ECLI:NL:RBLIM:2017:7391

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
02 5691557 CV EXPL 17-1134
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op klachtplichtverweer in geschil over paardenstalling en training

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een sporthandelstal en een gedaagde over de stalling en training van twee paarden. De gedaagde heeft van december 2011 tot februari 2016 de paarden bij de sporthandelstal gestald op basis van een mondelinge overeenkomst. De partijen hebben geen concrete afspraken gemaakt over de training en verzorging van de paarden, wat leidde tot onduidelijkheden over de kosten en de kwaliteit van de geleverde diensten. De sporthandelstal vordert betaling van een openstaande factuur, terwijl de gedaagde zich beroept op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en vordert een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet tijdig heeft geklaagd over de vermeende tekortkomingen, waardoor hij geen beroep kan doen op een gebrek in de prestatie. De kantonrechter heeft de vordering van de sporthandelstal toegewezen en de vorderingen van de gedaagde in reconventie afgewezen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5691557 \ CV EXPL 17-1134
Vonnis van de kantonrechter van 2 augustus 2017
in de zaak van:
de vennootschap onder firma
[naam sporthandelstal],
gevestigd te [S.] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde AGINCasso,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde]
,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Partijen zullen hierna “ [naam sporthandelstal] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met één productie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft van december 2011 tot 20 februari 2016 op basis van een mondelinge overeenkomst twee paarden gestald bij [naam sporthandelstal] .
De paarden zijn bij [naam sporthandelstal] gestald voor verzorging en voor training tot springpaard.
Partijen hebben geen concrete afspraken gemaakt over de wijze waarop de paarden werden opgeleid. Zo liet [gedaagde] aan [naam sporthandelstal] over voor welke wedstrijden de paarden werden ingeschreven.
Voor de verzorging en training was [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 647,35, inclusief btw, per paard (dus in totaal € 1.294,70, inclusief btw) verschuldigd aan [naam sporthandelstal] . Daarnaast hadden partijen afgesproken dat [naam sporthandelstal] aan [gedaagde] het inschrijfgeld voor de wedstrijden mocht doorberekenen, alsmede de kosten van de startpassen, dierenarts en hoefsmid. [naam sporthandelstal] bracht deze kosten maandelijks achteraf bij factuur in rekening bij [gedaagde] .
2.2.
Begin 2016 zijn beide paarden verkocht voor een bedrag van in totaal € 4.000,00.
De paarden zijn op 20 februari 2016 opgehaald en de overeenkomst tussen partijen is toen geëindigd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[naam sporthandelstal] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.831,67 (bestaande uit een hoofdsom ad € 1.566,70, € 235,01 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 29,96 aan rente), vermeerderd met rente en kosten en voert verweer tegen de vordering in reconventie.
3.2.
[gedaagde] vordert - samengevat:
  • de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst te bekrachtigen, althans deze uit te spreken;
  • [naam sporthandelstal] te veroordelen tot betaling van € 8.799,38;
  • [naam sporthandelstal] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering in conventie.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie
4.1.
[naam sporthandelstal] legt aan de gevorderde hoofdsom ad € 1.566,70 ten grondslag een door [gedaagde] onbetaald gelaten factuur d.d. 2 februari 2016.
4.2.
[gedaagde] stelt zich allereerst op het standpunt dat hij de factuur niet hoeft te betalen omdat [naam sporthandelstal] zou hebben toegezegd dat [gedaagde] de rekening voor de laatste maand dat de paarden bij [naam sporthandelstal] gestald stonden niet zou hoeven betalen.
[naam sporthandelstal] heeft dit gemotiveerd betwist, stellende dat zij aan [gedaagde] bij het einde van de overeenkomst, uit coulance, heeft toegezegd de kosten van de lopende maand niet in rekening zou brengen. Nu gedurende de looptijd de kosten steeds maandelijks achteraf in rekening zijn gebracht, zag deze toezegging op de periode van 1 februari 2016 tot en met 20 februari 2016. [naam sporthandelstal] heeft de kosten voor die periode ook niet bij [gedaagde] in rekening gebracht. De onderhavige vordering ziet op de periode januari 2016.
