ECLI:NL:RBLIM:2017:6009

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
03/700070-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekincident in trein met TBS-maatregel

Op 26 juni 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 februari 2016 in de gemeente Landgraaf een conducteur met een mes in de buik heeft gestoken. Dit gebeurde na een conflict over het tonen van een vervoersbewijs in de trein. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de conducteur heeft geprobeerd te doden en verwierp het beroep op noodweerexces. De verdachte werd bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis en was op dat moment gedetineerd in Vught. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege zijn geestelijke toestand en legde de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op. De rechtbank kende de conducteur een schadevergoeding van € 7.000,- toe voor de gevolgen van het steekincident. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn gebrekkige ontwikkeling en persoonlijkheidsstoornis, niet in staat was om de situatie goed te overzien, wat leidde tot zijn gewelddadige reactie. De rechtbank benadrukte dat de TBS-maatregel zo snel mogelijk naar Litouwen moest worden overgedragen, gezien de taalbarrière en de beperkte resocialisatiemogelijkheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700070-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Utena (Litouwen) op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat kantoorhoudende te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juni 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, door in diens buik te steken, dan wel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangifte, de verklaring van de verdachte, de getuigenverklaringen, het NFI-rapport en de letselbeschrijving. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het door de verdachte toegebrachte letsel, zonder medisch ingrijpen, tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer] in zijn buik heeft gestoken. Voor wat betreft de kwalificatie heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 3 februari 2016 was [slachtoffer] werkzaam als conducteur in de trein tussen Heerlen en Herzogenrath (Duitsland). Na een conflict in Landgraaf met verdachte, die niet in het bezit was van een geldig vervoersbewijs, stak verdachte plotseling met een mes in de buik van [slachtoffer] . [2] Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met een mes in zijn buik heeft gestoken. [3] Het mes dat later onder de verdachte in beslag werd genomen, had een lemmet van 11 cm. [4] Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het een vlijmscherp mes betrof. [5]
Als gevolg van het steekincident had [slachtoffer] een verwonding aan de milt en aan de dikke darm. [6]
Op basis van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn buik heeft gestoken. Door met een mes in de buik te steken heeft de verdachte het risico genomen dat door die steek vitale organen, die relatief dicht onder de huidoppervlakte liggen, geraakt werden. De kans daarop was groot, gelet op het formaat van het door de verdachte gebruikte mes en de kracht waarmee hij gestoken moet hebben. De rechtbank leidt dit laatste af uit het feit dat de milt en de dikke darm werden beschadigd. De kans dat [slachtoffer] door het steken zou komen te overlijden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen. De verdachte heeft deze kans aanvaard. De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 3 februari 2016 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes in diens buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Primair:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

1.
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 41, tweede lid, Sr (noodweerexces) en geconcludeerd dat verdachte om de navolgende reden niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, doordat [slachtoffer] de verdachte als eerste meerdere keren heeft geslagen. De verdachte mocht zich dan ook verdedigen. Hij kon zich niet aan de situatie onttrekken. Het steken met een mes in de buik van [slachtoffer] , stond echter niet in redelijke verhouding tot de ernst van de door [slachtoffer] gepleegde aanranding. Aangezien de verdachte de grenzen van een noodzakelijk verdediging heeft overschreden, heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces conform artikel 41, tweede lid, Sr is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie als bedoeld in lid 1, van artikel 41 Sr. Het bestaan van een dergelijke situatie dient aannemelijk te worden gemaakt. Voorts moet worden vastgesteld dat het buitenproportioneel handelen van verdachte is gekomen door een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt is door de eerdere wederrechtelijke aanranding. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens het onderzoek zijn aangever [slachtoffer] en de verdachte meerdere keren gehoord. Zij vertellen beiden een ander verhaal. Ook de getuigen ter plaatse, te weten de treinmachinist en de overige passagiers in de wagon waar het steekincident plaatsvond, werden meerdere keren gehoord. