2.17.
Bij brief van haar toenmalige gemachtigde van 13 oktober 2017 wordt WOZL gesommeerd om [verweerster] toe te laten tot haar eigen werk. Bij brief van 19 oktober 2019 bericht WOZL dat [verweerster] gewoon haar werkzaamheden kan hervatten.
2.18.
Op 31 oktober 2017 wordt [verweerster] gezien door de bedrijfsarts, die haar volledig arbeidsgeschikt acht.
2.19.
Bij brief van 9 november 2017 wordt [verweerster] door de gemachtigde van WOZL gesommeerd om haar werkzaamheden te hervatten, zonder resultaat.
2.20.
Op 14 november 2017 heeft [verweerster] bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd: “kan ik zelfstandig rijdend per auto de woonwerkverplaatsing/tijdspanne van 12 kilometer overbruggen dan wel per bedrijfsbusje of taxivervoer?”
2.21.
Op 11 december 2017 oordeelt het UWV dat de door de werkgever aangeboden arbeid in Kerkrade vanwege de woon- werkafstand niet passend voor [verweerster] is. De onderliggende arbeidsdeskundige rapportage is gedateerd op 6 december 2017 en opgesteld door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] , die in zijn rapportage verwijst naar overleg dat hij heeft gevoerd met verzekeringsarts de heer [naam verzekeringsarts 1] (die [verweerster] op 22 september 2017 heeft gesproken in het kader van het in rechtsoverweging 2.15. bedoelde deskundigenoordeel).
2.22.
Op 3 januari 2018 heeft op verzoek van [verweerster] een gesprek plaatsgevonden tussen haar, dhr. [naam hoofd HRM] (hoofd HRM van WOZL) en de gemachtigde van WOZL over het deskundigenoordeel van het UWV van 11 december 2017. In dat gesprek heeft WOZL aangegeven dat oordeel naast zich neer te leggen, zoals ook blijkt uit het door WOZL opgestelde gespreksverslag.
2.23.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [verweerster] , onder verwijzing naar het deskundigenoordeel van 11 december 2017, WOZL gesommeerd om het loon te betalen, nu uit dat oordeel blijkt dat een woon- werkverplaatsing van 12 km niet mogelijk is.
2.24.
De bedrijfsarts van WOZL heeft na het deskundigenoordeel van 11 december 2017 contact opgenomen met het UWV. Het UWV heeft daarop op 16 januari 2018 een gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage opgesteld (door [naam arbeidsdeskundige] ), die is verzonden op 16 januari 2018. Daarin schrijft hij:
“(…)Klaarblijkelijk was er bij verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] toen sprake van een persoonsverwisseling en zijn mening t.a.v. het onvermogen van werknemer [verweerster] blijkt thans retrograad feitelijk onjuist.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft in een persoonlijk onderhoud met Mevrouw [verweerster] vastgesteld dat er bij werknemer geen sprake is van een medisch probleem mbt woonwerkvervoer behoudens persoonlijke voorkeur, het tijdrovend achten en zich ongemakkelijk voelen in het openbaar vervoer naar met name Kerkrade. Mevrouw rijdt privé ook eigen auto. Er zijn geen medische stukken/feiten welke anders stellen per juni 2017.
(…)
2.3.3.
Visie van de werknemer op de door de werkgever aangeboden arbeid:
Redenen(en) waarom de werknemer de door de werkgever aangeboden arbeid niet passend acht is dat zij de woonwerkafstand van 12 kilometer naar Kerkrade niet kan overbruggen, noch met eigen vervoer noch met de WOZL-bus. Wellicht wel per taxi. De aard van de aangeboden WSW-assemblagetaken acht mevrouw wel voor haar realiseerbaar.
2.3.4.
Visie van de werkgever op de door hem aangeboden arbeid:
(…) Werkgever geeft (…) aan dat de bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] de woonwerkafstand van 12 kilometer voor werknemer overbrugbaar acht met eigen vervoer dan wel per WOZL-bedrijfsbus en dat er geen reden is voor een taxi-vervoerindicatie.
