Overwegingen
1. Eiser is bekend met cardiale klachten en is hierdoor mobiel beperkt, kortademig en vermoeid. Eiser ontving in het verleden van verweerder € 484,- aan tegemoetkoming chronisch zieken. Tevens ontving eiser hulp bij het huishouden. Bij besluit van 6 november 2012 is aan eiser, voor de periode van 6 november 2012 tot en met 5 november 2015, een indicatie toegekend voor 245 minuten per week, bestaande uit 140 minuten zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten licht huishoudelijk werk en 45 minuten verzorging wasgoed.
2. Bij het primaire besluit I is aan eiser een tegemoetkoming chronisch zieken toegekend voor het jaar 2015 ten bedrage van € 125,-. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser is het niet eens met de hoogte van de tegemoetkoming en is van oordeel dat hij recht heeft op een bedrag van € 484,-.
3. Bij het primaire besluit II is aan eiser op grond van de Wmo 2015, voor de periode van 23 december 2015 tot en met 22 december 2016, een maatwerkvoorziening toegekend ter ondersteuning van de zelfredzaamheid, met als doel te komen tot een schoon en leefbaar huis. Aan eiser is hulp bij het huishouden toegekend voor 215 minuten per week, waarvan 110 minuten zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten licht huishoudelijk werk en 45 minuten verzorging van de was. Tegen dit besluit heeft eiser (eveneens) bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, onder verwijzing naar het advies van de Centrale bezwaarschriften- en klachtencommissie van 14 juni 2016, ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich ten aanzien van de tegemoetkoming chronisch zieken op het standpunt dat verweerder conform raadsbesluit een vast bedrag van € 125,- heeft kunnen toekennen. Ten aanzien van de hulp bij het huishouden stelt verweerder zich op het standpunt dat er een gedegen onderzoek is gedaan en dat deze indicatie is afgegeven op grond van de nieuwe, gewijzigde regelgeving.
5. Eiser voert in beroep aan dat hij dermate beperkt is dat de vermindering van 30 minuten aan huishoudelijk werk voor hem een te grote (medische) impact heeft. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn medische tekortkomingen. Eiser is verder van mening dat er sprake is van een onherroepelijk besluit en dat hij er op mocht vertrouwen dat tot en met november 2017 in negatieve zin niets zou wijzigen, terwijl dit thans wel het geval is. Er is onvoldoende aandacht geschonken aan het beroep op het vertrouwensbeginsel.
Eiser is het ten aanzien van de tegemoetkoming chronisch zieken niet eens met de toekenning van € 125,- omdat eiser in het verleden € 484,- ontving. Verweerder had rekening moeten houden met de zeer bijzondere omstandigheden van het geval. Eiser is alleenstaand en leeft al jaren van een minimuminkomen, bovendien is eiser medisch beperkt.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de tegemoetkoming chronisch zieken
7. Ingevolge artikel 2.1.7 Wmo 2015 kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Verweerder heeft hiertoe de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2015 vastgesteld (hierna: Verordening).
In artikel 19 van de Verordening is bepaald dat het college in overeenstemming met het beleidsplan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie verstrekt.
In artikel 23, derde lid, van de Verordening is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
8. De gemeenteraad van Kerkade heeft bij Raadsbesluit van 26 mei 2015 besloten tot een inkomensonafhankelijke individuele vergoeding van € 125,- per rechthebbende burger. Deze dient daartoe te voldoen aan de volgende criteria:
- woonachtig en ingeschreven in de gemeente Kerkrade;
- chronisch ziek/gehandicapt in die zin, dat gedurende 3 aaneengesloten jaren het eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet is opgemaakt.
9. Gelet op artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 is het aan de gemeenteraad te bepalen of een tegemoetkoming in de meerkosten als gevolg van ziekte en gebrek wordt verstrekt en om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 bedoelde tegemoetkoming. De rechtbank dient de keuze(n) die de gemeenteraad heeft gemaakt in beginsel te respecteren (of: terughoudend te beoordelen). Dit betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor een bedrag van € 125,- voor chronisch zieken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de onvrede van eiser, kan dit niet leiden tot een toekenning van een tegemoetkoming van € 484,-. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een bedrag van € 125,- aan tegemoetkoming chronisch zieken aan eiser heeft toegekend. Eisers hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
10. Van een bijzonder geval en/of bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder in afwijking van zijn beleid, een hogere tegemoetkoming zou moeten verstrekken, is de rechtbank niet gebleken. Dat eiser alleenstaand is, medisch beperkt, en zijn inkomen al jaren op bijstandsniveau is, is hiertoe onvoldoende.