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een noodweersituatie, zal de rechtbank de verklaringen van de passagiers, zoals zij deze bij de politie vlak na het incident hebben afgelegd, als uitgangspunt nemen. De rechtbank acht hun verklaringen het meest objectief en betrouwbaar, omdat zij geen rol hebben gespeeld bij het steekincident en niet in enige relatie staan tot de verdachte dan wel de conducteur. Om die reden zal de rechtbank de verklaring van de machinist buiten beschouwing laten.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er een discussie ontstond tussen de conducteur en de verdachte over het tonen van een vervoersbewijs. De conducteur liep even weg en de verdachte wilde opstaan. De conducteur pakte de verdachte vast en duwde hem terug in zijn stoel. Hierop ontstond een handgemeen. Een daaropvolgende vechtpartij werd gestopt door tussenkomst van de getuige [getuige 2] . De conducteur liep kort weg om te bellen en liep vervolgens weer naar de verdachte. Er ontstond opnieuw een handgemeen. De verdachte sprong toen op en maakte een stekende beweging in de richting van de conducteur.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er een handgemeen ontstond tussen de conducteur en de verdachte. Daarna deelde de conducteur nog een aantal flinke klappen uit. De conducteur liep toen enkele meters weg bij de verdachte. De conducteur liep weer terug naar de verdachte en er ontstond opnieuw een handgemeen, waarna [getuige 2] de conducteur hoorde zeggen dat hij gestoken was.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte een handbeweging richting de conducteur maakte. Hierop begon de conducteur meteen meerdere keren met zijn vuisten tegen de verdachte te slaan. Kort daarna hoorde [getuige 3] , nadat de conducteur even bij de verdachte was weggelopen, de conducteur “uhhhh” roepen en liep deze weer bij de verdachte vandaan. De conducteur hield een hand op zijn buik.
Op basis van deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] in eerste instantie de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht door hem tegen te houden en terug op zijn stoel te duwen. [slachtoffer] was op dat moment bezig met het controleren van de vervoersbewijzen en heeft kennelijk willen voorkomen dat de verdachte zich, zonder vervoersbewijs, uit de voeten kon maken. Dit duwen acht de rechtbank dan ook geen wederrechtelijke aanranding. Uit de verklaringen volgt echter ook dat het daarna tot een handgemeen komt. Uit de verklaring van [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat [slachtoffer] enkele klappen aan de verdachte geeft. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit slaan door [slachtoffer] niet meer onder de rechtmatige uitoefening van zijn werkzaamheden en was er op dat moment sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hier mocht de verdachte zich tegen verdedigen. De verdachte had op dat moment niet de mogelijkheid om weg te komen. Nadat [slachtoffer] de verdachte had tegengehouden en geslagen, bleef hij in de buurt van de verdachte, waardoor de dreigende situatie voortduurde.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd, namelijk door met een mes te steken, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de door [slachtoffer] gepleegde aanranding. De verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging dan ook overschreden en hem komt geen beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toe.
Noodweerexces kán in beeld komen wanneer, zoals in de onderhavige zaak, sprake is van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijk verdediging het onmiddellijke gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die in overwegende mate is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede kunnen hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar deze mag niet in essentie terug te voeren zijn op een eerder bestaande emotie, zoals kwaadheid jegens het slachtoffer. Om te beoordelen of de hevige gemoedsbeweging in overwegende mate het “onmiddellijk gevolg” is van de wederrechtelijke aanranding komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, en de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Ook het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling is van belang. [7]
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de gang van zaken rondom het steekincident. Op basis van die verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen of de klappen die verdachte van [slachtoffer] heeft gekregen van doorslaggevend belang zijn geweest voor het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging en het daaropvolgend steken met het mes.
Nu de verklaring van de verdachte onvoldoende aanknopingspunten voor de beoordeling hiervan biedt, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij rapport van het Pieter Baan Centrum van 2 januari 2017, dat over de verdachte is opgemaakt.
