In deze zaak vorderden de ouders van een overleden dochter inzage in haar medisch dossier, na haar zelfdoding. De dochter had bij leven herhaaldelijk aangegeven dat zij niet wilde dat haar ouders bij haar behandeling betrokken werden. De rechtbank oordeelde dat er geen veronderstelde toestemming voor inzage kon worden aangenomen, omdat de dochter expliciet had aangegeven dat zij haar ouders niet bij haar behandeling wilde betrekken. De rechtbank benadrukte dat het medisch beroepsgeheim ook na de dood van de patiënt van kracht blijft en dat de wens van de dochter om haar ouders niet te betrekken bij haar behandeling een zwaarwegende contra-indicatie vormt voor het aannemen van veronderstelde toestemming. De vordering van de ouders werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.