11. De gronden tegen dit onderdeel van het bestreden besluit - ter zake van de tegemoetkoming chronisch zieken - treffen geen doel.
Ten aanzien van de huishoudelijke hulp
Op basis van artikel 2.1.1 van de Wmo 2015 dient het college zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning. De Wmo 2015 schrijft voorts voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin in ieder geval wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Verweerder heeft daartoe de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2015 (de Verordening 2015) vastgesteld.
Artikel 9 van de Verordening 2015 bepaalt onder andere dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen, chronische, psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen, in volgorde van belangrijkheid:
- met gebruikelijke hulp;
- met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- met gebruikmaking van algemene gebruikelijke voorzieningen; of
- met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk (hoofdstuk 2, artikel 3.2.2) bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Hiermee wordt in ieder geval bedoeld dat hij:
- kan leven in een schoon en leefbaar huis;
- kan leven in een geschikt huis;
- een huishouden kan vieren;
- kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;
- kan beschikken over schone, draagbare, en doelmatige kleding, bed- en linnengoed;
- zich kan verplaatsen in en om de woning;
- zich lokaal kan verplaatsen;
- contacten kan hebben met medemensen;
- kan deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten;
- en zo mogelijk een bijdrage kan leveren aan buurt/maatschappij.
Artikel 10 van de Verordening bepaalt voorts dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen weg kan nemen.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser een indicatie ontving voor hulp bij het huishouden voor 245 minuten. Op basis van de Wmo 2015 heeft een herbeoordeling van deze indicatie plaatsgevonden. Eiser werd daartoe opnieuw onderzocht op 10 december 2015. Er vond tevens een heronderzoek plaats naar de ondersteuningsbehoeften van eiser ten aanzien van hulp bij het huishouden. Naar aanleiding hiervan werd er een ondersteunings-adviesplan opgesteld. Bij de indicering heeft verweerder rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de woning. Eiser beschikt over vier slaapkamers, echter deze worden niet dagelijks intensief gebruikt. Op grond hiervan is de norm voor zwaar huishoudelijk werk in overeenstemming gebracht met het hiervoor geldende maximum volgens de thans vigerende Richtlijn hulp bij huishouden, te weten 110 minuten per week. Dit komt neer op een vermindering van de normtijd met 30 minuten per week (voor zwaar huishoudelijk werk).
13. De rechtbank overweegt dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen met toepassing van de Wmo 2015 en de Verordening 2015.
In artikel 8.9, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip waarop artikel 2.1.1 in werking is getreden, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming.
In artikel 8.9, tweede lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, van toepassing blijft ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
De Verordening 2015 is in werking getreden op 1 januari 2015. De Verordening is gebaseerd op de Wmo 2015. Artikel 24, eerste en tweede lid, van de Verordening bepaalt dat de verordening: “Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2012” wordt ingetrokken, doch dat een cliënt recht houdt op een lopende voorziening verstrekt op grond van die verordening “Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Kerkrade 2012”, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met de bestreden besluitvorming weliswaar niet met zoveel woorden het eerdere besluit van 6 november 2012 heeft ingetrokken, maar dat uit het besluit volgt dat verweerder wel heeft bedoeld dit eerdere besluit in te trekken. Verweerder heeft dan ook in lijn gehandeld met het overgangsrecht van de Wmo 2015 en artikel 24 van de Verordening 2015.
14. Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de eerdere indicatie voor huishoudelijke hulp tussentijds in te trekken, overweegt de rechtbank als volgt. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1404) volgt dat het in artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 geregelde overgangsrecht, gelezen in samenhang met de wetsgeschiedenis, zo dient te worden begrepen, dat onder de tot 1 januari 2015 geldende Wmo toegekende aanspraken en verplichtingen blijven gelden tot het moment waarop zij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 worden gewijzigd of beëindigd. Voor de uitleg van eiser dat zijn reeds toegekende indicatie tot november 2017 niet mag worden herzien of ingetrokken, is geen plaats, nu deze uitleg ertoe leidt dat onder de Wmo toegekende voorzieningen niet meer zouden kunnen worden gewijzigd of beëindigd anders dan op grond van de Wmo, een gevolg dat de wetgever blijkens de toelichting bij het overgangsrecht geenszins heeft beoogd. Dit betekent dat de eerdere indicatie voor langere duur op grond van de Wmo kan worden herzien of ingetrokken onder de Wmo 2015. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
15. De gronden betreffende dit onderdeel van het bestreden besluit - ter zake van de maatwerkvoorziening - treffen eveneens geen doel.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.