De psycholoog [naam 1] en de psychiater [naam 2] , beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht, hebben over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. Dr. [naam 2] heeft ter zitting als deskundige nog toelichting op het rapport gegeven.
In hun rapport staat vermeld dat de verdachte een licht verstandelijk beperkte en onthechte man is, met een voorgeschiedenis van ernstige affectieve en pedagogische verwaarlozing, waardoor de wereld voor de verdachte onbetrouwbaar, onveilig en onvoorspelbaar is (geweest). Dit heeft geleid tot een ernstig verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling met onder ander een zwakke realiteitstoetsing. Mogelijk is er sprake van een bijkomen organisch psychosyndroom, hetgeen mede verklarend zou kunnen zijn voor de ernstige regulatieproblematiek en de gebrekkige afstemming in het contact. Niet valt uit te sluiten dat er sprake is van een psychotische stoornis (NAO).
De verdachte heeft problemen met het begrijpen en overzien van situaties, waardoor hij snel wantrouwend wordt. Dat wordt nog versterkt door het feit dat hij geen Nederlands spreekt. Hij kan dan zijn impulsen beperkt controleren en heeft slechts beperkte oplossingsvaardigheden. Onder spanning wordt dat nog erger. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en zijn persoonlijkheidsstoornis hebben zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Tijdens het incident met de conducteur kon de verdachte de situatie niet goed overzien, hetgeen resulteerde in wantrouwen en agressie.
De rechtbank leidt hieruit af dat er weliswaar sprake was van een hevige gemoedsbeweging maar niet kan worden vastgesteld dat deze hevige gemoedsbeweging in overwegende mate het onmiddellijk gevolg is van het handelen van [slachtoffer] . Uit de bevindingen van de deskundigen blijkt immers dat het handelen van de verdachte werd beïnvloed door zijn stoornis en gebrekkige ontwikkeling en niet wordt geremd door een controle over zijn impulsen. Hij kan de situatie niet overzien, geen oplossing bedenken en wantrouwen en agressie lopen snel op. Omdat hij de realiteit niet overziet, maakt hij het benadeeld en geprovoceerd voelen heel groot en kwam hij tot buitenproportionele agressie. Die agressie wordt niet geremd door een normaal ontwikkeld geweten en empathisch vermogen.
Met andere woorden: het is veeleer aannemelijk dat de gemoedsbeweging als gevolg waarvan verdachte heeft gestoken is ontstaan door de hiervoor beschreven processen die zijn terug te voeren tot reeds voor het incident bestaande stoornissen bij verdachte en niet of nauwelijks door de aanval van [slachtoffer] . Het beroep op noodweerexces wordt om die reden afgewezen.
2.
Overige overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank deelt de bevindingen en tussenconclusies van de deskundigen, verbonden aan het Pieter Been Centrum, zoals hiervoor weergegeven. De eindconclusie van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid volgt de rechtbank echter niet.
De deskundigen concluderen namelijk dat op basis van de getuigenverklaringen de verdachte niet overkomt als totaal verward of geheel oninvoelbaar. Zij concluderen dat er eerder sprake lijkt te zijn van reactieve agressie. Op een moment van relatieve rust, toen de conducteur wegliep, werd de verdachte steeds bozer, ging hij op zoek naar een mes en stak hij (gericht) toen hij zijn kans schoon zag, zo wordt in het rapport beschreven. Op basis hiervan concluderen de deskundigen dat het tenlastegelegde de verdachte in verminderende mate kan worden toegerekend.
De conclusie van de deskundigen lijkt te zijn ingegeven doordat er - naar het oordeel van de rechtbank - ten onrechte vanuit wordt gegaan dat er voorafgaand aan het steekincident een rustmoment is geweest. Dit blijkt echter niet uit de verklaringen zoals die voorliggen. Uit de verklaringen zoals die door de getuigen zijn afgelegd komt naar voren dat het hele gebeuren slechts een paar minuten heeft geduurd en dat het slachtoffer steeds in de directe omgeving van de verdachte is gebleven. Hierdoor heeft de dreiging die van [slachtoffer] uitging voor de verdachte steeds bestaan. Van reactieve agressie, in de vorm van wraak, is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Nu de deskundigen bij het formuleren van hun eindconclusie, namelijk een verminderde toerekeningsvatbaarheid, uitgaan van een bepaalde - door de rechtbank niet gedeelde - interpretatie van de getuigenverklaringen, zal de rechtbank die conclusie niet volgen.