(…)

3.Arbeidskundige Oordeelsvorming

Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] geeft aan dat zijn oordeel van 6 december 2017 op een feitelijke onjuistheid/persoonsverwisseling is gegeven. Het oorspronkelijke oordeel dient te worden aangepast. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] constateert d.d. 12 januari 2018 in zijn persoonlijk onderhoud met mevrouw [verweerster] dat er bij werknemer geen sprake is van beperkingen welke woon- werkvervoer negatief beïnvloeden. In de medische stukken zijn geen medische feiten te traceren die kunnen onderbouwen dat deze situatie in juni 2017 anders was dan thans het geval is. De mening van werknemer betreft een persoonlijke voorkeur aldus Pappas.

4.Conclusie/gecorrigeerd deskundigenoordeel

Na heroverweging kan het deskundigenoordeel van 11 december 2017 o.b.v. feitelijke onjuistheid niet gehandhaafd blijven. De door de werkgever aangeboden beschermde arbeid in Kerkrade is ondanks de relatieve belasting van de woonwerkverplaatsing medisch passend voor mevrouw [verweerster] .”
2.25.
Eind december 2017 is het achterstallige loon, ten bedrage van in totaal € 1.826,23 netto, door WOZL aan [verweerster] uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
WOZL verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:686 BW (dermate ernstige tekortkoming van [verweerster] in de nakoming van de kernverplichting tot het verrichten van arbeid uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met WOZL dat een ontbinding van die overeenkomst gerechtvaardigd is);
Subsidiair:
II. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel e, BW (verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] );
Primair en subsidiair:
III. de einddatum van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de kortst mogelijke termijn;
IV. te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding;
V. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure;
Overig:
VI. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan WOZL van een bedrag ad € 1.826,23 netto dat onverschuldigd aan haar is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Op de grondslagen van het verzoek van WOZL wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
3.3.
[verweerster] voert verweer en vraagt om:
a. primair het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
b. subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, aan haar een transitievergoeding toe te kennen [uitgaande van 22 augustus 2007 als datum waarop zij bij Licom, rechtsvoorgangster van WOZL, in dienst is getreden];
c. WOZL te veroordelen in de proceskosten;
d. de vordering wegens onverschuldigde betaling ad € 1.826,23 netto af te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opzegverboden niet aan de orde
4.1.
De bijzondere opzegverboden in art. 7:670 BW spelen geen rol bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming dermate ernstig is dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:686 BW gerechtvaardigd is. Dat vloeit immers voort uit het bepaalde in art. 7:671b leden 1 en 2 BW. Voor wat betreft de subsidiair aangevoerde e-grond als bedoeld in art. 7:669 lid 3 BW, geldt ook niet dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid wegens ziekte. Evenmin gelden er andere bijzondere opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift.
Ingangsdatum arbeidsovereenkomst
4.2.
Over dit geschilpunt zal bij eindbeschikking worden beslist.
Inhoudelijk
4.3.
Vooropgesteld wordt dat vaststaat dat in het gesprek dat [verweerster] op 12 oktober 2017 met haar jobcoach [naam jobcoach] en P&O-adviseur [naam P&O-adviseur] van WOZL heeft gevoerd, heeft aangegeven dat de afstand naar het werk [aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade] te ver voor haar is. Blijkens het als productie 18 bij verzoekschrift overgelegde gespreksverslag, is hierover tijdens dit gesprek uitvoerig gesproken.
4.4.
Voor de beoordeling van dit geschil is van cruciaal belang of [verweerster] medisch gezien in staat moet worden geacht om de woon- werkafstand met de bus (openbaar vervoer) te overbruggen. Uit het gecorrigeerde deskundigenoordeel van het UWV dat op 16 januari 2018 is verzonden en dat hiervoor in rechtsoverweging 2.24. is geciteerd, kan niet worden afgeleid of de arbeidsdeskundige ook heeft beoordeeld of reizen met de bus (openbaar vervoer) – van en naar het werk – medisch gezien van [verweerster] kan worden gevergd. Uit het gecorrigeerde deskundigenoordeel volgt namelijk dat door de arbeidsdeskundige enkel is gekeken naar woon- werkverplaatsing door middel van eigen vervoer (auto), dan wel met vervoer per ‘WOZL-bedrijfsbus’ of taxi. Dat is gelet op de vraagstelling aan de deskundige van het UWV (zie rechtsoverweging 2.20.) niet verwonderlijk, maar in het gecorrigeerde deskundigenoordeel is vervolgens wel ingegaan op reizen met openbaar vervoer zonder duidelijk te antwoorden of [verweerster] daartoe medisch gezien in staat moet worden geacht. Voorts heeft WOZL, bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerster] , de vraagtekens over de wijze waarop dit gecorrigeerde deskundigenoordeel tot stand is gekomen, bij de kantonrechter onvoldoende kunnen wegnemen. Daarom is nieuw onderzoek door een arbeidsdeskundige van het UWV vereist, teneinde aan deze onduidelijkheid een einde te maken.