[gedaagde] heeft daarop weer gereageerd met de stelling dat hij ervan uit ging dat het kwijtgescholden factuurbedrag de maand januari 2016 betrof, omdat [naam sporthandelstal] geen kosten zou berekenen over de maand februari 2016.
Nu de door [gedaagde] gestelde afspraak door [naam sporthandelstal] gemotiveerd is betwist, had het op de weg van [gedaagde] gelegen deze afspraak te onderbouwen. Nu hij dit niet heeft gedaan, is nadere bewijslevering niet aan de orde en zal de kantonrechter het verweer passeren.
4.3.
Daarnaast beroept [gedaagde] zich op een opschortingsrecht; [gedaagde] stelt in dit verband dat hij goede gronden heeft om aan te nemen dat de afgesproken diensten niet of niet goed zijn verleend. [naam sporthandelstal] heeft dit gemotiveerd betwist. Ook stelt [naam sporthandelstal] dat [gedaagde] nooit klachten heeft geuit over de dienstverlening. Gelet op de samenhang van dit verweer en het verweer in reconventie, zal de kantonrechter dit tezamen met de reconventionele vordering bespreken.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen in reconventie - samengevat - het volgende ten grondslag.
De paarden zijn van december 2011 tot januari 2016 in training geweest. [gedaagde] mocht daarom verwachten dat de paarden bij verkoop meer zouden opleveren dan €4.000,00. Dit betekent dat de training niet heeft voldaan aan de eisen die [gedaagde] daaraan mocht stellen. Ten aanzien van het paard genaamd [paard x] stelt [gedaagde] in dit verband dat uit niets blijkt dat dit paard na november 2013 nog is getraind en op wedstrijd is uitgebracht, zodat [naam sporthandelstal] in ieder geval is tekortgeschoten in de nakoming van het deel van de overeenkomst dat ziet op het trainen en uitbrengen op wedstrijden van [paard x] na november 2013. [gedaagde] ontbindt de overeenkomst voor dit deel van de overeenkomst en vordert een bedrag van €8.799,38 (zijnde de helft van de vanaf december 2013 voor [paard x] in rekening gebrachte kosten vermeerderd met de helft van de in rekening gebrachte inschrijfgelden) uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting.
4.5.
[naam sporthandelstal] stelt zich als verweer primair op het standpunt dat [gedaagde] te laat over tekortkomingen in de nakoming - die [naam sporthandelstal] overigens ook betwist - heeft geklaagd bij [naam sporthandelstal] . [gedaagde] heeft niet eerder over tekortkomingen geklaagd dan in haar conclusie van antwoord, dus 14 maanden nadat de overeenkomst tussen partijen was geëindigd en ongeveer 41 maanden nadat volgens [gedaagde] het tekortschieten van [naam sporthandelstal] was aangevangen. Door dit tijdsverloop is het voor [naam sporthandelstal] moeilijk nog aan te tonen hoe zij zich op enig moment van de overeenkomst heeft gekweten. [naam sporthandelstal] houdt zich vooral praktisch bezig met paarden, houdt geen uitgebreide administratie bij van de momenten waarop welke paarden welke training hebben ontvangen. Ingeval van verschil van inzicht nodigt [naam sporthandelstal] de eigenaren van paarden altijd persoonlijk uit om te komen kijken naar de verzorging en training van de paarden. Zo zou ook [gedaagde] zijn uitgenodigd als hij had geklaagd. [gedaagde] liet zich overigens bijna nooit liet zien, noch bij trainingen, noch op wedstrijden.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (verder: “BW”) kan een schuldeiser (in dit geval [gedaagde] ) op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar (in dit geval [naam sporthandelstal] ) terzake heeft geprotesteerd.