Uitgaande van de feitenweergave zoals de rechtbank die heeft vastgesteld blijkt uit de overige bevindingen van de deskundigen juist dat de verdachte onder invloed van zijn stoornis niet anders kon handelen dan dat hij gedaan heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit enkel worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde geheel ontoerekeningsvatbaar was. Het bewezenverklaarde strafbare feit kan de verdachte dan ook niet worden toegerekend. Verdachte is derhalve niet strafbaar en zal van alle rechtsvervolging worden ontslagen.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht niet de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, gelet op de taalbarrière en bij gebrek aan resocialisatiemogelijkheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft, na een conflict over het tonen van een vervoersbewijs in de trein, het slachtoffer, de conducteur, met een mes in zijn buik gestoken. Hoewel vaststaat dat het slachtoffer zich ook niet geheel onbetuigd heeft gelaten tijdens het conflict, kan dit het handelen van de verdachte absoluut niet rechtvaardigen. Verdachtes handelen heeft er namelijk bijna toe geleid dat het slachtoffer het conflict met de dood moest bekopen.
Het slachtoffer heeft ter zitting verklaard dat het hele incident een enorme impact op zijn leven en op dat van zijn gezin heeft gehad. Hij wordt dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van het incident. Al is het maar omdat zijn lichaam blijvend wordt ontsierd door een groot litteken.
Echter, nu het handelen van verdachte hem als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, is oplegging van een gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet aan de orde. Oplegging van de maatregel van TBS is daarentegen wel mogelijk. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het PBC rapport blijkt dat de verdachte als gevolg van zijn gebrekkige ontwikkeling en persoonlijkheidsstoornis problemen zal blijven houden om het gedrag van anderen te begrijpen en situaties te overzien, waardoor zijn wantrouwen wordt gevoed. Zijn vaardigheden om met stressvolle situaties om te gaan blijven beperkt. Hij zal sneller dan anderen geneigd zijn om met impulsief gedrag en agressie te reageren. Hij blijft gevoelig om bij sterk oplopende spanning kortdurend de grip op de realiteit te verliezen. Deze factoren afzonderlijk verhogen het risico op recidive. De factoren versterken elkaar.
Uit het rapport blijkt tevens dat de verdachte tijdens zijn verblijf in de penitentiair inrichting, in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum en in het Pieter Baan Centrum vaker agressief is geweest en het merendeel van de tijd ook in isoleercellen heeft verbleven.
Om gewelddadige recidive te voorkomen heeft de verdachte vooral een veilige, overzichtelijke en gestructureerde omgeving nodig, waarin hij niet wordt overvraagd en waarin hij in zijn eigen taal (Litouws) aangesproken kan worden. Vanwege zijn beperkte leerbaarheid zal een behandeling zich niet moeten richten op het verwerven van inzicht, maar veeleer op het - door middel van veel herhaling - aanleren van nieuw gedrag en copingvaardigheden en het leren omgaan met stressvolle situaties. Behandeling als voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf (of maatregel) is niet haalbaar, omdat de verdachte zich vanwege zijn beperkingen en gebrek aan ziekte-inzicht niet aan voorwaarden kan houden. In een dergelijk kader kan het recidiverisico ook onvoldoende worden teruggebracht. De deskundigen adviseren daarom een TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande en gelet op de daarvoor gegeven redenen, van oordeel dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Het recidiverisico kan enkel worden teruggebracht door oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van deze maatregel op praktische problemen stuit. Zo spreekt de verdachte geen Nederlands en eigenlijk alleen Litouws en zal hij tijdens een behandeling steeds aangewezen zijn op de bijstand van een tolk. Ook zal de verdachte niet in aanmerking komen voor resocialisatie in de Nederlandse maatschappij door middel van verloven. Het strafbare feit zal namelijk consequenties hebben voor zijn verblijf in Nederland. Bovenstaande omstandigheden dienen echter te worden afgewogen tegen het belang van de samenleving om te worden beschermd tegen het gevaar dat van de verdachte uitgaat, gelet op het recidiverisico. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beschermen dan door het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging.
De maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren. De rechtbank overweegt in dit verband nog als volgt.
Gelet op de problemen waarop de praktische uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel stuit (taalbarrière en gebrek aan resocialisatiemogelijkheden), is een behandeling in een Nederlandse TBS-kliniek een farce. De rechtbank benadrukt daarom dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) zo spoedig mogelijk dient te worden overgedragen naar Litouwen. Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat een snelle overdracht mogelijk zou moeten zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de officier van justitie zich hiertoe zal inspannen, zodat een vordering tot verlenging van de opgelegde maatregel in Nederland niet meer aan de orde hoeft te komen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 13.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft de benadeelde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van noodweerexces, de vordering te matigen, aangezien er sprake is van (kort gezegd) eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. Hij heeft voorts verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat dit louter een punitief karakter zal hebben, nu de verdachte de vordering niet kan betalen. Ook zal de vervangende hechtenis een snelle terugkeer naar Litouwen, dan wel een snelle tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel belemmeren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde direct schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde ervaart nog steeds pijn en hinder van het toegebrachte letsel. Ook is zijn lichaam blijvend ontsierd door een groot litteken. Er is bovendien vastgesteld dat [slachtoffer] lijdt aan een posttraumatische stressstoornis.
Bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding dient de rechtbank acht te slaan op de omstandigheden van het geval. Daarbij kan de rechtbank de rol die [slachtoffer] daarbij zelf heeft gespeeld, niet geheel ter zijde schuiven. De mate waarin de schade het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, met andere woorden: de mate van eigen schuld, is echter niet eenduidig te bepalen. In hoeverre dit tot matiging van de vordering dient te leiden, is dan ook lastig vast te stellen.
Gelet op de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen die het letsel voor [slachtoffer] heeft, kan in elk geval worden vastgesteld dat een immateriële schadevergoeding van ten minste
€ 7.000,- op zijn plaats is. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen. De vordering zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016. Voor het overige zal de benadeelde niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De benadeelde kan zich voor het resterende deel wenden tot de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt. De raadsman heeft betoogd dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel dan wel de terugkeer naar verdachtes vaderland kan belemmeren.
Het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel zo snel mogelijk dient te worden overgedragen aan Litouwen, verhoudt zich niet met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden, dat de overdracht wordt belemmerd. De officier van justitie heeft ter zitting niet op dit verweer gereageerd.
Het is de rechtbank niet duidelijk of een schadevergoedingsmaatregel in het kader van de WETS ook overgedragen zou kunnen worden aan Litouwen. Bij gebrek aan informatie op dit punt, zal de rechtbank daarom afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.Het beslag

Tijdens het onderzoek werd het mes, waarmee de verdachte het slachtoffer heeft gestoken, in beslag genomen. Dit mes zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het een voorwerp betreft met behulp waarvan het feit is begaan en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid feit
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
  • gelast dat verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , wonende te Aken (Bondsrepubliek Duitsland), gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 7.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 3 februari 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
een mes (goednummer 739014).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2017, zijnde de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 februari 2016 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes (in diens buik) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2016 in de gemeente Landgraaf aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde milt en/of dikke darm, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes (in diens buik) te steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2016 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] met een mes (in diens buik) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, proces-verbaalnummer LB2RO16023-22, gesloten d.d. 4 april 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 86.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2016, p. 29.
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 12 juni 2017 afgelegd.
4.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 3 februari 2016, p. 82.
5.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 12 juni 2017.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2016, p. 79.
7.Zie Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.