4.5.
Derhalve zal WOZL worden opgedragen om – binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking – een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV (niet zijnde arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 1] die reeds bekend zijn met het dossier van [verweerster] ), waarbij de arbeidsdeskundige van het UWV de navolgende vragen dient te beantwoorden:
1. Komt [verweerster] voor vervoer van de [adres] te [woonplaats] (hierna: huisadres) naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade (hierna: werkadres) en weer terug, medisch gezien in aanmerking voor vervoer met de ‘WOZL-bedrijfsbus’ of voor vervoer met de taxi? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
2. Wanneer [verweerster] met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, wat is dan de effectieve reistijd (rekening houdend met looptijd van en naar de bushaltes bij het huis- en werkadres)?
3. Kan [verweerster] , ervan uitgaande dat ze met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, deze onder vraag 2 vastgestelde effectieve reistijd medisch gezien aan? Zo ja, waarom kan dat volgens u van haar worden gevergd? Zo nee, waarom kan dat volgens u niet van haar worden gevergd?
4. Maakt het daarbij nog uit of [verweerster] haar werkzaamheden in de ochtend- of de middagdienst aanvangt?
4.5.1.
WOZL wordt verder opgedragen om een afschrift van deze door haar in te dienen aanvraag bij het UWV aan de griffie van deze rechtbank en aan de gemachtigde van [verweerster] te doen toekomen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van de in de vorige rechtsoverweging aan WOZL gegeven opdracht aangehouden. Wanneer de arbeidsdeskundige van het UWV aan WOZL heeft gerapporteerd, dient WOZL daarvan zo spoedig mogelijk een afschrift bij de griffie van deze rechtbank in te dienen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift van die rapportage aan de gemachtigde van [verweerster] . Vervolgens zal de kantonrechter bepalen hoe de procedure wordt voortgezet: ofwel zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voormeld deskundigenoordeel te reageren ofwel wordt de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen ontvangen hierover te zijner tijd bericht van de griffie.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt WOZL op om binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen (niet zijnde arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 1] die reeds bekend zijn met het dossier van [verweerster] ), waarin de volgende vragen door de arbeidsdeskundige van het UWV dienen te worden beantwoord:
1. Komt [verweerster] voor vervoer van de [adres] te [woonplaats] (hierna: huisadres) naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade (hierna: werkadres) en weer terug, medisch gezien in aanmerking voor vervoer met de ‘WOZL-bedrijfsbus’ of voor vervoer met de taxi? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
2. Wanneer [verweerster] met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, wat is dan de effectieve reistijd (rekening houdend met looptijd van en naar de bushaltes bij het huis- en werkadres)?
3. Kan [verweerster] , ervan uitgaande dat ze met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, deze onder vraag 2 vastgestelde effectieve reistijd medisch gezien aan? Zo ja, waarom kan dat volgens u van haar worden gevergd? Zo nee, waarom kan dat volgens u niet van haar worden gevergd?
4. Maakt het daarbij nog uit of [verweerster] haar werkzaamheden in de ochtend- of de middagdienst aanvangt?
5.2.
draagt WOZL op om een afschrift van deze aanvraag bij het UWV aan de griffie van deze rechtbank en aan de gemachtigde van [verweerster] te doen toekomen;
5.3.
draagt WOZL op om wanneer zij de rapportage van de arbeidsdeskundige van het UWV heeft ontvangen waarin voormelde vragen worden beantwoord, die rapportage zo spoedig mogelijk bij de griffie van deze rechtbank in te dienen en gelijktijdig aan de gemachtigde van [verweerster] daarvan een afschrift toe te sturen;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.