In deze zaak vordert de eiser, directeur/aandeelhouder van de Belgische vennootschap [Y] BVBA, betaling van een bedrag van € 37.500,-- van de gedaagde, vennoot van de vennootschap onder firma (VOF) Jan [X] VOF. De eiser stelt dat er een geldleningsovereenkomst is gesloten op 14 januari 2015, waarbij de gedaagde het geleende bedrag vermeerderd met rente binnen een maand zou terugbetalen. De gedaagde betwist echter dat er sprake is van een geldlening en stelt dat de overeenkomst betrekking heeft op de aankoop van een paard, waarbij de VOF en [Y] betrokken zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser als contractspartij moet worden aangemerkt en dat de gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de VOF. De rechtbank concludeert dat de gedaagde nog een bedrag van € 27.500,-- aan de eiser verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2015. Daarnaast worden buitengerechtelijke kosten en beslagkosten toegewezen. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.