Met betrekking tot deze klachtplicht geldt, gelet op HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593 (Far Trading/Edco) het volgende:
1. Het is aan de schuldeiser/de teleurgestelde koper/afnemer van diensten (in dit geval [gedaagde] ) te stellen of en zo ja op welk moment is geklaagd.
2. Voert de schuldenaar/de verkoper het klachtplichtverweer (zoals [naam sporthandelstal] in dit geval doet) dan rusten stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op de artikelen 6:89/7:23 BW kunnen dragen op hem. Het is immers een bevrijdend verweer. Het is dan aan de verkoper om te stellen wanneer het gebrek door de koper ontdekt is of had moeten zijn ontdekt én dat door tijdsverloop inmiddels geen sprake meer is van tijdig klagen. Omstandigheden die het begin van de onderzoekstermijn inkleuren zijn onder meer: de aard en waarneembaarheid van het gebrek, de onderlinge verhouding tussen partijen, de aard van de afgeleverde zaak of verrichte diensten.
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij tijdens de duur van de overeenkomst regelmatig contact heeft gehad met [naam sporthandelstal] en dat hij zich er meer dan eens over heeft beklaagd dat hij geen informatie kreeg over de wedstrijden waarop de paarden werden uitgebracht. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet stelt wanneer hij precies heeft geklaagd en dat [gedaagde] evenmin stukken heeft overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Dit betekent dat deze stelling moet worden gepasseerd en dat het ervoor moet worden gehouden dat niet eerder is geklaagd dan bij conclusie van antwoord. Overigens acht de kantonrechter deze stelling ook niet geloofwaardig; in ieder geval heeft het gestelde gebrek aan informatie [gedaagde] in het verleden geen aanleiding gegeven de overeenkomst met [naam sporthandelstal] op te zeggen, wat ingeval van klachten wel voor de hand had gelegen.
4.8.
Uit de stellingen van [naam sporthandelstal] blijkt dat zij zich op het standpunt stelt dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om zich er gedurende de looptijd van de overeenkomst van te vergewissen of de trainingen naar wens te verliepen en daarover met [naam sporthandelstal] in gesprek te treden indien dit niet het geval was. In ieder geval had [gedaagde] aan de bel moeten trekken nadat hij in november 2013 op de hoogte was geraakt van de beslissing van [naam sporthandelstal] de paarden (voorlopig) niet meer op KNHS-wedstrijden meer uit te brengen. [naam sporthandelstal] had dan op dat moment kunnen besluiten de trainingen anders aan te pakken. Dat is thans niet meer mogelijk.
De kantonrechter volgt dit verweer van [naam sporthandelstal] . Bij een (duur)overeenkomst als deze waarbij sprake is van een inspanningsverbintenis en waarbij de uitvoerder veel vrijheid wordt gegeven bij de invulling ervan, kan een opdrachtgever niet zonder tussentijds onderzoek achterover leunen en pas op het moment dat de uitvoering niet meer bijgestuurd kan worden alarm slaan; dan is men echt te laat.
4.9.
Nu het beroep van [naam sporthandelstal] op artikel 6:89 BW slaagt heeft dit tot gevolg dat [gedaagde] geen beroep meer kan doen op het bestaan van enig gebrek in de overeenkomst, zodat de daarop gebaseerde (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst met terugbetalingsvordering reeds om die reden moet worden afgewezen. Het betekent ook dat [gedaagde] (in conventie) geen beroep meer kan doen op een eventueel aan hem toekomend opschortingsrecht.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de hoofdsom in conventie toewijsbaar is en alle vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
[gedaagde] heeft niet op aparte gronden verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente en deze zullen worden toegewezen als gevorderd.
in conventie en in reconventie
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [naam sporthandelstal] worden begroot op:
  • dagvaarding € 82,02
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.002,02

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam sporthandelstal] te betalen een bedrag van € 1.831,67, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.566,70 vanaf 17 januari 2017 tot aan de voldoening,
in reconventie
5.2.
wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [naam sporthandelstal] gevallen en tot op heden begroot op € 1.002,02,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: