Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De verdere procedure
2.De verdere feiten
4 Conclusie
3.Het geschil
4.De verdere beoordeling
14 augustus 2018, zijn volgens WOZL meer dan duidelijk: het aangeboden werk is passend en er bestaan geen medische belemmeringen om met het openbaar vervoer van en naar de werkplek aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade te reizen. WOZL wijst erop dat er liefst 14,5 maanden (vanaf 1 augustus 2017 tot de voortgezette mondelinge behandeling op 16 oktober 2018) zijn verstreken waarin [verweerster] stelstelmatig en bij voortduring weigert om de kernverplichting tot het verrichten van arbeid na te komen. Daarbij komt ook nog dat [verweerster] met ingang van 3 of 4 april 2018 aan de slag is bij VDL als productiemedewerkster en dat die werkzaamheden en reisafstand kennelijk geen probleem voor [verweerster] vormen. WOZL kan dat – gelet op de door [verweerster] gestelde klachten – niet begrijpen.
NJ1990/702 (
Meijer/De Schelde) en later in gelijke zin gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ9580,
RAR2007/65.
15 februari 2017 is aangekondigd en bij brief van 13 juli 2017 nogmaals aan [verweerster] is bevestigd – geen resultaat heeft opgeleverd: [verweerster] is in de periode na haar ziekmelding op
1 februari 2017 tot 1 augustus 2017 in voortdurende discussie met de bedrijfsarts over de vraag of zij wel of niet kan werken. Vanaf 1 augustus 2017 verricht [verweerster] helemaal geen werkzaamheden meer voor WOZL, ondanks het feit dat de bedrijfsarts haar volledig arbeidsgeschikt acht en er op dat moment geen ander deskundigenoordeel van het UWV ligt.
nietpassend is. Vervolgens is het UWV op 16 januari 2018 met een gecorrigeerd deskundigenoordeel gekomen, waarin in de gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage het volgende is geconcludeerd (zie rechtsoverweging 2.24 tussenbeschikking):
d.d. 26 april 2018 in het kader van de herbeoordeling WIA) heeft moeten vernemen dat [verweerster] werkzaamheden voor VDL verricht. Van [verweerster] had mogen worden verwacht dat zij WOZL daarover zelf in kennis had gesteld, hetgeen zij evenwel heeft nagelaten.
art. 7:686 BW. De kantonrechter zal dat hierna, zoals door WOZL is verzocht, voor recht verklaren (welke verklaring voor recht naar haar aard niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard). Dit betekent uiteraard ook dat de door [verweerster] verzochte transitievergoeding behoort te worden afgewezen. Nu er geen transitievergoeding aan [verweerster] ten laste van WOZL wordt toegekend, is de discussie over de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst niet langer relevant, zodat de kantonrechter daarover geen knoop hoeft door te hakken.
’s-Hertogenbosch op 10 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1727).
nietpassend voor [verweerster] is (dit deskundigenoordeel is hiervoor reeds uitvoerig aan de orde gekomen). Op 16 januari 2018 heeft het UWV een gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage opgesteld (door [naam arbeidsdeskundige 2] ), waarin staat (zie rechtsoverweging 2.24. van de tussenbeschikking):
4.Conclusie/gecorrigeerd deskundigenoordeel
€ 1.826,23 netto. Een dergelijke fout van het UWV kan en mag in alle redelijkheid niet voor rekening van [verweerster] komen, temeer nu ook voor de kantonrechter pas in het deskundigenoordeel van het UWV van 25 juli 2018 een einde is gekomen aan de onduidelijkheid of [verweerster] medisch gezien met het openbaar vervoer van en naar haar werk in Kerkrade kon reizen, in de middag kon werken en of zij de aangeboden werkzaamheden binnen WOZL aankon. Zeker als daarbij wordt meegewogen dat het hier gaat om een kwetsbare werkneemster met een wsw-indicatie die vier kinderen heeft, waarvan er nog twee thuiswonend zijn. Onder deze omstandigheden is het terugvorderen van het bedrag van € 1.826,23 netto in strijd met de eisen van goed werkgeverschap als bedoeld in art. 7:611 BW. Deze vordering van WOZL op [verweerster] wordt mitsdien afgewezen.
5.De beslissing
1 november 2018;