ECLI:NL:HR:2002:AE9261
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van hoger beroep in een arbeidszaak met vennootschap onder firma
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], in hoger beroep zijn gegaan tegen een eindvonnis van de Kantonrechter te Maastricht. De vordering van de verweerder, [verweerder], betrof een verklaring voor recht dat hij tot 15 april 1996 in dienst was van de vennootschap onder firma Bon Appetit, en een veroordeling tot betaling van een bedrag van ƒ 24.470,04, vermeerderd met vakantietoeslag. De Kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar de eisers hebben in hoger beroep geen succes gehad. De Rechtbank te Maastricht heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, wat hen ertoe heeft aangezet om cassatie in te stellen.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de eisers geen belang hadden bij hun hoger beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat een schuldeiser van de vennootschap onder firma tegen iedere vennoot twee vorderingsrechten heeft: één tegen de vennootschap en één tegen de vennoot persoonlijk. Dit betekent dat de toewijsbaarheid van de vordering tegen de vennootschap niet automatisch geldt voor de vennoot persoonlijk. De Hoge Raad heeft het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de eisers begroot op € 328,70 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 13 december 2002.